Tags
A. Meijer, Achterom, Bamberger, Beheersinstituut Hilversum, Bloch, Borghstein, Borgstein, Brandsmaschool, Brediusweg, Brinklaan, Bruinekool, Bussum, Bussumsche Courant, Clinge Doorenbos, Coca Cola, Crailoo, Daniël Vos, E.H. van Duikeren, Eslaan 14, Fabriek de Leeuw, Firma Gebr. Van der Bilt, H.C. van Zalinge, Heineken, Hendrikus Veldman, Herman Gorter, Hilversum, Jenne Cliinge Doorenbos, Kamp Laren, Lena Kraamwinkel, limonadefabriek, Lukkes, Lusandros, N.R. van Zalinge, N.S.B., N.V. Handel- en Exploitatiemaatschappij Lusandros, Nationaal Archief, Nederlands Beheersinstituut, Nederlandsche Plantenoliefabriek, Neuengamme, Nico Went, Nicolaas Reinder van Zalinge, NV Stoomvaart-Maatschappij Oostzee, NV. Tabaksmaatschappij Herms. Oldenkott & Zoonen, P. Van Duikeren, P.S. Gerbrandy, Pieter van der Bilt, R. v.d. Mei, Rink van der Mei, Theodoor Lukkes, tijmen Bruinekool, Tweede Wereldoorlog, W. H. van Haaften, Weesp, Wim van Haaften, Zwemstadion Naarden
Voorwoord
Hier beschrijf ik de geschiedenis van de limonadefabriek A. Meijer aan het Achterom 2 in Weesp. Het is tevens een biografie van mijn opa, zover ik die heb kunnen reconstrueren. Ik heb mijn opa Aldert Meijer (1894- 1960) nooit gekend. Ik moet het doen met enkele losse verhalen van mijn moeder en verder wat ik online en in archieven vind. Ik waarschuw u vast: Het is een lang verhaal, want ik wil het goed gedocumenteerd doen. En het is geen vrolijke geschiedenis.
Het staat er echt: A. Meijer. Op een oude fabrieksmuur midden in Weesp prijkt de naam van mijn opa:
In de oude archiefdoos vind ik zijn visitekaartje van destijds:
Op een mooie lentedag in 2016 ben ik mijn verloofde naar Weesp gefietst. We hebben namelijk een nachtje in een hotel geboekt en maken van de gelegenheid gebruik om een plek te bezoeken die ik nog nooit heb gezien, maar die in zekere zin toch een grote rol in mijn leven heeft gespeeld.
“Die fabriek van je vader, die stond toch in Naarden?’ vroeg ik mijn moeder kort daarvoor nog, in één van de laatste telefoongesprekken die we voerden vlak voor haar dood. Ik was bezig met onze familiegeschiedenis, die van de familie Meijer. “Nee, die fabriek stond in Weesp, aan het Achterom. Of staat, want je vader heeft er nog eens foto’s van gemaakt. De naam van mijn vader stond er zelfs nog op, ” antwoordde moeder.
Dat moest ik zien!
Het Achterom is een zijtak van de Vecht, in het oudste centrum van Weesp. Als wij er zijn, is het prachtig zonnig weer, en de gracht is omzoomd door bakken vol paars-wit bloeiende petunia’s. Het is een mooi plekje, heel anders dan ik me had voorgesteld. Maar ja, in de crisisjaren ’30 zag er hier vast heel anders uit, kaler, een industriële omgeving.
Die rotfabriek
Wat moet ik er van zeggen? Van die fabriek daar in Weesp? In de woorden van mijn moeder, zoals ik ze vaak kort en bondig hoorde: ‘Die rotfabriek.’
Nadere tijdsbepaling: ‘Die rotoorlog.’
Inmiddels is de voormalige fabriek een Rijksmonument:
Rijksmonument nr 38484. Op de kopzijde van het pand 2 gevelstenen, met afbeelding van “De Mijnwerker” en “De IJsbereider.”
Dat het gebouw een monument is, schijnt trouwens niet te betekenen dat je er niets aan mag vernielen. Sinds de foto’s van mijn vader is er een raam in de buitenmuur gehakt, precies in het opschrift. Op oude foto’s zie ik dat er lang een soort plaat aan de gevel heeft gezeten, precies waar nu nog de opschriften zichtbaar zijn. Zo zijn ze bewaard gebleven, tot een restauratie ze weer zichtbaar maakte.
Online vind ik dat het opschrift voor verzamelaars een bepaalde waarde heeft. Op Pinterestsites van verzamelaars van industriële opschriften circuleert het opschrift van mijn opa. Er staan verschillende woorden min of meer door elkaar geschilderd, uit verschillende episodes: Mouterij. A. Meijer. Zuid-Hollandsche Brouwerij. Likeuren.
Een pijnlijke voetnoot
Wie A. Meijer was? Niemand in Weesp schijnt het te weten of te interesseren. Een bekende onbekende. Tijd om iets van zijn geschiedenis te beschrijven, een biografie van de opa die ik nooit gekend heb. Een voetnoot in de geschiedenis. Een pijnlijke voetnoot.
Voor de duidelijkheid: van mijn opa wist ik zo goed als niets, tot ik dit onderzoek begon. Hij stierf al voordat ik geboren werd, en van mijn moeder hoorde ik er slechts weinig over, en altijd dezelfde dingen. Pas toen ik gericht ging vragen, kwam er iets meer, maar veel wist mijn moeder er ook niet (meer) van. Ze was dol op haar vader, die volgens haar veel te goed van karakter was, iemand die daardoor ongeschikt voor de harde zakenwereld was. En iemand die ooit een stomme keuze had gemaakt, die haar en de rest van zijn gezin heel veel ellende had opgeleverd.
Ik schrijf deze geschiedenis aan de hand van enkele documenten en foto’s die ik geërfd heb in oud metalen kistje, een enkele herinnering van mijn moeder, en wat ik er online bij kan vinden. Het Nationaal Archief bleek één dun dossier aanvullende informatie te kunnen bieden. Langzamerhand zie ik er een verhaal uit ontstaan. Met veel vraagtekens, maar toch: een verhaal.
Voorgeschiedenis: 1894 – 1932
Mijn opa Aldert Meijer werd geboren op 23 september 1894 in Bussum als zoon van een limonadefabrikant/kruidenier, die kort daarop overleed. Opa werd naar zijn vader en grootvader vernoemd, die beiden ook Aldert Meijer heetten. Hij werd geboren in een woonhuis aan de Veldweg, dat deel uitmaakte van de limonadefabriek Dijkhuis & Co, aan de Nassaulaan in Bussum, waarover ik in een vorige blog schreef. De ‘Co’ in de bedrijfsnaam Dijkhuis was mijn overgrootvader, die ook Aldert Meijer heette.
Overgrootmoeder Cornelia Groot uit Zaandam zette de kruidenierswinkel van haar man voort, nadat haar man en haar dochtertje overleden waren. Overgrootvader Aldert en opa’s zusje stierven in 1898, jong en kort na elkaar aan longontsteking. Cornelia bleef alleen over, met haar kleine zoontje Aldert, liefkozend ‘Allie’ genoemd. Ergens in de jaren ’20 pensioneerde Cornelia zichzelf en verkocht de winkel.
Mijn opa groeide op in die winkel aan de Nassaulaan. Als kind had hij er duiven, waarvan hij zei dat ‘die zijn leven redden.’ Wat dat precies betekende, wist mijn moeder niet, maar ik denk dat het er op neer kwam dat opa als kind eenzaam was, omdat moeder weinig tijd voor hem had, door de drukke winkel. Wel was moeder Cornelia dol op haar ‘Allie,’ en andersom. “Weet u wel dat er een kat in uw kelder zit te miauwen?’ vroeg een klant aan mijn overgrootmoeder. Het was echter geen kat, maar mijn opa die zijn eerste pogingen deed op de viool. Soms deed hij alsof hij naar vioolles ging, maar zette in werkelijkheid de vioolkist in het kippenhok en ging ergens met vriendjes spelen. Toch zou Aldert zich later tot een goed violist ontwikkelen.
Clinge Doorenbos
Kort voor haar dood vertelde mijn moeder me nog iets, dat ik wel bijzonder vind. Omdat opa een vaderloos kind was, bekommerde een plaatselijke dokter zich over hem. Dokter Clinge Doorenbos vestigde zich in 1886 als 26-jarige in Bussum, en overleed er in 1944. Opa schijnt er kind aan huis te zijn geweest, en later bij diens dochter Jenne. Dat het een goede band bleef, wordt me bevestigd door foto’s en een persoonlijk bedankje, van het diamanten huwelijksfeest dat de dokter enkele maanden voor zijn dood vierde. Mijn opa staat er pal achter de dokter op de foto.
Doorenbos had zelf twee opvallende en bekende kinderen. De oudste werd onder alleen zijn achternaam bekend als Clinge Doorenbos, schrijver en radiopersoonlijkheid, een BN’er. Dochter Jenne Clinge Doorenbos werd vooral bekend als geheime minnares van dichter Herman Gorter. Wie weet heeft mijn opa dus de bekende de dichter van ‘Mei’ nog wel eens ontmoet!
Violist en humorist
In mijn familie-archiefje vind ik een oude krant die voor een huwelijksfeest in de familie is gemaakt. Vol met de bekende schetsjes en grappen die bij zo’n huwelijksfeest horen. Voor mij opa is plaats ingeruimd in één van de advertenties. Aldert Meijer zoals zijn familie hem zag: ‘violist, humorist, novellist, theosofist, solist, bloemist.’
Een deel van de omschrijving begrijp ik goed. Opa speelde al vroeg viool en werd een begaafd violist en solist die al jong in de Bussumsche Orkestvereniging en Toonkust speelde (waar ik later misschien nog eens over zal schrijven), onder andere tijdens de bekende Mattheüsuitvoeringen in de kerk van Naarden.
Opa had ook een grote interesse in leven na de dood, oude culturen enz. Hij werd lid van de Theosofie, en samen met mijn oma lid van een gemengde vrijmetselaarsloge in Bussum. Toen de beroemde Krishnamurthi in 1929 in Ommen was, met Annie Besanth van de theosofische vereniging, waren mijn grootouders er bij, zoals de nodige foto’s laten zien. Novellist: opa schreef de nodige verhalen, o.a. voor de Bussumsche Courant. En dat Aldert ‘humorist’ was? Volgens mijn moeder hield opa wel van een grap of practical joke op zijn tijd. Maar bloemist? Daar heb ik nooit iets over gehoord. Misschien refereert het aan een anekdote die in de mist der tijd vergeten is.
Aldert groeit op in middenklassegezin waarin hard gewerkt wordt, maar dat het economisch betrekkelijk goed heeft. In het Bussum van toen, is er een sterke tegenstelling tussen de jongens met klompen en die met schoenen. Opa draagt schoenen. Moeder drijft haar kruidenierszaak en meerdere familieleden wonen in de Nassaulaan, waar de familie onder andere nog een banketbakkerij heeft. Daarnaast schijnt opa veel om te gaan met zijn neven Van der Bilt, de zoons van de zus van zijn moeder. Dat is een zeer muzikale familie.
Op aandrang van de neven Van der Bilt verkocht overgrootmoeder Cornelia haar winkel en ging rentenieren in Amsterdam. Met haar zoon Aldert woonde ze aan de Prinsengracht 1047a. Ook dat pand is nu een monument. Het geld van de winkel stopte Cornelia in de firma van haar neven, de Firma Gebr. Van der Bilt. Contractueel werd een vaste rente afgesproken, die Cornelia ieder jaar genoeg geld op moest leveren voor een goed burgermansbestaan.
Sollicitatiebrief
En verder? Gelukkig vind ik een kladversie van een sollicitatiebrief tussen opa’s spullen. Daarin geeft hij een kort maar verhelderend overzicht over zijn werkende leven. Ik lees er in dat hij na de Mulo boekhouder is geworden in Amsterdam.
“Ik ben geboren 23 september 1894 (en ben doopsgezind.) Na een mulo opleiding kwam ik op kantoor bij de fa. Wed. Jan van Wezel Int. Expediteurs Cargadoors Binnenkant 18a.”
De Binnenkant, daar zat ook het kantoor van Zeilmakerij Zeilinga, de zeilmakerij van inmiddels verre familie, de familie van zijn oma Grietje Zeilinga. Neef Aldert Meijer (er werd veel vernoemd in de familie), die op Nassaulaan 3 woonde, ging in de zeevaart. Hielp de familie opa aan een baan, of solliciteerde opa op eigen kracht? Ik weet het niet. “Later verzorgde ik de inklaringspapieren,” voegt opa er nog aan toe.
Daarna werkte Aldert voor de Nederlandsche Plantenoliefabriek in Amsterdam, waarna deze fabriek ‘overging naar Jan Jurgen in Bussum en werd gesloten.’ Opa werd toen aangesteld bij een firma waar ik de naam niet goed kan lezen, maar waar moet staan: NV Stoomvaart-Maatschappij Oostzee, aan de Gelderse Kade, vlakbij de Binnenkant waar hij eerst werkte. “Als zodanig behandelde ik geheel zelfstandig een groot deel van de boekhouding, reisverzekeringen, financiële uitkomsten van iedere reis, correspondentie hierover, etc. Ik kreeg toen een goede aanbieding als procuratiehouder resp. boekhouder correspondent bij een im- en exportkantoor fa. Gebr. Van der Bilt.”
Daar komen we op bekend terrein, want nu zit opa bij zijn neven op kantoor. Die hebben in Amsterdam en Padang (in Nederlandsch-Indië) een kantoor. Het gaat echter niet goed met het bedrijf. Het loopt uit op een faillissement. “Deze zaak werd echter geliquideerd.” schrijft opa en Aldert kwam nu bij de Bussumsche Courant te Bussum.”
‘De heer Meyer heeft zich gedurende de tijd dat hij bij ons werkzaam is geweest, laten kennen als een ijverig, accuraat en plichtmatig employé.’ lees ik in het getuigschrift dat de firma Aldert op 20 september 1924 gaf.
De Bussumsche Courant is ook bekend terrein. De Bussumsche Courant werd uitgegeven door de Wed. Märckelbach, mijn overgrootmoeder. Aldert was inmiddels getrouwd met haar dochter Lamberdina Märckelbach, mijn oma (1894- 1973), ook wel aangesproken als Dina of Dien.
Het verhaal van de Bussumsche Courant en de familie Märckelbach zal in later in een blog proberen te reconstrueren. Aldert en Lamberdina zaten als kind al bij elkaar in de klas op de lagere school, en het schijnt dat mijn oma al vroeg een oogje op Aldert had.
Dat de firma Gebr. Van der Bilt failliet ging, had trouwens grote gevolgen voor de familie. “Mijn vader begon met helemaal niets,” vertelde mijn moeder me verschillende keren. Het lot van haar vader vervulde haar altijd met verdriet en bitterheid. “Zijn neven hebben zijn hele erfenis er door gejaagd.”
Hoe dat precies gegaan is, is moeilijk meer vast te stellen. Vast staat is dat ik enkele brieven heb van neef Pieter van der Bilt, waarin hij er bij zijn tante op aandringt om haar winkel te verkopen, en het geld te beleggen. Ook heb ik een contract, waarin afgesproken wordt dat ze jaarlijks een rente van minstens 7% zal krijgen, genoeg om van te rentenieren. Het moet buitengewoon pijnlijk zijn geweest toen de firma failliet ging en tante dus al haar geld en daarmee haar inkomen kwijt was. Wat ik er van begrijp, is dat Piet de lening daarna als ‘persoonlijke lening’ heeft opgevat en geld aan zijn tante is blijven betalen. Toen ze echter op 22 september 1931 doodging, beschouwde Piet de lening daarmee als vervallen. Zijn neef Aldert had het nakijken. Al het geld dat zijn moeder in de firma Van der Bilt had gestopt, zou zijn erfenis zijn geweest. Opa erfde nu dus niets meer. Op internet vind ik dat Piet later directeur van NV Hollandsche Toeback Co. was, en directeur van een NV Amsterdamse Metaal- en Profielfabriek werd. Hij moet goed verdiend hebben, maar mijn opa heeft daar geen cent van gezien.
Als boekhouder moet Aldert toch redelijk hebben verdiend, want het jonge gezin huurde een behoorlijk riant huis aan de Brediusweg in Bussum. Daar werden er twee kinderen geboren, Carla en mijn moeder Lydie Meijer. Als zijn moeder Cornelia in 1931 overlijdt, besluiten ze te verhuizen naar de Brinklaan 14, het huis dat Aldert destijds voor zijn moeder had gekocht. Het is kleiner, maar je betaalt geen huur, en inmiddels treft de economische crisis Nederland hard.
De fabriek in Weesp: 1932 – 1945
Th. Lukkes Brandstoffenhandelaar te Weesp
In 1932 maakte Aldert Meijer een belangrijke stap, zoals hij schrijft: hij begon voor zichzelf. Hij kocht een limonadefabriek. Hoe is dat gegaan, en waar betaalt hij het van? Rond die tijd overlijdt zijn schoonmoeder. Mijn oma moet haar deel van de erfenis hebben gekregen en die wordt gebruikt om een fabriek te kopen. Opvallend genoeg ontbreken alle papieren met betrekking tot de koop en verkoop van de fabriek. Misschien hebben die in een apart dossier gezeten, dat inmiddels is verdwenen.
In opa’s sollicitatiebrief lees ik: ‘In 1932 begon ik mijn eigen zaak, een limonadefabriek, waaraan ik agentschappen kon verbinden van bier, Hero frisdranken, Coca Cola, Onos wijnen etc. Ik maakte verschillende klanten, caféhouders, winkeliers, hield toezicht op de boekhouding van de fabriek en ging op reis.’
Opa kocht een bestaande fabriek aan het Achterom in Weesp. Deze was toen eigendom van een Theodoor Lukkes. Over deze man is weinig te vinden, maar hij wordt in Weesp wel opgevoerd als bouwer en eigenaar van het fabriekscomplex aan het Achterom. In Weesp staat hij bekend als de bouwer van ‘Brandstoffenhandel v/h Lukkes NV en
vm Electrische Weesper IJsfabriek “De Leeuw.”
Over deze Lukkes zijn online enige krantenberichten te vinden, die te maken hebben met zijn faillissement(en). Dit bericht is zat nog in het archiefje van mijn opa, en is online niet te vinden:
Theodoor Lukkes werd omstreeks 1895 geboren […] in 1922 onder de firma Lukkes & Nordemann, ten doel hebbende de exploitatie van een limonadefabriek en bierbottelarij, waaraan later werd toegevoegd een handel in brandstoffen. De firma welke was gevestigd aan de Achteromstraat 4 te Weesp werd in 1927 ontbonden, de heer Lukkes zette de zaak alleen voort, totdat in 1930 dezelve werd omgezet in een vennootschap onder firma, waarvan de betrokkene medelid was.
De heer Lukkes die de laatste jaren voor eigen rekening als handelaar in brandstoffen gevestigd was, is in moeilijkheden geraakt, en vroeg surséance van betaling aan, welke d.d. 29 november 1937 werd verleend. De rechtbank achtte geen termen aanwezig de surseance definitief te verlenen, want bij vonnis van 22 december 1937 werd de heer Lukkes aan het adres Stationsweg 25 te Weesp in staat van faillissement verklaard met benoeming van Mr. E. A. Asscher, Keizergracht 723 te Amsterdam tot curator (Sts. -ert. no 250 ’37). Het totaal passief bedraagt f40.39582, waarvan preferent f16.820.83. De baten zijn nog niet volledig bekend.
Mijn opa wordt nergens in genoemd. Toch moet Aldert al snel een deel van het complex in gebruik hebben gehad. Als datum van de officiële opening van het complex wordt 28 april 1933 genoemd.
Aannemelijk is dat het al eerder, dus in 1932 in gebruik was, en dat mijn opa een deel huurde van Lukkes. De sollicitatiebrief waar ik uit citeerde, is geschreven op briefpapier ‘A. Meijer. Weesp. Mineraalwater- en Limonadefabriek ,,De Leeuw.” Telefoonnummer 251 dat dateert uit de jaren 1940.
In de ‘Naamlijst voor den interlocalen telefoondienst’ uit 1936 komt Lukkes vier keer voor. Achter de eerste vermelding vind ik ook de vermelding van mijn opa, A. Meyer. Vreemd genoeg staat Lukkes-Nordeman Li. Fabr. Steenk. er ook in, alsof er twee limonadefabrieken in hetzelfde pand zouden zitten, en de tweede limonadefabriek tevens steenkool verkoopt. Dat is niet waarschijnlijk, de firma was in 1927 ontbonden.
Mijn moeder kon me weinig aanvullende informatie verschaffen. Het enige wat ze zich wist te herinneren was dat ze Lukkes een ‘platvloerse man’ vond die de hele tijd schuine grappen zat te maken. En – ook niet onbelangrijk – hij verkocht opa de fabriek met vervalste cijfers. De omzet lag veel lager dan opa werd verteld. Het is niet de enige keer dat opa geen gewiekst zakenman blijkt.
Het was allemaal redelijk goed begonnen. Ik vind een kort bericht uit de Telegraaf over de opening van de fabriek van Lukkes:
Weesp, 29 april. Gistermiddag heeft de officieele opening der ijsfabriek De Leeuw te Weesp plaatsgehad, in tegenwoordigheid van tal van genodigden, waaronder burgemeester Dotinga, die de motoren in werking stelde. De burgemeester die daarbij het woord voerde noemde het een staaltje van flinken durf, om in deze tijdsomstandigheden een nieuw bedrijf op te richten.
Veel ouder
Het gebouw waarin de fabriek begon was al veel ouder. Er zat een brouwerij De Leeuw in, lees ik in een advertentie uit 1893.
In 1920 wordt er een mouters, kuipers en droogersbedrijf opgeheven.
Twee jaar later – staat het pand dan officieel leeg? – ontdekt de politie een geheime branderij in het pand, gedreven door Amsterdammers, met hulp van mensen uit Haarlem en Weesp.
In 1932 koopt Lukkes het pand dus, maar zowel het pand als de naam ‘De Leeuw’ waren al oud, kennelijk uit de 17e eeuw. “Als bijzonderheid kan nog vermeld worden, dat het pand thans voor de eerste maal eigendom is geworden van iemand die geen nakomeling is van de oprichtersfamilie,’ meldt de Gooi en Eemlander.
In 1929 was de crisis van de jaren ’30 begonnen, en economisch ging het belabberd toen Lukkes en opa in 1932 begonnen. Dat Lukkes en mijn opa een nieuwe fabriek openden, was inderdaad van ‘flinken durf,’ en het ging fout. Lukkes ging failliet. Een krantenbericht in de Gooi en Eemlander van 26 februari 1938 meldt de veiling van De Leeuw.
Ingericht tot IJsfabriek met bovenwoning, kantoor, plaatijzeren garage, pakhuisje, bergplaats en grond aan het Achterom te Weesp, groot 5,38 ha.. Te veilen in 4 percelen en combinatiën, ook met na te noemen machinerieën.
Dezelfde krant meldt op 13 maart 1938 ook de afloop. Notaris H. ten Oever heeft in ‘De Roskam’ de fabriek geveild. Met als volgend resultaat:
Perceel I (kantoor met kolenbergplaats) f1450, Perceel II, de IJsfabriek f1001, Perceel III de limonadefabriek met bovenwoning, pakhuisje en garage f2500, Perceel IV, bergplaats f120. In combinatie brachten perceel I en II op f2451, perceel I, II en III f4951, perceel I tot en met IV: f 6271.
De machinerieën der ijsfabriek brachten totaal f4318 op.
In het totaal bracht de fabriek zo’n 10.000 gulden op. Mijn opa huurde perceel III, de limonadefabriek met bovenwoning en garage. Dat ging nu over in andere handen, maar ik weet niet wie nu de eigenaar werd. Na dit faillisement zet Lukkes zijn kolenhandel wel voort op Achteromstraat 13, later onder de naam N.V. Brandstoffenhandel.
Foto’s van opa
Er zijn slechts een paar foto’s van A. Meijer bij zijn fabriek. Opa met zijn knecht, de dame van kantoor en het paard. Op de achtergrond is een auto te zien in een garage van golfplaat. Dat moet de ‘plaatstalen garage’ uit de krantenberichten zijn. Tegenwoordig is die er niet meer, maar op oude foto’s zie ik op die plek een stenen schuurtje, dat nu ook gesloopt is, en alleen een verkleuring aan de achterkant van het fabrieksgebouw laat zien waar hij gestaan heeft, aan de achterkant van de fabriek.
Dagelijkse routine.
Opa schijnt de dagelijkse tocht van zijn huis aan de Brinklaan 14 in Bussum naar de fabriek aanvankelijk te hebben gemaakt met een motor. In ons archiefje vind ik een kentekenbewijs van 28 april 1938 voor de aanschaf van een auto, een Ford uit 1938. Ongetwijfeld de auto op de foto. Die werd in de oorlog gevorderd door de Duitsers, evenals het paard. Als zowel de Ford als het paard door de Duitsers gevorderd zijn, heeft opa een tweede paard. Dat laat hij onderduiken bij de overburen in Bussum, bij ‘Maurits.’ De aanschaf van de Ford is wel een bewijs dat het in 1938 de goede kant op gaat met de fabriek. Over het eerste paard schijnt destijds gegrapt te zijn dat de Duitsers er weinig aan gehad zullen hebben, want het bleef uit zichzelf voor iedere kroeg staan, gewend als het was aan de dagelijkse routine van de bezorging.
Over hoe het er aan toe ging in de fabriek kan ik weinig vinden. Mijn moeder had er slechts enkele herinneringen aan, en zonder uitzondering slecht. Ze ging er vader helpen met het uitzoeken van de teruggekomen kroonkurken enz.: “Weesp stond toen bekend als het Oss van het Noorden. Alles wat los en vast zat werd er gestolen. Zelf de vergulde vulpen van opa’s bureau in zijn kantoor, toen hij even de kamer uit was gelopen. En telkens een vat jenever. Toen hebben ze dat eens vervangen voor een vat met water. Toen werd dat werd ook gestolen.”
Ook opa’s poging om zijn knechts te helpen bij hun ‘zelfverheffing’ mislukte. Nadat hij een jaar lang hun avondopleiding had betaald, kwam hij er achter dat ze na de eerste les nooit meer waren geweest.
Of deze verhalen recht doen aan de werkelijkheid? Het was de beleving van mijn moeder, maar wie weet had opa wel lol in zijn werk. In ieder geval schrijft hij later dat hij tot de oorlog een goedlopende zaak had. Maar ja, de oorlog.
De oorlog
Op 10 mei 1940 vallen de Duitsers Nederland binnen. Hoe dat in Bussum en in het bijzonder bij mijn familie gegaan is, weet ik niet. Er is niets over overgeleverd. In ieder geval was in ieder geval één probleem. Aldert Meijer was ooit lid geworden van de NSB. Ik geef eerst de versie zoals ik die uit flarden van mijn moeder kon reconstrueren.
“Hij werd niet lid omdat hij iets had tegen joden, nee, hij was tegen het bolsjewisme,” volgens mijn moeder. Hij zou nooit iets te hebben gedaan met het lidmaatschap, maar had het ook niet opgezegd uit laksheid. Nu werd het lidmaatschap problematisch. Dochter Carla gooide het blad van de NSB uit protest altijd meteen weg over de schutting, zodra het bezorgd was, zodat opa het nooit te zien kreeg. Oma drong er op aan dat hij zijn lidmaatschap nu meteen opzei, maar ja? Hoe zouden de Duitsers er op reageren? Toen Aldert zijn lidmaatschap opzei, schijnt dat meteen tot problemen te hebben geleid. Hoe en wat, weet ik niet precies, maar hij werd geloof ik gedwongen te werk gesteld.
Ondertussen was er nog een ander probleem. Het kleine huis aan de Brinklaan vulde zich langzaam en werd eigenlijk te klein. Er waren onderduikers en evacués. Er werden goederen opgeslagen van joodse vrienden die moesten onderduiken. “Wij hadden de grammofoon, maar de platen hadden ze bij andere vrienden opgeslagen, zodat niemand ze kon gebruiken,” vertelde mijn moeder. Ook was er een anekdote over een kussen. Eén van de onderduikfamilies kwam regelmatig kijken hoe het met het kussen was gesteld. Waarom? Toen de eigenaren de spullen na de oorlog opgehaalden bleek dat in het kussen de familiejuwelen zaten.
Moeder en haar zus sliepen in hun kantelbed op het slaapkamertje, terwijl aan hun voeten een onderduiker en later evacués lagen te slapen. Hoe het allemaal ging? Ik weet het niet. Later moest opa zelf onderduiken in de vesting Naarden, ik neem aan voor de arbeitseinsatz. Duitse soldaten doorzochten het huis tevergeefs, terwijl ze met hun bajonetten overal in staken. Een angstige ervaring die mijn moeder nog altijd met trillende stem navertelde. Hans, de verloofde van Carla, werd na speruur opgepakt terwijl hij illegale kranten verspreidde. Hij belandde in concentratiekamp Neuengamme en overleefde de oorlog ternauwernood.
In de oorlog was Aldert opeens populair. Als eigenaar van een limonadefabriek had hij nog suiker. Iedereen hoopte dat hij wat voor ze meenam. En dat deed hij, voor die een fles limonade, voor die een pak suiker. In ons archiefje vind ik bedankbriefjes van mensen die blij zijn met suiker, boter en zelfs kaas. Eén daarvan komt regelmatig terug: het echtpaar Van Haaften -Maarsen, Cliostraat 46 Amsterdam. Na enig zoeken ontdek ik dat dat Wim van Haaften dan onderdirecteur en verkoopleider van de Heinekenbrouwerij is. Een hartelijk zakencontact.
Hoe zat het met dat lidmaatschap van de NSB? Als ik mijn moeder moet geloven heeft mijn opa er nooit iets mee gedaan, maar het pas laat opgezegd, op aandringen van zijn vrouw. Laksheid en bang voor de gevolgen. Maar ja, mijn moeder was dol op haar vader. Zou ze hem niet te veel willen vergoelijken? Als historicus weet ik ver dat Aldert in een ‘risicogroep’ zat. De door de crisis zwaar getroffen middenstand. Hij was niet kerkelijk, en zat bij de Vrijmetselaars, waar zowel veel joden als NSB’ers lid van waren. In Bussum waren bovendien relatief veel mensen lid van de NSB. Aan de andere kant: de NSB hield in Bussum bijeenkomsten van een soort waar je als nette burger niet bij zou willen horen. In 1935 was er bijvoorbeeld een flinke knokpartij met gewapende communisten.
De vervolging en het beheer: 1945- 1948
Na de oorlog
Ook over hoe het na de oorlog ging, weet ik niet heel veel. De bevrijding schijnt vrij ongemerkt aan het gezin Meijer te zijn voorbij gegaan. Wel ontvangt hij enige blije brieven. Die van mevrouw Van Haaften bevat enkele passages met dank voor Alderts steun, ook omdat hun zoon die in het verzet zat, moest onderduiken. Onderstaande passage maakt duidelijk dat de fabriek in Weesp er toen nog relatief goed voorstond:
Nu, U hebt er ook heel wat van meegemaakt! Hoe jammer dat U vanuit de Euterpe-straat niet even bij mij aanliep, het is vlak en vlak bij, weet U dat Niet vergeten voor een volgend maal als U in de buurt bent! Heerlijk dat U Uwe kostbare machine’s en benoodigdheden wist te behouden, ik vind het knap werk, hoor! Dat is voor de opbouw van ons land juist zoo verschrikkelijk dat de moffen alles hebben meegenomen of verruïneerd! […]
Nu, beste Heer Meijer, veel succes met Uwe arbeid , ik vind het heerlijk voor U dat Uw zaak weer draait en U op zoo’nn goede wijze start in dit moeilijke tijdvak dat we tegemoet gaan!! Mevrouw Van Haaften Maasdijk.
Het lijkt allemaal mee te vallen, maar opeens wordt Aldert opgepakt. Wat is er gebeurd? Eerst de versie van mijn moeder. Wat ik er van haar van weet, is dat haar vader eerst werd ondergebracht in een school, toen in de Vesting Naarden, in de kazerne waar nu de winkel van Jan de Bouvrie zit. Vervolgens werd hij opgesloten in kamp Crailoo in Laren. De fabriek werd ondertussen beheerd door de Heinekenbrouwerij die er een jonge man opzette als beheerder. Die verpatste alle machines, tot het zelfs de bierbrouwerij te veel werd. Die zette er toen wat oude machines neer, en zo kreeg Aldert zijn fabriek terug. Voor mijn moeder was er de angst van ontdekking. Op school durfde ze niet uit het raam te kijken, als de kampmensen naar hun dwangarbeid moesten langsmarcheren.
Eén keer zag ze haar vader helemaal kaalgeschoren, terwijl hij op een platte kar voorbij reed. Hij keek weg, uit schaamte en angst dat zijn dochter hem zo zou zien. Een traumatische ervaring voor mijn moeder.
En niemand mocht er achter komen dat zij de dochter van de NSB’er was. Die angst voor ontdekking heeft ze haar hele leven gehouden. En niet onterecht, want toen ze in de jaren ’90 – ze was al een oudere vrouw – eens in haar breiclubje vertelde over haar vader – was ze er daarna niet meer welkom.
Mijn moeder wilde tot aan haar dood nog altijd nog weten wie haar vader ‘verraden’ had. “Hij was van het type dat veel te goed is voor deze wereld. Hij had alleen maar vrienden. Hij bracht altijd voor iedereen wat mee, en liet zich altijd van alles aanleunen. Mijn moeder verkocht zelfs haar sieraden in het geheim, en hield het geld achter. Ze zei tegen mijn vader ‘jij geeft het toch maar weer weg, je denkt altijd aan een ander maar nooit aan je zelf.’ Hij had geen vijanden. Wie heeft hem aangegeven en waarom?”
Op zoek
Lang heb ik gedacht dat iedereen die ooit lid van de NSB was geweest, standaard werd opgepakt na de oorlog. Maar dan vind ik in ons familie-archiefje een document dat me op een ander spoor zet. Het roept tegelijkertijd ook veel vragen op. Het gaat om een verslag over van 2 kantjes A4, over de inbeslagname van de limonadefabriek in Weesp. Dat gebeurde volgens het verslag op 8 augustus 1945. De handtekening van degene die het verslag opstelde is moeilijk te lezen, maar lijkt A.C. de Rooij, die ik vind op de landelijke personeelslijst van het Beheersinstituut.
Het document biedt in al zijn beknoptheid en eenvoud voor mij een rijkdom aan gegevens.
Den achtsten augustus bezocht ik in de tegenwoordigheid van den Heer Dyk de Limonadefabriek A. Meyer – Achterom te Weesp N.H. A Meyer is gearresteerd en eigenaar van deze fabriek. Hij woont prive te Bussum Brinklaan 14. In den oorlog moet hij plotseling in staat zijn geweest een schuld van 15 mille af te lossen.
Mijn oorspronkelijke aanname lijkt dus fout. Er lijkt op een of andere manier dus wel degelijk aangifte gedaan tegen opa. Hij zou plotseling een schuld van vijftienduizend gulden hebben kunnen aflossen. Een voor die tijd gigantisch bedrag dat de waarde van zijn fabriek lijkt te hebben overtroffen. Het document vermeldt helaas niet, bij wie en waarvoor hij die schuld zou hebben gehad, en wie Aldert heeft aangegeven.
Het verslag vervolgt:
Op zijn kantoor was een meisje werkzaam genaamd Lena Kraamwinkel wonende te Weesp aan de Nieuwstraat 29. Zijn boekhouder is P. Star Brederodelaan tegenover nr. 10 te Bussum. De heer T. Bruinekool Hoogstraat 55 te Weesp kwam dezer dagen aan de Parklaan en vroeg bovengemelde zaak te kunnen overnemen. Hy werd geintroduceerd door den heer N.R. Van Zalinge Brediusweg 47 te Bussum. Bij ons bezoek aan Weesp kwamen wy in contact met den heer E.H. van Duikeren Groote Plein 1 te Weesp de .a.s. schoonvader van den heer Bruinekool. De heer Bruinekool is ongeveer 25 jaar en zeide wel verstand te hebben (van) het bedrijf waarnaar hy reflecteert. Deze bewering is geheel voor rekening van den Heer Bruinekool.
De heren waren er snel bij, nog op de dag van beslaglegging stonden ze klaar om de boel over te nemen. Heer Bruinekool moet de jongen zijn waar mijn moeder het over had, maar lijkt niet de zoon van de eigenaar van het fabriekspand. Hij woont wel aan de Hoogstraat, dus om de hoek bij de fabriek.
De scepsis van de verbalisant jegens Bruinekool in het verslag is overduidelijk, en naar later zal blijken terecht.
Bruinekool woont op Hoogstraag 55, zijn schoonvader E.H. van Duikeren vind ik in een oud telefoonboek uit 1936 nog op een ander adres dan in het bovenstaande stuk: Hoogstraat 56. Van Duikeren is in 1940 verhuist naar een riant herenhuis, maar is in 1936 nog de buurman van Bruinekool. Tijdens de inbeslagname woont daar dan een ander familielid, P. van Duikeren, via welke Bruinekool dan telefonisch bereikbaar is.
Over Bruinekool vind ik verder niets, behalve een overlijdensadvertentie van zijn weduwe Johanna Elisabeth Bruinekool – van Duikeren uit 2014 Daaruit blijkt me dat het gaat om Tijmen Bruinekool, die al 21 maart 1967 is overleden. Tijmen was dus verliefd geworden op het buurmeisje, en moest aan het werk worden geholpen. Schoonpapa Van Duikeren kwam uit een familie waarvan alle leden in een Tabaksmaatschappij in Weesp zaten, de NV. Tabaksmaatschappij Herms. Oldenkott & Zoonen in Weesp.
N. R. van Zalinge is garagehouder Nico(laas) Reinder van Zalinge. Op zijn trouwakte wordt hij aangeduid als ‘rijtuigfabrikant.’ Hij verkoopt auto’s aan de Eschlaan/Eslaan 14, waar tegenwoordig ook nog steeds een garage zit. Automobielbedrijf Van Zalinge begint met Renaults, maar stapt al snel over op Amerikaanse Automobielen. Als ik het goed zie, is het bedrijf rond 1948 in andere handen overgegaan. Daarna vind ik een N.R. van Zalinge als directeur van een zwembad, het Zwemstadion Naarden.
Uit de overlijdensadvertentie van Van Zalinge, blijkt meteen hoe het kwam dat hij er bij werd gehaald. Ook hij is (aangetrouwde) familie van Van Duikeren.
De vader van Nicolaas was ooit directeur van de Koninklijke Pakketmaatschappij en werd geridderd. Nicolaas’ broer H.C. van Zalinge (Hendrikus Cornelis) was een rijke rubberhandelaar, en eigenaar van een kapitale villa aan de Gooilandscheweg. Bij het overlijden wordt die villa verkocht door familielid makelaar F.L van Duikeren.
Bruinekool zet dus invloedrijke families in. Ik begin te begrijpen waarom het Beheersinstituut door de bocht gaat, ondanks de openlijke twijfels aan het kunnen van Bruinekool. Als zulke mensen die garant staan, wat kan er dan mis gaan?
Verder blijkt uit het verslag dat de fabriek A. Meijer bij de inbeslagname inderdaad onder beheer van de Heinekenbrouwerij staat, wat klopt met de versie van mijn moeder. Borgstein, een knecht van Aldert is kennelijk nog aan het werk.
Van Rooij maakt een inventaris van de fabriek op, in de opkamer, gelijkvloers, zolder, op de vliering en op kantoor. U vindt het overzicht onder aan dit artikel. Er staan de nodige machines, maar de meeste fabrieken hadden nog een bescheiden omvang. Wat wel opvalt, is dat er geen handelsvoorraad is. Tegen het einde van de oorlog is de productie waarschijnlijk vrijwel stil komen te liggen door gebrek aan grondstoffen. En Heineken heeft alleen nog belang voor verkoop van hun eigen bier. Overigens heeft A. Meijer lang bier van de Zuid-Hollandsche Bierbrouwerij verkocht, wanneer hij op Heineken is overgegaan weet ik niet.
Het bedryf heeft alleen nog toewijzing van vaten bier, die betrokken worden van Heineken’s Brouwery te Amsterdam. De Heer Drees van deze firma heeft zich bemoeid met de juiste verdeeling van het bier na de arrestatie van A.Meyer. Ik stelde me vanuit Weesp telefonisch in verbinding met de Heineken’s Brouwery, doch den heer Drees niet treffende verzocht ik hem de boodschap te willen overbrengen, dat dit bedrijf onder onze controle staat. Ik gaf het telefoonnummer van de Parklaan op.
Een knecht van de Heer Meyer genaamd Borgstein, Korte Muiderweg 8 te Weesp was in het bedrijf aanwezig.
Door de oorlog ligt de zaak bijna plat. Alles wordt gedistribueerd en is op de bon. Als fabriek heb je daarom toewijzingen nodig, en die heeft de fabriek alleen nog voor bier. En zonder bijvoorbeeld een suikertoewijzing, kun je dus geen limonade meer maken. De knecht overhandigt de nodige kwitanties.
Na het bezoek heeft de heer Dyk deze zaak toegezegd aan de heer Bruinekool. De a.s. schoonvader van de Heer Bruinekool de Heer E.H. van Duikeren verklaarde zyn a.s. schoonzoon financieel te zullen steunen. Samen zouden zy naar de Heineken’s Brouwery te Amsterdam gaan ten einde te verkrygen, dat de zaak door de Heer Bruinekool op dezelfden voet zou kunnen worden doorgedreven. De Heer van Duikeren wilde wel gaarne weten of er nog kans bestaat, dat Meyer de zaak weer zou kunnen opeischen. Daaromtrent konden wy hem geen zekerheid geven.
Bruinekool hoopt duidelijk dat hij de fabriek van mijn opa niet alleen tijdelijk kan overnemen, tot eventuele schuld of onschuld van A. Meijer is vastgesteld, maar wil hem meteen maar helemaal inpikken. Dat zal anders lopen.
Nadat de fabriek in beslag is genomen gaan De Rooij en Dijk naar mijn oma, die thuis in Bussum is.
De volgenden morgen dd 9 augustus 1945 vervoegde ik my by Mevrouw Meyer, Brinklaan 14 te Bussum en na de daar aanwezige boeken in beslag alsmede een sleutel van de brandkast aanwezig op het kantoor te Weesp. Mevrouw Meyer verklaarde, dat balansen en verdere hoofdboeken te vinden zouden zyn in de muurkast te Weesp. De brandkast zou ledig zyn. Deze boeken heb ik op parklaan 37 afgegeven. Daarna heb ik deze boeken en de sleutel van de brandkast in de handen van de Heer Kok gesteld. In het onderhoud met Mevrouw Meyer kwam naar voren , dat de Heer Drees van de Heineken’s Brouwery een kasboek heeft aangelegd en bygehouden dat in zyn bezit moet zyn.
Het document werkt aan de ene kant verhelderend, maar roept aan de andere kant veel vragen op. De belangrijkste: wie heeft die beschuldiging over die 15 mille gedaan, en is hij waar?
Naar het Nationaal Archief
Ik besluit iets te doen, een taak die in zekere zin al mijn hele leven op mij lag te wachten: ik neem contact met het archief op. Ik krijg antwoord. Er is inderdaad een dossier over mijn opa, maar het is beperkt toegankelijk. Ik krijg toestemming voor inzage maar mag geen foto’s maken. Op een donderdag pak ik de trein naar het Nationaal Archief in Den Haag.
Het dossier blijkt dun, en lijkt incompleet. Niets over de rechtszaken, maar alleen iets over het oppakken en de vrijlating van Aldert Meijer. Ik word gefouilleerd en onder toeziend oog van bewakers ga ik aan het werk.
Ik vind een kort verslag. Op twaalf mei komt de Politieke Opsporingsdienst kennelijk aan de deur voor een onderzoek en nemen hem mee. Het verslagje vertelt dat Aldert van ’37 tot ’39 lid van de NSB is geweest maar zich er daarna niet meer mee heeft bemoeid. Er worden een paar getuigen genoemd die daarover gehoord kunnen worden.
Aangezien de verdachte niet onder de termen van de A.L. valt is hij met toestemming van den Commandant weer naar huis gestuurd. Verzekerende dat de inhoud van deze verklaring volgens de woorden van de verdachte is opgemaakt, onderteken ik,
LG Wolf, Bussum 12 mei 1945.
Wolf voegt er nog aan toe: Verdachte heeft een paard en wagen die hij nog in zijn bezit had ter beschikking gesteld direct na de capitulatie aan Dr. Coebargh van de 3e Compagnie ter beschikking gesteld.
Het lijkt allemaal mee te vallen. Maar dat verandert opeens als er opnieuw een arrestatieploeg voor de deur staat. Ik vind een kort verslag geschreven door de commandant van de arrestatieploeg, marechaussee Hendrikus Veldman. Hij heeft Aldert Meijer op 30 Mei 1945 opgepakt:
Als verdacht van lid te zijn geweest van de nationaal socialistische beweging
Verdachte is door mij onverwijld overgebracht naar: de Brandsmaschool Graaf Wichmanlaan 21 te Bussum en aldaar ter beschikking gesteld van het Hoofd van den Politieken Opsporingsdienst, District Hilversum.
Aldert is dus eerst opgesloten in een voormalig schoolgebouw. Daarna is hij overgebracht naar Kamp Laren NH. Van een verblijf in de vesting Naarden vind ik niets. En belangrijker: er is in het dossier niets te vinden over de beschuldiging dat Aldert 15 mille zou hebben betaald. Hij is kennelijk puur opgepakt vanwege zijn lidmaatschap van de NSB. Waar kwam die beschuldiging van die 15 mille dan vandaan als het niet van de P.O.D. kwam? Ik heb er zo mijn vermoedens over.
Bij zijn arrestatie worden Alderts persoonlijke bezittingen in beslag genomen, zoals blijkt uit een ontvangstbewijs van 30 mei 1945, 17.00 uur: Gouden horloge, Portefeuille met F. 1,57, bos sleutels, Vulpenhouder, vulpotlood, zakmes, Heeren rywiel.
Wat ik hier uit begrijp, is dat hij van huis is opgehaald door een arrestatieploeg, maar dat hij zelf – onder bewaking – naar zijn gevangenschap moest fietsen (vandaar de inbeslagname van het Heerenrijwiel). Ik vind er een bewijs van inbeslagname van, maar Aldert zal ze nooit terug krijgen. Bij zijn invrijheidstelling moet hij van alles afstand doen. Waarom krijg je je sleutelbos of je zakmes niet terug? Ik gok, en als ik er de oude kranten op na sla, blijkt dat ik waarschijnlijk goed gegokt heb. Niet alleen de bewakers jatten als de raven, maar ook de medewerkers van het Beheersinstituut. De hele boel is waarschijnlijk gewoon ergens ‘verdwenen.’
Kamp Laren NH
Daar zat mijn opa dan. Eenenvijftig jaar, een gevoelige man wiens leven draaide om vioolspelen, theosofie, vrijmetselarij. Iemand die probeerde de zakenman te spelen, maar daar volgens zijn omgeving eigenlijk te naïef en goeiig voor leek. Gevangen tussen mannen waarvan een deel de vreselijkste dingen had gedaan tijdens de oorlog. Ruw volk. En meer nog: gevangen in een kamp. In zijn sollicitatiebrief vertelt Aldert dat hij ‘door omstandigheden’ in concentratiekamp Laren heeft gezeten. Daarmee is niets te veel gezegd.
De geschiedenis van het kamp is bij gebrek aan bronnen nauwelijks of niet te schrijven, maar een algemene indruk is goed te geven. Zoals gezegd, mijn opa heeft er volgens mijn moeder ‘de blaadjes van de bomen gegeten.’ In 1948 verscheen er een algemeen rapport over de Nederlandse interneringskampen, dat vertelde over vreselijke wantoestanden. Ondervoeding en mishandeling.
Volgens mijn moeder was het begin het ergst, en werd de toestand in het kamp geleidelijk beter. Opa mocht in ; 46 zelfs weer een viool hebben en spelen. Hij was een groot bewonderaar van zigeunerviolisten. Daarvan zaten er een aantal in het kamp en zo leerde hij hun bijzondere stijl. Zigeuners waren in de oorlog nog feller vervolgd dan joden, dus wat deden die daar trouwens tussen de oud-SS’ers enz., vraag ik me af.
Kamp Laren is in tegenstelling tot veel andere gevangenissen waar verdachten werden opgesloten, wel een ‘geschikte plek,’ in die zin dat er barakken zijn. Maar of dat veel uitmaakte? In 1947/48 begint de lokale pers zich af te vragen wat er in Kamp Laren in vredesnaam aan de hand is. (Aldert is dan al vrij gelaten). Er breekt dan namelijk voor de vierde keer brand uit in een barak. De politie en brandweer schieten meteen te hulp, maar het komt tot een vechtpartij met de kampbewakers. Die wil ze er niet in laten. ‘Is het een wonder, dat dan de vraag onwillekeurig gaat rijzen: wat heeft men in dit kamp te verbergen?’ schrijft de Gooi en Eemlander op 31-07-1948. Dat is al lang nadat mijn opa was vrijgelaten, toen het al ‘beter ging in het kamp.’
In juni 1947 wordt de eigenaar van een autowerkplaats in het kamp betrapt als hij 1200 kilo graan het kamp in probeert te smokkelen, omdat zijn dwangarbeiders ondervoed zijn.
Er worden in 1947 in één keer 53 bewakers ontslagen, zonder opgave van redenen. Maar die redenen kan ik ook wel raden. De hele boel is één Stanford Prison Experiment. Ongetrainde, onervaren bewakers, op wraak belust. Dat kon niet goed gaan.
Uit Kamptoestanden:
Te Laren werd in het kamp Crailoo nog in Juli 1948 op klaarlichte dag de heer van der Hoven, die niet geheel normaal was en in een vlaag van verstandsverbijstering — een paar weken voor zijn invrijheidstelling — tegen de draad opvloog, in koelen bloede van dichtbij doodgeschoten. Natuurlijk — Befehl ist Befehl — we hebben het meer gehoord! De draad mag niet worden aangeraakt. De pers zeide dat ,,in de schemer iemand die ontvluchten wilde neergeschoten was”. Ja, het pleegt ‘s middags om acht minuten over drie op 23 Juli niet te schemeren.
Het algemene beeld is duidelijk. Persoonlijk weet ik er niet meer van dan dit: A. Meijer (1894) werd ook nog eens aangezien voor A. Meijer (1905), Arnold Meijer, een bekende Nederlandse fascist. Dat vertraagde volgens mijn moeder zijn vrijlating, maar zal zijn behandeling door de kampbewakers ook niet ten goede zijn gekomen.
Aangrijpend gedicht
In de spullen van mijn opa vind ik een gestencild gedicht, een hele A4 vol. Het is een aangrijpend gedicht gemaakt voor de jaarwisseling 1945/46, door een R v.d. Mei senior. Na lang zoeken ontdek ik dat het een leraar is uit ‘s Gravenhage, Rink van der Mei (15-11-1894 in Haulerwijk – 16-03-1972 in Jubbega-Schurega), die ook enige ‘opvoedkundige teksten’ schreef in NSB-blaadjes. In gedachten zie ik mijn opa zitten in de schaarsverlichte barak. Honger, kou, stilte en heimwee. Aan de wand bij zijn brits met strozak hangt de foto van zijn gezin die ik nog heb, met de gaatjes van de punaises er nog in.
De storm giert, de hagel klettert. Daarbuiten is het een donkeren lucht. Ze zitten zwijgend bij de kachel, geen van de mannen spreekt of lacht. Wat brengt de vrienden zo aan het peinzen? Waarom zo stil, wat rooft hun spraak? Het oude jaar is weer ten einde, een jaar van leed, een jaar van wraak. (voor complete tekst: zie bijlagen)
Verdediging
Eenmaal in het kamp wordt Aldert te werk gesteld, net zoals zijn medegevangenen. En zijn ‘zaak’ begint. Eerst is er een intake, waarbij onder andere een uitgebreid schriftelijk signalement wordt opgesteld. Ik leer er onder andere uit dat Meijer grijs/wit hoofdhaar heeft; schouders horizontaal; oorlel halfvast; gezicht mager; oogen groot, blauw; neus groot smal. Wat ik nog niet wist van foto’s: hij heeft boven een kunstgebit. Er staat een vingerafdruk bij het signalement, maar geen foto. Er staat ook dat hij Ned. Herv. is, terwijl hij bij mijn weten doopsgezind was.
Op 25 juni verhoort dezelfde Hendrikus Veldhuis – die Aldert arresteerde – zowel mijn opa als oma. Kennelijk is mijn oma tussendoor nog een keer verhoord op 1 juni, maar dat zit niet in het dossier.
Verdachte gehoord door mij op 25 juni 1945
Ik ben lid geweest van 1937 tot 1943 nadien niet meer. Ik weet van een boete lijst niets af. Ik ben nog nooit op een vergadering geweest. Hoe of ik op die lijst van Augustus 1943 voorkom snap ik niet. Ik heb samengewerkt met leven van de verzetsbeweging onder andere met Kehl, W. Brinklaan 5 te Bussum. Ik heb na 1943 ook nooit geen contributie betaald. Ik ben vrijmetselaar 3e graad. Ik heb joodsche families voortgeholpen, onderduikers in mijn fabriek zoowel als thuis verborgen gehad.
Vervolgens spreekt Veldhuis met mijn oma:
Door mij is gehoord Lamberdina Marckelbach, geboren te Bolsward 22 januari 1894, gehuwd met A. Meijer, zonder beroep, wonende te Bussum Brinklaan 14, die het navolgende verklaarde:
“Toen ik vrijdag 1 juni 1945 door U gehoord werd heb ik niet de waarheid verteld betreffende mijn man. Ik kom nu echter de waarheid vertellen daar mij is gebleken dat het beter is . Ik weet dat mijn man lid is geweest van de NSB. Hij wou daarbij vandaan, maar dit is niet toegestaan. Later heb ik gehoord dat hij zich wel bedanken kon en heeft dat ook gedaan. Voor de inlevering van de radiotoestellen had mijn man bedankt. De radio mochten wij toen ook niet meer houden. Er zijn ook geen NSB ers bij ons aan huis geweest om over politieke belangen te spreken. Er zijn nooit geen kranten of politieke bladen bij ons in huis geweest. Ook heb ik nooit voor mijn man contributie betaald. Het is laksheid van mijn man geweest. Hij ging nooit naar de vergaderingen. Nam aan het politieke leven van de NSB nooit deel en had naar mijn mening ook geen simpathie voor die vereeniging. Waarom hij lid geworden is destijds is voor mij nog steeds een raadsel.
Hoe de kwestie precies zit, weet ik niet. Aldert is in 1937 lid geworden van de NSB en wilde volgens eigen zeggen in 1939 opzeggen. In dat jaar pleegde Quisling in Noorwegen zijn bekende verraad, en waren Aldert ‘de oogen open gegaan.’ Later werd hem duidelijk gemaakt dat zijn opzegging niet was geaccepteerd, en heeft hij het er bij laten zitten, tot hij eind 1942 nogmaals opzegde, ditmaal via een aangetekende brief. Hij heeft dit verhaal tijdens een eerste verhoor verteld, nog voordat hij geïnterneerd werd. Vervolgens werd er bij een inval echter een ledenadministratie in beslag genomen met daarin een ‘boetekaart’ over 1943.
Een korte notitie maakt dat duidelijk: Komt voor op de lijst NSB leden na Augustus 1943 en in beslag genomen bij de garage Went te Bussum.
Bovendien zou Aldert vrijstelling hebben gekregen van ‘radioinlevering.’ Dat riep genoeg vragen op bij de Politieke Opsporings Dienst (POD), om Aldert op te pakken. Een andere korte handgeschreven notitie:
Volgens zijn verklaring geen lid van de NSB meer, doch staat op lijst I, welke gemaakt moet zijn na aug. 1943. Onderzoek en eventueel arrestatie (later getyped:) Ingesloten 30 Mei 1945. H. Veldhuis
.
Nicolaas Went had een Ford-garage aan de Landstraat 116 in Bussum, met 20 man in dienst. Ooit zag Went in Duitsland dat Hitler de werkeloosheid daar echt oploste. Daardoor werd Went een fanatieke NSB’er. Het zou me niet verbazen als Aldert zijn Ford hij deze bij Went had gekocht. Overigens was Went daarmee een concurrent van die andere garagehouder: N. R. van Zalinge.
Vervolgens schrijft Aldert een brief aan de Kampcommandant, met zijn eigen versie van het verhaal, en bovendien een lijst van mensen die kunnen getuigen van zijn goed vaderlanderschap. Hij haalt er van alles bij, alles wat maar in zijn voordeel zou kunnen pleiten.
Den WelEd. Heer Kampcommandant,
Laren
WelEd. Heer.
Ondergetekende A. Meyer, Brinklaan 14 Bussum, thans gedetineerd onder no. 783 Kamp Laren, Barak 7 Kamer 1 heeft de eer u het volgende onder de aandacht te brengen.
Uit idealistische overwegingen sloot ik my in 1937 aan bij de N.S.B. Toen in 1939 Quisling in Noorwegen zijn verraad pleegde, gingen mun oogen open en bedankte ik mondeling aan den penningmeester, terwyl ik de contributie over 1939 betaalde en rekende my dus niet meer als lid.
Eenige weken nadat de Duitschers ons land hadden overvallen , kwam dezelfde penningmeester te mynyn (sic) huize, en deelde myn vrouw mede, dat myn opzegging niet van kracht was geweest. Ik heb toen de zaak te licht opgevat, en mede door myn drukke werkzaamheden ( ik heb een limonadefabriekk, azynmakery, hoofdagentschap van de Heinekens Brouwery, Coca Cola, Heroartikelen, Oud’s wynen, enz.) kwam ik er pas in 1942 (n.b de 2 is later handmatig in 3 veranderd) toe, schriftelyk te bedanken (aangeteekend). Direct na de Duitse inval ben ik illegaal gaan werken, en wel het volgende:
Assistentie Joden. F. Bamberger, Van Ostadelaan Naarden. Voor deze familie heb ik koperwerk en papieren in bewaring genomen, en heb hen geholpen met levensmiddelen. Fam. Bloch, Graaf Janlaan Noorden, Gramofon (sic, MV) in bewaring, ook geassisteerd met levensmiddelen. Expeditiebediende Heinekens Brouwey ik zond zyn vrouw levensmiddelen en hemzelf naar het kamp Westerbork, drie maal een pakket levensmiddelen en sigaretten.
2 Amerikaanse dames Mevr. Lakeman en haar dochter te Muiden, klanten van my, werden door de Duitsers naar de oorlogsverklaring in van Amerika in Amersfoort geinterneerd. Na herhaald bezoek aan de Gestapo, Euterpestraat Amsterdam, hetgeen voor my zeer gevaarlyk was, daar ik al verdacht was (van jodenhulp), gelukte het my de dames vry te krygen. Vlak daarop kreeg ik ’s avonds huiszoeking een (sic) een week daarna nog eens. Een schriftelyke verklaring en dankbetuiging van Mevr Lakeman berust bij myn advocaat, Mr. de Kort Eslaan Bussum. Een van mijn illigale vrienden had een geheim luik, in mijn huis gemaakt, waar ik kon wegduiken, en waar de joodsche papieren en koperwerk verborgen waren, zoodat de moffen een strop hadden. Hier bewaarde ik ook de verspreide exemplaren van Vry Nederland en Parool.
Onderduikers. In myn fabriek te Weesp ruimde ik een plaatsje in voor onderduiker welke ik tevens een behoorlijk loon betaalde. Thuis herbergde ik o.a. Ad v.d. Teer V. Ostadelaan, een B.S.er. In Weesp stelde ik myn paard en wagen gratis beschikbaar voor de stakende spoorarbeiders en verstrekte ik hun met de feestdagen wyn, limonade enz.
De onderdirecteur van Heinekens Brouwery, de Heer W. van Haaften, wiens zoon moest onderduiken ( hy is thans verbindingsofficier in ons leger,) werd door my gedurende de oorlogsjaren voorzien van boter, kaas, suiker etx. Dankbetuiging ligt hier in het kamp by de visitatie. In Weesp dwongen de Duitsers my met myn paard en wagen voor hen te ryden. Ik saboteerde dit zoo, dat de Chef van Politie my waarschuwde, dat ik te ver ging.
Een uitvoerig Proces Verbaal werd in Juni in Bussum, na een degelyk onderzoek van het bovenvermeldde, en nog meerdere feiten, opgemaakt door een ambtenaar van de P.O.D., den Heer Veldhuis, en waarin van myn zeer anti Duitsche stemming wordt gewag gemaakt. Verder wilde ik nog vermelden, dat ik nu reeds 23 jaar lid van van de Gemenge Orde der Vrymetselary “Le Droit Humain”, loge Hermes te Bussum en door verschillende omstandigheden langpatiënt ben geworden. Het onderzoek in het Sanatorium heeft uitgewezen, dat er gevaar bestaat voor T.B.C. U begrypt wel, dat myn rechtgevoel na alles wat ik naar my beste weten illegaal werk heb gedaan, een gevoelige kwauw heeft gekregen, en roep ik Uwe gewaardeerde assistentie in , om dit onrecht zoo spoedig mogelijk te herstellen, mede in verband met myn gezondheid.
Overstaand geef ik U nog eenige van myn vele referentien:
Referenties:
Mr. v.d. Teer (sic, MV), v. Ostadelaan Naarden, Oud Kap. Ter Zee Ned Marina oud Commandant vliegkamp de Mok, Bruin, Burg. ’s Jacobslaan Bussum, voorzitter Vrymetselaarsloge, van Haaften, p.a. Heinekens Brouwery Amsterdam, Fam. Clinge Doorenbos, ’s Gravenlandse weg Bussum, E.B. Smit, Ambtenaar P.O.D. ’t Kruisput Naarden, Mr. van Herwaarden, Lamb. Hortensiuslaan Naarden, lid B.S., Mr. Kehl, Brinklaan Bussum, B.S. Lid e.a.
Hoogachtend
w.g. A. meyer
Het is duidelijk dat opa er alles aan doet om duidelijk te maken dat hij niets met de Duitsers op had, en er alles bij haalt. Enkele verhalen komen me enigszins bekend voor, het meeste niet. Het verhaal van de weduwe is in de familie niet bekend. “Je kon in die tijd maar beter nergens over praten,” vindt tanta Carla er van. De Weduwe Lakeman moet de eigenaresse zijn geweest van het in Muiden bekende café Lakeman aan de Sluisstraat 352. Als reden geeft Aldert hier dat het Amerikanen zouden zijn geweest, die werden vastgenomen toen Amerika de oorlog verklaarde aan Duitsland, dus in 1941.
Ik vind een foto van het café van 1 september 1943. Op het linkerraam is de naam Lakeman geschilderd. De tekst van het bordje dat er onder hangt schetst het tijdsbeeld: ‘Voor joden verboden.’
Met de meeste getuigen die opa aanvoert, wordt door de POD gesproken. Een deel daarvan komt me bekend voor. Ad van der Teer, moet Ad van der Feer zijn, de broer van de verloofde van dochter Carla. Ad zat inderdaad in de illegaliteit. Zijn broer Hans werd door de Duitsers betrapt met illegale kranten, en werd afgevoerd naar concentratiekamp Neuengamme.
Jenne Clinge Doorenbos is de dochter van de bekende dokter Doorenbos, waar mijn opa als kind vaak kwam. Zij schrijft dat ze Aldert al zijn hele leven kent, dat ze onderduikers had, en dat Aldert haar vaak hielp zonder ergens naar te vragen.
Van Haaften, is Wim van Haaften, onderdirecteur en verkoopleider van de Heineken Brouwerij. Van de familie Van Haaften heb ik diverse lange en hartelijke brieven en kaarten om te bedanken voor wat Aldert hen tijdens de hongerwinter stuurde: boter, suiker en zelfs kaas.
Ook de fabriek speelde een rol, Aldert had er een onderduiker aan het werk.
De getuigen bevestigen in grote lijnen het verhaal van Aldert zelf. De volledige verklaringen vindt u in de bijlagen.
Daniël Vos die de getuigen heeft ondervraagd concludeert:
Ik verbalisant verklaar, dat mijn indruk omtrent verdachte dusdanig is, dat genoemde een slappeling en makkelijk te bepraten object is. Uit informaties blijkt mij, dat verdachte ernstig gepoogd heeft zijn gedane fout te herstellen. Van verdachte is, mits hij onder toezicht blijft inzake zijn politieke gedragingen, zeker iets te maken.
Het is duidelijk. Aldert Meijer is geen actief NSB’er geweest. De kwestie van de 15 mille speelt geen enkele rol in het onderzoek. Aldert is slechts op papier lid geweest van de NSB, en als het bij de eerste keer opzeggen goed zou zijn gegaan, was hij al in 1939 uit de partij getreden. Het lijkt er echter op, dat ook de tweede opzegging – per aangetekende brief – niet verwerkt is. Hij kwam daarom op een boetelijst van augustus 1943.
Waarom Aldert ooit lid was geworden? Uit ‘idealisme,’ tegen het bolsjewisme. Uit ‘economische motieven’ denkt een van de mensen van de POD, ‘zonder oog te slaan op het politieke.’ Of omdat Meijer een slappeling is, die gemakkelijk te bepraten is, vindt Vos. Zijn advocaat meent dat hij ‘uit angst’ lid is gebleven. Mijn oma had ‘geen idee’ waarom haar man lid was geworden en was er altijd fel tegenstander van geweest.
Herstart en nasleep: 1948 – 1960
Strijd met Heineken
Het is duidelijk dat Aldert geen gevaar vormt voor de nationale veiligheid en besloten wordt Aldert Meijer vrij te laten. Dat gebeurt op 12 april 1946. Op 3 september volgt een voorwaardelijke buitenvervolgingstelling. Aldert wil weer aan het werk, een inkomen verdienen voor zijn hongerlijdende gezin. Maar zover is het niet. De fabriek is nog steeds onder beheer.
Op de fabriek gaat het ondertussen helemaal niet goed. Donkersloot (met financiële hulp van Van Duikeren) heeft gezien dat er andere manieren zijn om snel geld te runnen, dan het produceren van limonade. De grondstoffen zijn op de zwarte markt een veelvoud waard. Aldert klaagt dat hij zelfs tijdens de oorlog altijd normale prijzen heeft gerekend, maar nu rekent de fabriek zwartemarktprijzen. Het wordt zelfs het Beheersinstituut te dol.
Het beheer van de fabriek wordt na twee jaar overgenomen door een andere maatschappij, die simpelweg Lusandros wordt genoemd. Het duurt lang voordat ik er achter kom wie of wat het is. Maar eindelijk… Het blijkt te gaan om de in 1939 opgerichte N.V. Handel- en Exploitatiemaatschappij Lusandros. Lusandros blijkt Heineken zelf te zijn. “Lusandros is een Heinekendochter die tot taak had diverse agentschappen draaiende te houden,’ vind ik in het personeelsblad van Heineken. De maatschappij is trouwens vernoemd naar de Griekse generaal die in 404 v.Chr. de Atheense democratie versloeg en er een dictatuur vestigde.
Ook Lusandros heeft heel andere motieven dan een goed beheer voor hun trouwe zakenpartner. De maatschappij blijkt bezig te zijn om de fabriek op haar eigen naam te stellen en verkoopt al machines. terwijl Aldert nog onder beheer zit en er van een veroordeling geen enkele sprake is. Er is dus haast geboden, schrijft Aldert een brief aan de POD, want waar moet Aldert anders na de oorlog zijn gezin van onderhouden?
De kwestie is n.l. de volgende:
Toen ik half April werd vrijgelaten ging ik natuurlijk direct naar mijn fabriek, die ik na jarenlang eerlijk en hard werken met groote zorg en financiele offers heb opgebouwd tot een flinke zaak. Het bleek mij dat de aanvankelijk door het Beheers Instituut aangestelde beheerder onbekwaam was geweest en diverse dingen had gedaan die niet door de beugel konden.
De tweede en huidige beheerder is thans bezig de zaak op zijn naam te krijgen en heeft hij al diverse machines weggevoerd, waartegen ik, daar ik nog gebonden ben niet kan doen en moet ik lijdelijk aanzien dat mij alle kans om in de toekomst voor mijn vrouw en kinderen het brood te verdienen, wordt ontnomen.
Verschillende instanties, de Heer Jalink van het Beheers Inst., mevrouw (onleesbaar: Nijsterg?) van het Bureau voor toezicht op pol delinquenten en verschillende vrienden willen mij helpen de zaak weer terug te krijgen althans te redden wat nog te redden valt. Alles wacht echter zoals gezegd op mijn dossier en zou ik Uwe vriendelijke hulp willen inroepen, en mij te helpen en het dossier spoedig te willen doorzenden. Bij voorbaat dank ik U voor de te nemen moeite en verblijf
Hoogachtend, Meijer, Brinklaan 14 Bussum
De brief heeft effect. Een rode krabbel op het dossier, en twee dagen later is het door. Aldert krijgt zijn fabriek terug. Op 4 januari 1947 wordt het beheer over het vermogen opgeheven “Met de bepaling dat hij zal worden hersteld in het genot van het beheer over zijn geheele vermogen onder aftrek van de waarde van f. 806 – ter verrekening van hetgeen hij het Bijzonder Gerechtshof te Amsterdam en aan het Nederlandsche Beheersinstituut schuldig is.’ Op 8 april 1947 volgt opheffing van het beheer op de fabriek.
Maar hoe? De fabriek is leeggeroofd en de tijden zijn nog steeds moeilijk, door de schaarste. Het komt tot een lange rechtszaak. Hier lijken helaas geen dossiers van bewaard, behalve enkele brieven in ons familie-archief. De bekende prof. Gerbrandy moet uiteindelijk ingrijpen. Lusandros/Heineken doet er alles aan om Aldert dwars te zitten. Er worden verschillende keren ‘minnelijke schikkingen’ getroffen, die Lusandros vervolgens niet nakomt. De verkochte – vrij nieuwe – machines worden niet teruggehaald, maar Aldert moet het doen met oude afdankertjes die Heineken daarvoor in de plaats zet.
Alderts advocaat schrijft ten einde raad aan de voorzitter van de Raad voor Rechtsherstel:
Hier hebben we dus te maken met een tweede m.i. onbehoorlijke handeling van N.V. Lusandros, die eerst voor een appel en een ei gebruikmakend van de ongunstige omstandigheden waarin mijn client verkeerde misbruik heeft gemaakt en thans de gemaakte minnelijke regeling niet wenscht na te komen.
Die voorzitter van de Raad voor Rechtsherstel is Prof. P.S. Gerbrandy tussen 1945 en 1948. Hij is bekend geworden als premier van de Nederlandse regering in ballingschap in Londen en zet zich persoonlijk voor de zaak van Aldert in en regelt uiteindelijk dat Lusandros een extra suikertoewijzing krijgt, waarna de maatschappij Aldert niet langer kan dwars zitten.
Brief van 3 juli 1948, Aldert vraagt om 2 maand suiker. aan het bedrijfsschap: verkoop van mijn zaak aan de heer Lusandros :
N.V. Handel- en Exploitatiemaatschappij Lusandros
Volgens vonnis van de Raad voor het rechtsherstel onder presidium van Prof. P.S. Gerbrandy dd. 10 M art. 10 werd de destijds aangegane overeenkomst tot verkoop van mijn zaak tusschen het Beheers Inst. en Lusandros ongedaan gemaakt en werd ik weer in het bezit van mijn fabriek gesteld met alle oude toewijzingen. […] Per 1 juli zou ik weer kunnen draaien en heb ik mijn machines reeds gereed staan. […] waar ik bij gebrek aan suiker nog niet regelmatig kan werken en ik dus nog niet dagelijks in Weesp op de fabriek ben, verzoek ik u mij dit keer de toewijzing naar mijn privéadres: Brinklaan 14 te Bussum te willen zenden.
Lusandros heeft dus succesvol twee jaar tegengewerkt, terwijl Alderts gezin in diepe armoede moest doorbrengen. Mijn moeder herinnerde zich ieder jaar met tranen in haar ogen de periode waarin ze met kerstmis een ingepakt potlood kreeg voor op school. Geen verwarming, geen licht, en nauwelijks te eten.
Regeling getroffen (bij het bureau Bierhandel & mineraalwaterindustrie) tussen dhr. Lussandros/lusandros en Meyer: , vestigingsvergunning, suikertoewijzing, jenevertoewijzing terug, met agentschappen bemoeit Lusandros zich niet, Meyer krijgt de inventaris terug zover nog aanwezig (afwezig zijn in ieder geval paard en wagen, spoelkuip en flesschen-spoelmachine. Meyer ontvangt voor de afwezige goederen de opbrengst (800 a 900 gulden) overdracht uiterlijk per 1 mei 1948. getekend: Mr. Baron van Haersolte
Daarmee kan Limonadefabriek A. Meijer eindelijk weer gaan draaien. Maar de tijd is slecht. De verkoop van fabrieksproducten komt niet meer goed op gang. Aldert probeert de fabriek te verkopen, maar ook dat lukt niet. Hij besluit om er naast weer naar zijn oude werk terug te gaan: boekhouden. Dat doet hij niet alleen bij de bekende boekhandel Los – in zijn jeugd de overbuurman – maar ook nb. bij Joodse vrienden. Niet iedereen is wraakzuchtig.
In opa’s sollicitatiebrief lees ik iets over hoe het verder ging met de fabriek:
Als zovelen heb ik in de oorlog een moeilijke tijd gehad en had gehoopt na de oorlog de zaak op te kunnen werken. De bieromzet is schrikbarend gedaald en de buitenzaken (café’s) in [onleesbaar], langs straatwegen etc. zijn gesloten gedurende de winter terwijl de verdienste mede door de slechte tijd niet zodanig waren dat ik hier ‘s winters kan teren.
Van mijn moeder hoorde ik nog andere redenen waarom het zo slecht ging met de fabriek. Voor de oorlog had Aldert geholpen om Coca Cola ‘er in te brengen.’ Na de oorlog is Cola opeens een gevestigd begrip, en moet Aldert betalen voor het agentschap van Coca Cola. En dat geld heeft hij om begrijpelijke redenen niet meer.
Daarnaast: de katholieke organisaties in Weesp riepen katholieken op om alleen bij elkaar te kopen. Als Ned. Herv. / Doopsgezinde had opa dus het nakijken. De hokjesgeest was terug en opa was zijn klanten kwijt.
De verdwenen spaarbankboekjes
Wanneer Aldert de fabriek verkocht heeft, of hoe, daarover vind ik niets. Ook mijn moeder en mijn tante weten het niet meer.
Er was nog een ander probleem. Toen hij gevangen werd genomen zijn alle levensverzekeringspolissen en pensioenpolissen in beslag genomen, en zelfs de spaarbankboekjes van zijn kinderen. Daarop had hun oma, uitgeefster Sijbrechtje Märckelbach geld gestort, voor later. Het blijkt allemaal weg. De recherche in Hilversum zegt niets te kunnen vinden. Nog tot in 1954 probeert Aldert het geld van zijn kinderen terug te krijgen. Uiteindelijk blijkt dat het geld van de boekjes pal voor de verjaardag van Carla – de dag waarop ze meerderjarig zou worden en zelf de beschikking over haar boekje zou krijgen – is opgenomen.
Aldert schrijft nog een keer een brief waarbij hij alles uit de kast trekt.
Brief aan het beheersinstituut 7 juli 1954 over de verdwenen polissen: Na de bevrijding werd ik door een samenloop van omstandigheden ongeveer ult. Juli ’45 opgesloten in het concentratiekamp te Laren, waaruit ik op 12 april 1946 weer werd ontslagen. De directeur van de P.O.D. welke ik daarna om opheldering verzocht deelde mij toen mede dat het eigenlijk niet nodig was geweest mij op te sluiten, het welk blijkt uit de acte van invrijheidstelling welke hier voor mij ligt, overigens een schrale troost.
Intussen bleek mij na mijn thuiskomst dat ik aan alle kanten zwaar was gedupeerd. De Heinekenbrouwerij wiens agent ik was had mijn machines, materiaal, grote andere agentschappen etc. opgepakt. Deze zaak heb ik middels mijn advocaat aanhangig gemaakt bij de Raad van het Rechtsherstel te Den Haag, welke raad na 2 rechtszittingen onder presidium van den Weledele Heer Prof. Mr. PS Gerbrandy op 10 maart 1948 mij onvoorwaardelijk weer in het bezit van mijn zaak stelde. Door onkundig beheer en andere (onleesbaar?) liever niet te noemen had men kans gezien de eertijds goede zaak tot de rand van de afgrond te brengen. (enz.)
Geld kwam van schenkingen van de ouders van oma. Het geld werd pal voor de verjaardag van Carla opgenomen, net voordat die meerderjarig werd. “Wat ook al weer te denken geeft.” Het komt mij voor dat de handelingen van het Beheers Inst. te Hilversum niet gericht waren op een zuiver beheer maar op andere niet-eerlijke motieven en dat deze handelingen geheel indruisen tegen alle morele wetten van Kerk, staat en mens. De wetgever staat terecht altijd op de bres voor minderjarige kinderen en ik kan me niet voorstellen dat er één rechter in ons land een dergelijke handelswijze zou goedkeuren.
Het antwoord is kort en bits. Het Beheersinstituut antwoordt dat er niets aan de hand is: Het komt ons juister voor om in Uw correspondentie insinuaties over ‘onregelmatigheiden” achterwegen te laten”
Besluit
Op 2 mei 1960 overlijdt Aldert Meijer aan een maagzweer. Binnen de familie is er geen enkele twijfel of deze is veroorzaakt door ‘het kamp’ en de zorgen over geld en de fabriek na de oorlog.
Dochter Carla is dan al getrouwd met Hans, die als een wandelend geraamte uit Neuengamme helemaal terug is komen lopen naar Nederland. Dochter Lydie – mijn moeder – trouwt aan het eind van 1960. Mijn oma Lamberdina Meijer-Märckelbach blijft alleen achter. Ze zal nog werken in schoonmaakbaantjes tot na haar 73e jaar. In 1956 voert minister Drees de AOW in. Het blijkt een uitkomst. “Ik heb het nog nooit zo goed gehad,’ vertelt mijn oma over de AOW als ze die vanaf 1960 ontvangt.
Hoe moet ik dit alles nu beoordelen? Mijn leven lang heb ik flarden van het verhaal gehoord, maar nooit het grote verband gezien. ‘Hoe kun je nou lid worden van zo’n partij?’ heb ik mezelf vaak afgevraagd? Maar tegelijkertijd zag ik de liefde van mijn moeder voor haar vader, hoorde van iedereen wat voor lieve en goede man hij was geweest, en haar verdriet om wat haar was aangedaan. Als kind van een NSB’er had je geen enkele verantwoordelijkheid, maar wel de straf, levenslang. De angst dat iemand er achter kwam! En als er iemand achter kwam? Dan werd je uitgekotst. Dus hield je je mond.
Aldert Meijer was lid van de NSB, daarover is geen twijfel. Voor zijn eigen gevoel was hij slechts twee jaar lid. Maar het liep anders. Tweemaal zei hij zijn lidmaatschap op, maar tweemaal lijkt dat niet te zijn geaccepteerd of verwerkt. Waarmee hij vijf jaar lang op papier lid is geweest.
Eenmaal terug in vrijheid, was hij geruïneerd. Zijn fabriek leeggeroofd, zijn persoonlijke bezittingen verdwenen, het geld van zijn kinderen weg, zijn gezondheid geknakt. Drie jaar lang had het gezin op een soort minimumuitkering geleefd, die betekende dat er geen geld was voor verwarming, kleding, schoenen of zelfs eten. Alles van enige waarde in huis was verkocht. Drie jaar hongerwinter. Hoe kon Aldert nog ooit zijn gezin onder ogen komen?
Inderdaad, Aldert had een fout gemaakt. Hij is daarvoor zwaar gestraft. Te zwaar. Tegelijkertijd had hij veel goeds gedaan. Dat blijkt ook uit de steun die mensen hem na de oorlog gaven. Het enige wat ik me daarbij afvraag, hoe zat dat met vriend Van Haaften, toen zijn bedrijf bezig was opa’s fabriek kapot te maken? En Alderts gezin dat er allemaal niets mee te maken had, en zich tegen Alderts lidmaatschap verzet had, is ook zwaar gestraft, terwijl het geen enkele schuld droeg.
Het enige aan dit hele verhaal dat mij nog enigszins doet grimlachen, is als ik er aan denk hoe men in de gemeente Weesp zal reageren, als blijkt dat midden in hun dorp de naam van een N.S.B.’er pronkt op een gemeentelijk monument. Limonadefabriek A. Meijer.
A. Meijer humorist.
Bijlagen
Gedicht voor de jaarwisseling 1945/46 in het Kamp Laren NH ( Crailoo)
De storm giert, de hagel klettert. Daarbuiten is het een donkeren lucht. Ze zitten zwijgend bij de kachel, geen van de mannen spreekt of lacht. Wat brengt de vrienden zo aan het peinzen? Waarom zo stil, wat rooft hun spraak? Het oude jaar is weer ten einde, een jaar van leed, een jaar van wraak. Ze staren ernstig in de verte; ze toeven bij hun vrouw en kroost, Gedachten zwerven door de ruimte, herinneringen schenken troost. Met weemoed denken ze aan het verleden, zo schoon van ideaal en deugd, wat is het alweer lang geleden, die tijd van werken, leven vreugd!/Zij zien hun vrouw nog in gedachten, druk bezig, zorgend de hele dag. Ze horen weer de kinderen spelen, Hoe vrolijk klinkt hun blijde lach!/Een stormvlaag kwam, sloeg alles neder;Er is geen vrouw meer en geen kind. Het huis is leeg, het haardvuur brandt niet, ‘t Geluk verdween, snel als de wind./Nu zitten ze rondom de kachel, Geen dezer mannen spreekt of lacht. Met stijf opeen geknepen lippen, Verbeiden ze de lange nacht./ Het oude jaar gaat naar het verleden, het sluipt ze stil, slaat d’ogen neer. Kleurt niet een schaamteblos zijn kaken? En prevelt het “Vergeef mij Heer?”/Het maantje kijkt weemoedig neder, Op ‘t verre kamp op Larens hei. In de natuur is rust gekomen, een donkere wolk schuift traag voorbij./ De mannen liggen op de strozak, ze waken, voelen, denken veel. Ze maken voor de toekomst plannen en bouwen menig luchtkasteel./ Maar eindelijk, eindelijk is ‘t. Pas nu staat voor reveille vast: het oude jaar is heen, voor altijd, weg met zijn leed, weg met zijn last./ Wat zal het nieuwe jaar hun geven? Zij weten niets, maar hopen veel. De hoop is ‘t die hen steeds doet leven. Die bron van kracht schenkt elk zijn deel./ Stralend verschijnt dan de zon aan de kimmen, Giet over ‘t aardrijk haar warmte en licht.Schijnt over dwazen en schijnt over wijzen, Tekent haar invloed op ieders gezicht./ Weg met de zorgen, bewaar ze voor morgen. Lees vandaag in geluk en in vree; Hoop en geloof, en verdubbel in krachten, Denk aan de zwakken en deel met hen mee./ Dan is het hier nog wel waard om te leven, zelfs in een kamp is wel plaats voor geluk.Mannen blijft dapper, de hoofden geheven! Mannen weest kerels, en sta vast op uw stuk.
Laren, 31 december 1945. R.v.d. Hei Sr.
Rapport Beheersinstituut (met inventaris Fabriek)
Den achtsten Augustus 1945 bezocht ik in tegenwoordigheid van de Heer Dyk de limonadefabriek A. Meyer – Achterom te Weesp N.H. A. Meyer is gearresteerd en eigenaar van deze fabriek. Hij woon prive te Bussum Brinklaan 14. In den oorlog moet hij plotseling in staat zyn geweest een schuld van 15 Mille af te lossen. Op zyn kantoor was een meisje werkzaam genaamd Lena Kraamwinkel wonende te Weesp aan de Nieuwstraat 29. Zyn boekhouder is P.Star Brederodelaan tegenover Nr. 10 te Bussum. De Heer T. Bruinekool Hoogstraat 55 te Weesp kwam dezer dagen aan de Parklaan en vroeg bovengemelde zaak te kunnen overnemen. Hij werd geintroduceerd door den Heer N.R. van Zalinge Brediusweg 47 te Bussum.
Bij ons bezoek aan Weesp kwamen wy in contact met den Heer E.H. van Duikeren Groote Plein 1 te Weesp de a.s. schoonvader van den heer Bruinekool. De Heer Bruinekool is ongeveer 25 jaar en zeide wel verstand te hebben het bedrijf waarnaar hy reflecteert. Deze bewering is geheel voor rekening van de Heer Bruinekool. Het bedryf heeft alleen nog toewijzing van vaten bier, die betrokken worden van Heineken’s Brouwery te Amsterdam. De Heer Drees van deze firma heeft zich bemoeid met de juiste verdeeling van het bier na de arrestatie van A.Meyer. Ik stelde mu vanuit Weesp telefonisch in verbinding met de Heineken’s Brouwery, doch den heer Drees niet treffende verzocht ik hem de boodschap te willen overbrengen, dat dit bedrijf onder onze controle staat. Ik gaf het telefoonnummer van de Parklaan op.
Een knecht van de Heer Meyer genaamd Borgstein, Korte Muiderweg 8 te Weesp was in het bedrijf aanwezig. Hy inde twee kwitanties voor gedane levering aan:
Rapiditas: fl 28, 70
De Gooier: fl 30, 54
In portefeuille waren nog ongeind:
De Adelaar Weesp, f 30, 54
Verhoef Muiden, f2113
Amelroi, ,, f 18, 92
Van Vliet, Ankeveen, fl 21 13
Koster ,, fl 20, 69
Hollander, Nigtevecht, fl 23, 33
Ik gaf opdracht de Heer Borgstein de geinde gelden onder zich te houden en af te wachten tot den Heer Kok van onzen dienst zou komen.
Telefonisch contact met den Heer Bruinekool is te verkrijgen via den Heer P. van Duikeren Hoogstraat te Weesp.
Als inventaris trof ik aan:
Einde fabriek opkamer: 1 kookpot yzer, 1 gastel eenpits, 1 vat met kurken, 2 tafels, ledige flesschen met essence, eenige bussen met kleurpoeder voor limonade, 2 kruiken aardewerk.
Gelykvloers fabriek: ca. 100 spuitwater syphons, 1 tafel, 3 schragen, 1 weegschaal oud, 1 biertapmachine, 3 koolzuurcylinders (2 vol), ca. 350 flesschen, ca. 50 flesschen voor tafelwater allen ledig), 1 kurkmachine, 1 spoelkuip, 1 spoelmachine, 1 vulmachine,1 compressor, 1 motor 1 p.k. 1 dryfas met 4 poulies en 4 drijfriemen , ca. 1000 stukts ledige kogelflesschen, 1 autobuitenband met velg, 2 emmers, ca. 20 kisten
Vervolg inventarisatie
Op den zolder: zes withouten cafe-terrasstoelen volgens verklaring van Borgstein toebehorende aan Venderbos te Weesperkarspel en aldaar in opslag. Meyer zou van de opgeslagen stoelen ook enige verkocht hebben volgens Borgstein.
Verder plakmateriaal, etiketten, – boeken – 1 oude linnen kast met boeken.
Op den Vliering: Rommel en ca. 400 flesschen van diverse soorten
Op Kantoor: 1 Schryfbureau, 1 bureaustoel – 2 stoelen – 1 cylinder – bureau – 1 telefoontoestel aangesloten – 1 tafeltje – 1 schrijfmachine merk A.E.G. – 1 brandkast – 1 potlood – slyper – 1 looper – zeil als vloerbedekking – 1 lampje (toevoeging in potlood: 1 kachel, 1 thermometer, 1 barometer)
Na het bezoek heeft de heer Dyk deze zaak toegezegd aan de heer Bruinekool. De a.s. schoonvader van de Heer Bruinekool de Heer E.H. van Duikeren verklaarde zyn a.s. schoonzoon financieel te zullen steunen. Samen zouden zy naar de Heineken’s Brouwery te Amsterdam gaan ten einde te verkrygen, dat de zaak door de Heer Bruinekool op dezelfden voet zou kunnen worden doorgedreven. De Heer van Duikeren wilde wel gaarne weten of er nog kans bestaat, dat Meyer de zaak weer zou kunnen opeischen. Daaromtrent konden wy hem geen zekerheid geven.
De volgenden morgen dd 9 augustus 1945 vervoegde ik my by Mevrouw Meyer, Brinklaan 14 te Bussum en na de daar aanwezige boeken in beslag alsmede een sleutel van de brandkast aanwezig op het kantoor te Weesp. Mevrouw Meyer verklaarde, dat balansen en verdere hoofdboeken te vinden zouden zyn in de muurkast te Weesp. De brandkast zou ledig zyn. Deze boeken heb ik op parklaan 37 afgegeven. Daarna heb ik deze boeken en de sleutel van de brandkast in de handen van de Heer Kok gesteld. In het onderhoud met Mevrouw Meyer kwam naar voren , dat de Heer Drees van de Heineken’s Brouwery een kasboek heeft aangelegd en bygehouden dat in zyn bezit moet zyn.
Bussum, 9 augustus 1945. (handtekening: A.C. de Kooij? O.C. de Rooij?
Getuigenverhoren betrefffende A. Meijer
Contra Aldert Meijer
Verdacht van lidmaatschap NSB
In aansluiting op het proces verbaal van aanhouding en in bewaringstelling onder nummer 197 van Hendrikus VELDHUIS
Marechaussee Opsporingsambtenaar, als rechercheur werkzaam bij den Politieken Opsporingsdienst te Hilversum, afdeeling Bussum, contra den daarin genoemden
Aldert MEIJER, geboren te Bussum 23 september 1894, limonadefabrikant, wonende te Bussum, Brinklaan 14 verdacht lid te zijn geweest van de Nationaal Socialistische beweging in Nederland, heb ik…..
Daniel Vos, rechercheur bij den Politieen opsporingsdienst te Hilversum, afdeeling Bussum, tevens onbezoldigd rijksveldwachter, na daartoe bekomen opdracht gehoord….
(kantlijn: 1e getuige)
Wilhelmus Antonius Kehl, oud 36 jaar, kweeker, wonende te Bussum Brinklaan 5, die desgevraagd verklaarde:
“De door U bedoelde A. Meijer, wonende te Brinklaan 14 ken ik, doordat wij als buren omgang met elkander hadden. Dat Mijer voor den oorlog bij de N.S. B. geweest is is mij bekend. Toen ik uit het krijigsgevangenekamp Luckenwalde thuis kwam, was Meijer een van de eersten die mij kwam gelukwenschen, waarbij hij mij verklaarde niet meer met die rommel te maken te hebben. Dit was aanvang 1943. Wij hebben te samen, minstens twee jaar, illegale bladen gelezen. Een bij mij inwonende dame, zekere mevrouw Weijer die toen aan T.B.C. leed, heeft van Meijer steeds flesschen melk gekregen. Het is mij ook bekend, dat Meijer Joodsche goederen in bewaring had en ook een onderduiker in huis had. Ook toen er gespit moest worden voor de Moffen en diverse menschen onderdoken, heeft Meijer geld voor de goede zaak gegeven. Propaganda voor het nationaal socialisme, in welke vorm ook, heeft Meijer nooit gemaakt. Meer heb ik niet te verklaren.
Na voorlezing en volharding teekent getuige zijn verklaring. (handtekening)
2e getuige
Vervolgens verhoorde ik verbalisant ……. Jan VISSER, geboren te Amsterdam 26 Mei 1905 correspondent, wonende Nieuwe Englaan 6a te Bussum, die desgevraagd verklaarde:
“Ik ken de door U genoemde A. Meijer, wonende Brinklaan 14 doordat ik de laatste drie jaar van den oorlog geregeld bij de familie Meijer aan huis kwam. Toevallig was ik, kort na de bevrijding, aanwezig bij de arrestatie van den heer Meijer. De arrestatie van de genoemden heer – wegens zijn lid zijn van de N.S.B. was mij een verrassing, omdat ik nooit gemerkt heb, dat hij iets met de N.S.B. uitstaande had. Ik heb nooit periodieken of propagandamateriaal van de N.S.B. in het huis aangetroffen en nooit heb ik uit de gesprekken met Meijer, de indruk gekregen dat hij met de N.S.B. sympathiseerde. Inteegendeel verlangde hij als Nederlander naar de vrijworden zooals die nu heeft plaatsgehad. Zijn anti-Duitsche gezindheid bleek mij uit de mededeelingen van Meijer, dat hij goederen van Joden verborgen had. Voorts heeft hij moeite gedaan een weduwe, wier naam ik mij niet meer herinner, uit de handen van de Gestapo te krijgen. Dit heb ik zelve geconstateerd. Hij heeft aan iemand, die door de Duitschers gezocht werd, een schuilplaats in zijn huis verleend. Meer heb ik niet te verklaren.”
Na voorlezing en volharding teekent de getuige zijn verklaring (in concept)
Vervolgens hoorde ik verbalisant…..
Jenne Inke CLINGE DOORENBOSCH, geboren te Utrecht 1 Mei 1886, zonder beroep, wonende te Bussum, Nieuwe ’s Gravenlandscheweg 66, die desgevraagd verklaarde:
“Ik ken den heer Meijer, wonende Brinklaan 14 reeds van kind af. Hij was een patient van mijn vader, die hem langdurig behandeld heeft. Ik had op grond van zijn vrijmetselaarschap vertrouwen in hem. Ik wist nooit, dat hij lid van de N.S.B. was en hij heeft mij ook nooit uitingen in die zin gedaan. Ik werkte zelf illegaal en had veel noodig voor de door mij verzorgde onderduikers. Wanneer ik suiker, limonade etc noodig had – en dit gebeurde regelmatig – kreeg ik dit van den heer Meijer. Hoewel wij er nooit over spraken, waarvoor ik dit noodig had -, moet Meijer dit zeker geweten hebben. Hij maakte echter nooit een aanmerking. Een speldje van de N.S.B. heb ik hem nooit zien drage. Voor het eerst hoorde ik van zijn lidmaatschap van de N.S.B. toen hij reeds gearresteerd was. Een broer van mij –die achterlijk is, maar toch voor uitzending naar Duitschland in aanmerking zou zijn gekomen – heeft hij geholpen, door hem op zijn fabriek aan te stellen. Ik begrijp nog niet, dat Meijer lid is geweest. In ieder geval, wanneer hij een overtuigde of fanatieke N.S.Ber was had hij, wetende of althans vermoedende dat ik illegaal werk deed, mij kunnen aanbrengen en zoodoende bij de N.S.B. en/of de Duitse instanties een goede beurt kunnen maken. Meer heb ik niet te verklaren.”Na voorlezing en volharding teekent getuige haar verklaring in concept
Vervolgens hoorde ik verbalisant …..
Jan BRUIN, OUD 69 jaar, chef rechtsherstel en beheer, wonende te Bussum, BurgemeesterUs Jabobslaan 33, die desgevraagd verklaarde:
“Ik ken de door u genoemde Meijer, wonende Brinklaan 14 sinds 1933 en had omgang met hem door de Loge der Vrijmetselaren, waarvan we beiden lid waren. Ik heb hem gekend als een betrouwbare kerel zonder politieke aspiraties. Het was een doodgoeie knul. Volgens mij is hij zuiver uit nood bij de N.S.B. gegaan. Toen ik dit in 1943 bemerkte heb ik de omgang met hem verbroken. Ik zag hem nadien nog wel, doch een speldje (in kantlijn invulling: van de N.S. B.) heb ik hem nooit zien dragen. Meer heb ik niet te verklaren.”
Na voorlezing en volharding teekent de getuige in concept
Vervolgens hoorde ik verbalisant…
Willem Johannes JAARSVELD, oud 55 jaar, accountant, wonende te Bussum Mecklenburglaan 39, thans gedetineerd, in bewaringskamp Crailoo te Laren N-H, die desgevraagd verklaarde:
“Ik ken de door U genoemde Meijer, wonende te Brinklaan 14 uit hoofde van zijn functie als groepsadministrateur. Zoodoende, doordat hij op mijn contributielijsten voor voor (sic) kwam, wist ik dat hij lid van de N.S.B. was. Dit was hij – naar mijn meening – tot eind 1942, toen hij bedankte. Hij was een passief lid, die nooit ergens aan mee deed. Vergaderingen bezocht hij niet en reclame maken van de N.S.B., in welke vorm ook, deed hij niet. Zijn geheele activiteit bestond uit contributie betalen. Meer heb ik niet te verklaren.
Na voorlezing en volharding teekent de getuige zijn verklaring (handtekening)
Verdachte
Verdachte
Naar aanleiding hiervan hoorde ik verbalisant op Donderdag 3 januari 1946, den verdachte…
Aldert MEIJER, geboren te Bussum 23 september 1894, limonadefabrikant, wonende te Bussum Brinklaan 14, thans gedetineerd in bewaringskamp Crailoo te Laren N-H, die desgevraagd verklaarde:
“Ik ben van Nederlandsche nationaliteit. Uit idialistische overwegingen sloot in mij in 1937 bij de N.S.B. aan. Toen in 1939 Quisling in Noorwegen zijn verradersrol ging spelen, gingen mijn oogen open en bedankte ik mij – mondeling – bij den penningmeester Moosdorf, welke inmiddels overleden is en die gewoond heeft Verlengde Oud-Bussumerweg te Bussum onder betaling van mijn contributie over het jaar 1939. Ik rekende mij dus niet meer als lid. Eenige weken nadat de Duitschers ons land hadden overvallen kwam dezelfde penningmeester te mijne huize en deelde mijn vrouw mede dat mijn opzegging niet van kracht was geweest. Ik heb toen de zaak licht opgevat en mede door mijn drukke werkzaamheden – ik heb een limonadefabriek, azijnmakerij en het hoofdagentschap van de Heinikenbrouwerij (sic) – kwam ik er pas in 1943 toe schriftelijk te bedanken. Direct na de Duitsch (sic) inval ben ik illegaal gaan werken. Ik verborg Joodsche goederen, bemiddelde bij de vrijlating van een weduwe die in handen van de Gestapo gevallen was. Dit gelukte mij ook na herhaalde bezoeken een de Euterpestraat te Amsterdam, hetgeen voor mijn gevaarlijk was, daar ik verdacht was van Jodenhulp. Ik heb dan ook, vlak daarop, des avonds een huiszoeking gehad en een week daarna weer. Ik had in mijn fabriek te Weesp ook onderduikers aan het werk. In Weesp stelde ik mijn paard en wagen beschikbaar voor de stakende spoorwegmannen en verstrekte hun met de feestdagen wijn en limonade. In Weesp dwongen de Duitschers mij, met paard en wagen voor hun te rijden, doch ik saboteerde zodanig, dat de chef van de politie Vos mijn waarschuwde dat ik te ver ging. Ik ben reeds 23 jaar lid van de gemengde orde der vrijmetselaren- Le Droit Humain -, loge Hermes te Bussum.
Na 1943 heb ik nooit meer contributie betaald. Een speldje van de N.S.B. en/of andere fascistische organisaties heb ik nooit gedragen. Mijn dagblad was de Telegraaf. In het begin kocht ik nog wel eens Volk en Vaderland. Waar mijn bescheiden van de N.S.B. zijn, weet ik niet meer. Vrijstelling van radioinlevering heb ik niet gehad. Hoe ik op die vrijstellingslijst van de aan de gemeente Bussum opgelegde boete kom, snap ik niet. Ik heb nooit profijt van mijn lidmaatschap van de N.S.B. getrokken. Propaganda in welke vorm ook, heb ik nimmer gemaakt. De door U aan mij getoonde bescheiden van de N.S.B. zijn mij onbekend. (in verband hiermee toon ik de verdachte een drietal karthoteekkaarten van de N.S.B., welke door mij als bijlage I-2 en 3 bij de P.V. worden gevoegd.)
Hoeveel contributie ik betaalde, kan ik mijn niet meer herinneren. Meer heb ik niet te verklaren.”
Na voorlezing en volharding teekent verdachte zijn verklaring. (handtekening)
Ik verbalisant verklaar, dat verdachte voorkomt bij de afdeeling Documentatie van onzen dienst, (kantlijn: Documentatie)
I o Op lijst 1, zijnde een lijst welke door de Kringleider der N.S. B. in de maand Juni 1942 ter beschikking is gesteld van het Gemeentebestuur van Bussum, in verband met de vrijstelling van een door de bezettende macht opgelegde boete.
2 o Op lijst 2, groep 3, zijnde een ledenlijst vanaf Maart 1942, in beslag genomen ten huize van Krap, Comeniuslaan 13a te Bussum.
3 o In de speciaalmap, waarin de afrekenstaen van geinde contributie over Januari-Juni 1943 onder groep 237.
(kantlijn: mening verbalisant)
Ik verbalisant verklaar, dat mijn indruk omtrent verdachte dusdanig is, dat genoemde een slappeling en makkelijk te bepraten object is. Uit informaties blijkt mij, dat verdachte ernstig gepoogd heeft zijn gedane fout te herstellen. Van verdachte is, mits hij onder toezicht blijft inzake zijn politieke gedragingen, zeker iets te maken.
Als bijlage bij dit Proces-verbaal voeg ik
1 o Een drietal karthoteekkaarten van de N.S.B. door mij met rood potlood gemerkt I-2 en 3
(kantlijn: Bijlagen)
Weled. Heer,
Zaterdag 6 Juli Jl bracht de Heer Vos van de P.R.A te Bussum U mijn dossier.
De Heer (Vos) die mij veel medewerking verleende deelde mij mede dat ik een zeer goede kans maak geheel buiten vervolging te worden gesteld. 22 Juli was ik bij den Weledgestr. Heer Officier fiscaal en sprak daar den heer Molenaar.
ZEd. Beloofde mij omgaand mijn dossier bij U op te vragen, wat ook inderdaad is gebeurd. Maardag Jl was ik bij Uw bureau en vernam daar van een der dames dat mijn dossier nog steeds bij U berust en is mijn vriendelijk verzoek of U dit nu zoo spoedig mogelijk naar den Heer (M.J, of JJ?) fiscaal zoudt willen doorzenden.
De kwestie is n.l. de volgende:
Toen ik half April werd vrijgelaten ging ik natuurlijk direct naar mijn fabriek, die ik na jarenlang eerlijk en hard werken met groote zorg en financiele offers heb opgebouwd tot een flinke zaak. Het bleek mij dat de aanvankelijk door het Beheers Instituut aangestelde beheerder onbekwaam was geweest en diverse dingen had gedaan die niet door de beugel konden.
De tweede en huidige beheerder is thans bezig de zaak op zijn naam te krijgen en heeft hij al diverse machines weggevoerd, waartegen ik, daar ik nog gebonden ben niet kan doen en moet ik lijdelijk aanzien dat mij alle kans om in de toekomst voor mijn vrouw en kinderen het brood te verdienen, wordt ontnomen.
Verschillende instanties, de Heer Jalink van het Beheers Inst., mevrouw (onleesbaar: Nijsterg?) van het Bureau voor toezicht op pol delinquenten en verschillende vrienden willen mij helpen de zaak weer terug te krijgen althans te redden wat nog te redden valt. Alles wacht echter zoals gezegd op mijn dossier en zou ik Uwe vriendelijke hulp willen inroepen, en mij te helpen en het dossier spoedig te willen doorzenden. Bij voorbaat dank ik U voor de te nemen moeite en verblijf
Hoogachtend, Meijer, Brinklaan 14 Bussum