Piet Hein 1856. Gezagvoerder A. Meijer. Schilderij door Jacob Spin.
Via de Stichting Jacob Spin kwam ik er achter dat mijn verre voorvader kapitein A. Meijer twee schilderijen van zijn schip de Piet Hein had laten maken. Maar waarom twee? En kon ik meer over kapitein A. Meijer in mijn familie ontdekken? Deel 3 van een stukje familiegeschiedenis.
‘Weet u dat er nog een tweede schilderij bestaat van de Piet Hein van kapitein A. Meijer?’ reageert Ab Küchler van de Stichting Jacob Spin, als ik contact met de stichting zoek.
Nee, dat weet ik niet. Ik ben stomverbaasd. Hoe kan het, dat dit nooit bekend was binnen mijn familie? En waarom zou je tweemaal eenzelfde schilderij van hetzelfde schip laten maken?
De Piet Hein, Gezagvoerder A. Meijer, in 1869 door Jacob Spin. Maritiem Museum Rotterdam.
Mijn familie is een familie zonder verhalen. Doordat grootouders al overleden voordat de kleinkinderen werden geboren, ouders overleden terwijl hun kinderen zeer jong waren, en er veel familietakken doodliepen, verdwenen de verhalen. Wat overbleef: een paar voorwerpen. De weinige familieverhalen die er zijn, hebben meer de aard van mededelingen en kleven aan de weinige voorwerpen die van generatie op generatie zijn doorgegeven: “Dat schilderij dat…”
Maar ook wat dat betreft is de informatie minimaal. Zoals me nu weer blijkt, als er een tweede ‘Piet Hein’ blijkt te bestaan.
Het ontdekken van mijn familiegeschiedenis van de kant van mijn moeder, loopt parallel met het ontdekken van de geschiedenis van het schilderij van de Piet Hein dat Jacob Spin maakte in 1856. Gezagvoerder A. Meijer, staat er op. Hieronder reconstrueer ik de geschiedenis van mijn voorvaderen aan de hand van schepen die ze bevoeren.
De familienaam Meijer/ Meyer op Schier
De familie Meijer woonde al lang op Schiermonnikoog. Bewoners van het eiland leefden van visvangst, strandjutten en zeevaart. Ergens in de Middeleeuwen, of misschien al eerder raakte het eiland bewoond, met schiere monniken, zoals het vaak wordt vertelt. De Meijers moeten ergens anders vandaan zijn gekomen, aangezien betekenis van de naam. De eerste is ‘maaier,’ dus iemand die je inhuurt om te hooien. De andere is van het Latijnse ‘maior,’ en dat geldt als opzichter van een grote landerij. En die waren er niet op Schier.
De oudste spelling van de naam Meijer op Schier vinden we bij Rempt Jacobs Meyer. Daarna komt de naam wisselend als Meyer en Meijer voor, tot op de huidige tijd.
Een begin
Je moet ergens beginnen, dus ik begin bij Kapitein Jacob Aldert Meijer. De vader van Aldert Jacobs Meijer.
Voorbeeld van een hektjalk
Jacob (Schiermonnikoog 27.12.1795, † Holtenau 01.08.1848) was zo te zien enig kind en trouwde op Schiermonnikoog in 1820 met Stijntje Feyes Borst. Hij was kapitein op een hektjalk of een smak, de Vrouw Sjouke.
De hektjalk was een éénmaster. De Vrouw Sjouke was al ergens voor 1810 gebouwd voor een beurtschipper in Leeuwarden. Hij kon 42 ton vervoeren. Nadat er al twee kapiteins op hadden gevaren, werd het schip in 1815 eigendom van Aldert Jacobs Meijer, die er zelf op ging varen. Twintig jaar oud, en hij was kapitein op zijn eigen schip.
De verkoopadvertentie is nog te vinden in de Rotterdamse Courant:
R. Hoyman, J. van Ouwerkerk de Vries, T. van Olivier en J.E. Lublink, makelaars te Amsterdam, verkopen op Regterlijk Gezag op maandag 27 juni 1814 in het Nieuwezijds Heeren Logement: een welbezeild tjalkschip genaamd de VROUW SJOUKE, schipper Jan Bartels, afmetingen 65½’ x 14’4” x 6’6”.
Het schip had in 1810 al een avontuur meegemaakt, want het was door een Franse kaper opgebracht, kennelijk als smokkelschip. Nederland leed in die tijd onder de Franse bezetting en het continentaal stelsel van Napoleon, dat handel met Engeland verbood. Dat het op ‘Regtelijk Gezag’ in 1814 aangeboden werd, betekende waarschijnlijk dat het schip vier jaar aan de ketting had gelegen, en nu door de overheid werd verkocht.
Amsterdam den 1 april. Door den Franse kaper L’AVONTURIER, kapt. Pallet, zijn,den 29 maart, in Texel opgebracht de schepen de JONGE AUKE, kapt. Claas Aukes, van Fahrsund, en de VROUW SJOUKE, kapt. Dirk Krager (opm: Dirk Kraijer), van Bayonne.
Jacob verkocht de Vrouw Sjouke in 1838, waarschijnlijk aan een sloper.
Twee Trijntjes
Een blijde gebeurtenis in 1838. De Vrouwe Trijntje glijdt van de helling bij Geert Joestens Bodewes in Martenshoek. Een hektjalk of smak, daar wisselen de oordelen over.
Jacob Alderts vernoemt het schip naar zijn dochter Trijntje, na Aldert het tweede kind van Jacob. (Drie jaar na de geboorte van Trijntje zou Jacobs vrouw Stijntje Feyes Borst op vijfentwintigjarige leeftijd in 1826 overlijden, zo te zien bij het krijgen van een tweeling die de bevalling ook niet overleefde).
De werf van Bodewes in Martenshoek in 1910
In de Groninger Veenkoloniën was een bloeiende scheepsbouwindustrie ontstaan. Er werd immers turf gewonnen, en waar turf was, waren kanalen en schepen. De scheepswerven van Bodewes waar de Trijntje ooit gebouwd werd, liggen er nog steeds, en dragen inmiddels het predicaat ‘Koninklijk.’
De schepen waren in het begin van de negentiende eeuw wel een stuk bescheidener. Het ging slecht met Nederland en de handel. Oorlog, crisis en Franse bezetting teisterden het land, en daarna had het land lang nodig om zich te herstellen. De grote zeevaart lag eigenlijk stil door het continentaal stelsel van Napoleon. Na de bevrijding van de Franse bezetting wilde Koning Willem I snel de scheepvaart van Nederland herstellen. Hij voerde een royaal subsidiestelsel voor de scheepsbouw in, maar dat gold vooral voor de vaart op Indië.
De Vrouwe Trijntje van Jacob Alders Meijer was nog steeds een bescheiden schip, meer een kustvaarder. Hij kon 50 ton vervoeren, iets meer dan de Sjoukje, en was zo’n twintig meter lang en 3, 5 meter breed. Met een diepgang van slechts anderhalve meter kon ze uitstekend op het Wad varen. Aankoopsom: 3000 gulden. Die werd betaald – blijkens de papieren – door reder Teunis Magnus Liberg van Terschelling.
De Vrouwe Trijntje duikt een aantal keren op in de scheepvaartberichten in kranten. De eerste keer op 31 januari 1839, als de eerste zeebrief wordt verstrekt ‘voor de smak VROUW TREINTJE (VROUW TRIJNTJE), aangevraagd door Jacob Aldert Meijer, Schiermonnikoog, voor zichzelf als kapitein.’
De kranten melden toen af en toe waar schepen zich bevonden. Daardoor krijg ik toch een indruk van de havens die werden aangedaan en de vracht die werd vervoerd.
De Vrouwe Trijntje wordt enige malen gemeld bij het Oosterdok in Lubeck. In korte scheepsberichten in de krant horen we over de plaatsen waarop Jacob Aldert voer: van Straalsund naar Groningen, van Amsterdam naar Lübeck, naar Tonningen, Greifswald, Neustadt, en Cuxhaven.
Dan gaat het een keer fout. Wat er precies aan de hand is, weet ik niet, maar kennelijk wordt het schip niet meer zeewaardig gevonden:
Van Rendsburg wordt van de 17e september gemeld, dat het schip (opm: smak) VROUW TRIJNTJE, kapt. J.A. Meijer, van Amsterdam met stukgoederen naar Lübeck, te Tonningen (opm: Tönning), niet tegen staande de dringende protesten des kapiteins, is verzegeld geworden, doch dat dezelve te Rendsburg weder afgenomen waren, en daar de kapitein vreesde, dat de lading beschadigd konde zijn, heeft hij protest en verklaring aldaar afgelegd.
Op 21 juli 1845 wordt een nieuwe zeebrief verstrekt voor de smak VROUW TRIJNTJE, aangevraagd door Jacob Aldert Meijer, Schiermonnikoog, voor zichzelf als kapitein, en kan er weer gevaren worden.
Dan overlijdt Jacob Aldert in 1848 en wordt het schip verkocht in Amsterdam, vlak buiten de stadspoort. We lezen het in de Nieuwe Rotterdamse Courant:
Verkoping van Schepen in de Nieuwe Stads-Herberg te Amsterdam op maandag 4 december: het smakschip de VROUW TRIJNTJE, gevoerd door wijlen kapt. J.A. Meijer, NLG 2950, in slag NLG 50. Opgehouden. (opm: op 7 april 1849 werd de smak alsnog onderhands voor dezelfde prijs, NLG 3.000, verkocht aan T.M. Liberg; nieuwe naam TRIJNTJE)
Gezicht op de Nieuwe Stadsherberg te Amsterdam, Caspar Jacobsz. Philips, Pierre Fouquet, 1768
Gezicht op de nieuwe stadsherberg vanaf het Damrak. De Vrouw Trijntje heeft hier te koop gelegen. Jaartal foto onbekend.
Onder de nieuwe kapitein gaat het fout.
Met de Trijntje loopt het niet goed af.
In 1849 lezen we in de NRC dat de Nederlandse tjalk Trijntje onder kapt. Lieberg op de beroemde klippen van Helgoland stoot en lekkend Cuxhaven binnenvaart. Het was onderweg van Riga naar Amsterdam met lijnzaad. Het schip wordt er meteen gerepareerd, maar twee jaar later gaat het weer mis. Op een reis van van Memel naar Gent, is het ‘alhier zwaar lek en door het volk verlaten door loodsen binnengebracht.’
Na nog een oplapbeurt gaat het in 1852 echt mis met de Trijntje in een storm:
Leba , 21 oktober. Eergisteren avond is bij Weidan gestrand het Nederlandse smakschip TRIENTJE, kapt. Lieberg met raapolie naar Rotterdam bestemd. De bemanning is geborgen doch het schip geheel wrak. Van de lading hoopt men wanneer het weder bedaart, ook nog iets te kunnen bergen.
Op 17 november 1852 werd de zeebrief de Trijntje door de Consul te Hamburg naar Den Haag geretourneerd onder vermelding ‘schip is verongelukt’, waarna op 20 november 1852 royement volgde.
Alderts eerste eigen schip: De Pieter Hendrik
Hoe wordt je kapitein? In 1785 werd de Kweekschool voor de Zeevaart te Amsterdam opgericht door het Vaderlandsch Fonds ter Aanmoediging van ‘s Lands Zeedienst en was de eerste zeevaartschool in Europa.
De Kweekschool voor de Zeevaart Amsterdam, let op de mast.
Is Jacob Aldert hier opgeleid? Nee, toen hij ging varen was de school er nog niet. Heeft hij het vak ik de praktijk geleerd van zijn vader? Ik dacht het. Ik nam aan dat de jongen al vroeg is gaan meevaren met zijn vader. Het was niet ongebruikelijk dat het hele gezin meevoer, maar moeder was al overleden. Op je veertiende of vijftiende de zee op, was heel normaal. Jacob Aldert Meijer moest dan het vak hebben geleerd op de Vrouwe Trijntje, dacht ik. En hij leerde snel, want al in 1840 krijgt hij zijn eigen schip.
Maar net als ik dat aanneem, google ik nog even op het woord ‘monsterrol,’ om een indruk te krijgen van de bemanning van zo’n schip. Ik kom op de website van het Noordelijke Scheepvaartmuseum. Natuurlijk vul ik Schiermonnikoog in. En dan? Dan krijg ik de monsterrol van de kof De Twee Gebroeders, van kapitein Simon Jans Jaski. Aan boord vijf man. Namen die niet opduiken in de zoekresultaten van Google.
Met grote verbazing kijk ik naar de naam van de scheepsjongen. Zestien jaar. Gage 6 gulden: Aldert Jacobs Meijer! Om trouwens een indruk te geven: de matroos krijgt 20 gulden, de kok van zestig jaar 18 gulden.
De hele bemanning komt trouwens van Schier, en de kapitein heeft zijn zoon Jan Toren (ook wel Toorn) aangesteld als stuurman (28 jaar, gage 30 gulden).
De monsterrol bevindt zich trouwens in het gemeente-archief van Delfzijl. Misschien ga ik er wel eens kijken.
Maar waarom voer Aldert niet mee op het schip van zijn eigen vader? Ik heb werkelijk weer geen idee….
Of toch? Ik vind het al lang opvallend dat Aldert alleen zijn tweede voornaam voert op officiële documenten. Op ons schilderij heet hij alleen A. Meijer. Wat is er gebeurt met de J. van Jacobs? Die toch juist zo handig is als je een dertien-in-een-dozijnnaam als Meijer hebt? Zou de jonge Aldert het niet goed hebben kunnen vinden met zijn vader? Of had hij alleen een hekel aan dubbele namen? Zijn kinderen krijgen allemaal – tegen het familiegebruik in – een enkele voornaam. De namen Jacob en Aldert worden verdeeld over twee zoons.
Voorbeeld van een kofschip: de Jan de Wit geschilderd door Jacob Spin
Maar in ieder geval verbluffend: op zijn zestiende is Aldert dus nog scheepsjongen, drie jaar later wordt hij al kapitein. Een snelle carrière.
Rederij Willem Kaars Sijpesteijn uit Krommenie heeft kennelijk veel vertrouwen in die negentienjarige jongen. Aldert krijgt het bevel over de smak Pieter Hendrik. Het schip is dat jaar gebouwd door Ipe Annes Hooites uit Hoogezand en meet 100 ton. Tweemaal zo groot als het schip van zijn vader dus.
Scheepsbouwer Hooites uit Hoogezand bouwde De Pieter Hendrik
Kapitein zijn op een schip was een hele verantwoordelijkheid. Je was zeeman én koopman. Je kreeg de verantwoordelijkheid over een kostbaar maar kwetsbaar schip. De zeevaart was in die tijd gevaarlijk. Zo’n 10% van de zeelieden kwam om op zee, dus het was uitkijken geblazen. Zover ik kan nagaan heeft Aldert geen schipbreuk meegemaakt, maar veel van zijn schepen zijn later vergaan.
Aldert voerde het bevel over zo’n vijf, zes, zeven bemanningsleden. Dat gold als ruig volk. Op de grote vaart werden allerlei trucs (dronken laten tekenen) uitgehaald om bemanning te werven, omdat het vak zo impopulair was. Op de grote Nederlandse schepen voeren bovendien vooral buitenlanders. Op de monsterrollen van de schepen die ik in dit onderzoek tegenkom, zie je echter vooral zeelieden van Schier en de Noordelijke kustplaatsen. Je kon toch beter je eigen volk nemen, lijkt het, dat kon je vertrouwen.
Nog een belangrijke taak: je moest als kapitein zelf de handel drijven. De reder zat ver weg en mobieltjes en email bestonden nog niet. Jacob Aldert moet dus ook zakelijk talent hebben gehad, want zijn reder bleef hem trouw, en andersom. En dat schijnt in die tijd een uitzondering te zijn geweest.
Hoe zag de Pieter Hendrik er uit? Lang had ik het niet door, tot ik het schilderij van de Piet Hein weer eens ‘live’ zag, en mijn oog viel op de wimpel van dat schip rechts, dat ik tot dan toe louter als decor had beschouwd. ‘Pieter Hendrik’ staat er met grote letters triomfantelijk op!
De Pieter Hendrik, het eerste schip van Jacob Aldert Meijer. Detail van het schilderij Piet Hein 1856 door Jacob Spin
Toen Aldert de Piet Hein liet schilderen in 1856, was hij zijn oude schip duidelijk nog niet vergeten. De Pieter Hendrik strandde overigens een jaar daarvoor in 1855 bij Öland, komende van Petersburg, maar toen was Aldert Jacobs er al geen kapitein meer op. Want Aldert had een nieuwe schip. Gloednieuw: De Piet Hein!
De Piet Hein 1851
Op 1851-08-19 meldt de NRC:
Rotterdam, 23 augustus. De 19e dezer is van de werf van de heer W.H. Meursing te Nieuwendam met goed gevolg te water gelaten het schoenerschip PIET HEIN, groot ongeveer 100 lasten, gebouwd voor rekening van de heer W. Kaars Sijpesteyn en gevoerd zullende worden door kapt. A. Meijer.
Het schip was nu eens niet gebouwd in de Groninger Veenkoloniën, maar bij Meursing in Nieuwendam, waar Aldert Jacobs nu woonde. De Gebroeders Meursing bezaten drie werven. Het begon rond 1835 met Hoite Wichers Meursing en de werf Concordia aan de Grote Haven te Nieuwendam. Na zijn dood gingen zijn zonen verder en kwamen De Nachtegaal op Bickerseiland (1850) en de werf Concordia op Oostenburg (vanaf 1857) er bij.
De werf van Meursing in Amsterdam. Die in Nieuwendam moet ook zoiets zijn geweest.
Het zou me niet verbazen als kapitein Meijer zelf regelmatig toezicht ging houden op de bouw, zoals dat toen de gewoonte was. Toen het schip van de rede kwam moet hij apetrots zijn geweest. Een bescheiden tweemaster, maar met 155 ton toch een stuk groter dan zijn vorige schip en bovendien een moderne snelle zeiler.
Kapiteinsvlag nr. 24 Dordrecht van A Meijer.
Op het schilderij zien we het schip in volle vaart. In de mast hangt de kapiteinsvlag, nr. 24 Dordrecht: de vlag is 1/4 ROOD, 1/2 WIT in het midden, en 1/4 ROOD.
Daaraan is van een afstandje al goed te zien wie de kapitein is, en dat was handig als men op zee berichten wilde doorgeven. In dit geval is het nr. 24 van het Zeemanscollege van Dordrecht. Zo’n zeemanscollege was een soort vakvereniging die ook fungeerde als verzekering. Je betaalde maandelijks een bedrag, en als je als zeeman bleef op zee, hadden je weduwe en kinderen recht op financiële ondersteuning.
Jacob Aldert Meijer was ook nog lid van het Zeemanscollege van Schiermonnikoog. Dat klinkt logisch, maar waarom hij lid was van dat van Dordrecht? Mogelijk via Simon Jans Jaski, de kapitein van de Twee Gebroeders, waar Meijer als jongen op had gevaren om het vak te leren. Jaski is in de papieren van Dordrecht te vinden als Jaski Simon Jans.
Register van leden van het Zeemanscollege van Dordrecht, met als nr. 24: A. Meijer
Jacob Spin
Het schip Piet Hein is dus een jaar of vijf oud als scheepsschilder Jacob Spin de eer krijgt het te schilderen. Dat doet hij met veel verve. De Piet Hein wordt in vliegende vaart afgebeeld onder een blauwe lucht en op het bruinige water bij de vuurtoren van Den Helder, waarover later meer. Het schilderij moet ongetwijfeld een ereplekje hebben gekregen in huize Meijer, daar ergens in Nieuwendam.
Het schilderij lijkt sterk op een schilderij van de Schone Zeebloem, dat Spin in 1849 maakte voor Alderts zwager. Kapitein Abraham Edes Zeilinga was getrouwd was Alderts zus Trijntje Meijer en woonde ook in Nieuwendam.
Van de Schone Zeebloem zijn maar liefst drie schilderijen bewaard gebleven. De vergelijking daartussen toont ook meteen de kracht van Spins schilderkunst. De twee schilderijen die niet door Spin zijn gemaakt, tonen de Schone Zeebloem in Venetië, terwijl het net het St. Marcoplein voorbij vaart op het Canal Grande. Statig maar het schilderij mist iedere levendigheid.
De Schone Zeebloem Kapitein Zeilinga. Schilder mij onbekend. Privebezit familie Zeilinga. Let op de lijst, die lijkt op die van de Piet Hein.
De Schone Zeebloem van Kapitein Zeilinga
Nee, dan het portret door Spin! De wind staat strak en de golven en vlokken schuim spatten je bijna om de oren!
Schoener De Schone Zeebloem van Kapitein Abraham Edes Zeilinga, 1849 Jacob Spin.
Rederij Pieter Hendrik Kaars Seijpestein
Welke vaarten de Piet Hein maakte weet ik niet. Er zijn zijn helaas geen berichten over te vinden, zoals ik van de eerdere schepen vond (waarom niet?). De rederij waar Aldert voor voer is wel van belang. Het was één van de grotere rederijen van Nederland (hier een lijst met schepen van Kaars Seijpestein uit die tijd).
Reder W. Kaars Seijpestein uit Krommenie
Willem Kaars Sijpesteijn uit Krommenie heeft zijn eigen Wikipedia-lemma. Hij stamde uit een geslacht dat zeildoek maakte. Van daaruit stapte ging de familie ook optreden als scheepsreder. En generaties later introduceerde de familie een nieuw product in Nederland: linoleum.
(Over de familie Kaars Sijpesteijn is in 1987 een boek verschenen geschreven door de heer Klaas Woudt en genaamd “De geschiedenis van een Zaanse familie-onderneming”. In hoofdstuk twaalf wordt dieper ingegaan op hun rederij activiteiten. IK heb het boek echter nog niet te pakken kunnen krijgen).
Willem Kaars Sijpesteijn maakte bovendien als liberaal kamerlid deel uit van de eerste Tweede Kamer die ons land kende, na de invoering van de grondwet in 1848.
Het was dus niet de eerste de beste, waar mijn betbetovergrootvader voor voer. En er is nog iets: zijn reder Willem kreeg een zoon: Pieter Hendrik. Het eerste schip van Aldert Jacobs Meijer blijkt dus naar de (adoptief)zoon van diens reder te zijn vernoemd. En het tweede? Ook. Dat zag ik toen ik een overlijdensadvertentie van de familie trof uit 2012. Er worden kennelijk familietradities in ere gehouden.
In onze familie werd altijd gedacht dat Piet Hein de grote zeeheld betrof. Ook Bram Oosterwijk gaat daar van uit in zijn beschrijving van het schilderij van de Piet Hein in het Maritiem Museum in Rotterdam, zoals die te vinden is in zijn boek ‘Wind in de zeilen.’
Fout dus. De Piet Hein is een afkorting van Pieter Hendrik, en het schip is dus genoemd naar de zoon van de reder: Pieter Hendrik Kaars Sijpesteijn, die later zelf reder werd.
Piet Hein II
Maar hoe zat dat nou? Er blijken dus twee schilderijen van de Piet Hein van kapitein A. Meijer te bestaan.
Eén exemplaar is in het bezit van het Maritiem Museum in Rotterdam. Conservator Irene Jacobs kon me vertellen dat het museum het schilderij in 1959 van een Kunsthandel van Iperen werd gekocht, maar bij het museum is niet bekend is in welke plaats die zat, of wie de verkopende partij was. Via het onmisbare google kom ik er achter dat het moet gaan om de kunsthandel van Nicolaas van Yperen uit Rotterdam. Deze was zelf kunstschilder en begon daarnaast in de jaren vijftig een kunsthandel, tot zijn dood in 1969. Meer weet ik er op dit moment niet over.
Waarom twee schilderijen van de Piet Hein? Eigenlijk blijkt dat verrassend simpel: er waren twee schepen met dezelfde naam. Aldert deed afstand van de eerste Piet Hein die nog een tijd onder dezelfde naam doorvoer. De Piet Hein I vertrok 13-08-1872 van Maracaibo in Venezuela, onder gezagvoering van kapitein Jouke Visser, en sindsdien is er niets meer van gehoord. Vermist, en naar we mogen aannemen met man en muis vergaan.
Van 1867 tot 1873 voeren er dus twee schepen onder de naam Piet Hein voor inmiddels reder Pieter Hendrik Kaars Seijpesteijn.
De Piet Hein II startte zijn leven onder een andere naam. De eerste vijf jaar voer het rond als Consul Voelkel. Over deze consul is niets te vinden, behalve enkele oude krantenberichten. Het blijkt om de Nederlandse consul in St. Petersburg te gaan, later de Consul Generaal. Dat klopt met wat we weten: kapitein Meijer voer op Petersburg. Volgens de Leydse Courant van 28 januari 1856 is consul Voelkel op de 26e in Petersburg aangekomen. Enige jaren daarna wordt hij er bevorderd tot consul-generaal en krijgt er een koninklijke onderscheiding.
Consul Voelkel in St. Petersburg wordt bevorderd tot consul-generaal. Oud krantenbericht
In 1866 sterft kapitein Freerk Bakker van de Consul Voelkel. Aldert volgt hem op, en doopt de Consul Voelkel om. Meijer neemt dus de naam van zijn reder mee naar zijn nieuwe schip, dat ook Piet Hein gaat heten. Het is inmiddels het derde schip van Meijer dat is vernoemd naar Pieter Hendrik Kaars Sijpesteijn, die inmiddels de rederij van zijn vader heeft overgenomen.
Pieter Hendrik Kaars Seijpestijn
Duidt dat op een speciale band tussen de twee mannen? Het zou kunnen, ik wil dat nog verder onderzoeken. Er bestaat een Stichting Kaars Sijpesteijn en er moeten archieven zijn. In Krommenie wordt één van de oude zeilpakhuizen in ere gehouden als historisch erfgoed, al is het in 1929 verbouwd tot woonhuis.
Voerden de kapitein en de reder correspondentie? Is daar nog iets van terug te vinden?
Pakhuis Weversend van de familie Kaars Sijpesteijn vlak voor verbouwing 1926
Het Weversend van de Firma Kaars Sijpesteijn in 2009
De nieuwe Piet Hein is iets groter dan de eerste, 188 ton, en draagt drie vierkante zeilen op de voorste mast, in plaats van de twee van de oude Piet Hein. Aan dek tel ik acht bemanningsleden, op het schilderij van Spin. Op het aquarel voert het schip de collegevlaggen Dordrecht 24 en op de rechter versie van het schip Schiermonnikoog 30.
Piet Hein, door Jacob Spin. Detail. Let op de serie blauwe vlaggen in het schip rechts.
Rechts voert het schip nog een serie (blauwe) signaalvlaggen waarvan ik de betekenis nog niet heb kunnen achterhalen.
De vuurtorens op de achtergrond van beide schilderijen zou de vuurtoren van Fort Kijkduin bij Den Helder moeten zijn. De huidige versie dateert uit 1877, maar dit moet de bakstenen voorganger zijn, die dateert uit 1822 en bestond uit 26 olielampen met reflectoren.
Aldert voer nog op deze Piet Hein tot zijn dood in 1877, op weg naar Sint Petersburg.
Einde
Na de dood van Aldert Jacobs Meijer voer Roelof Hendriks Vil – ook afkomstig van Schiermonnikoog – nog tien jaar op de Piet Hein II. Hij maakte er enkele reizen mee naar de Oost. Het Algemeen Handelsblad bericht op 24 februari 1879 dat het in lading lag voor Suriname. In augustus 1881 was het bij Santo Domingo om hout te halen voor Liverpool.
Tien jaar na de dood van Aldert werd de tweede ‘Piet Hein’ in 1887 te Le Havre voor Frs. 7000 verkocht en onder de Franse vlag geplaatst. Welke Franse naam de Piet Hein hierna krijgt, is niet te achterhalen. Daarmee verdwijnt ook dit schip in de nevelen des tijds.
Alderts opvolger, kapitein Roelof Hendriks Vil, vaart na de Piet Hein enige tijd op de Noach V. Die verbrandt 1896 bij Pekalongan.
Kapitein Vil heeft echter geluk en vaart dan al niet meer op het brandende schip. Hij heeft inmiddels al een nieuwe megaklus: kapitein op de viermaster Jeannette Francoise.
Hoewel de stoomvaart meer en meer zijn intrede doet, is er nog zoveel vertrouwen bij reders Pieter van der Hoog en Jan en Kornelis Smit Jz. , dat in 1891 opdracht wordt gegeven tot de bouw van de Jeanette Francoise. De grootste viermastbark van Nederland, van 2300 ton. Deze wordt in 1892 te water gelaten onder grote belangstelling.
Tewaterlating van de Jeannette-Françoise-
Een ooggetuige verslag: Woensdag, 30 november 1892, een dichte mensenmassa op de werf van J. en K. Smit Jz. aan de Rijsdijk te Krimpen aan de Lek. Vol bewondering staart zij op naar de kolossus die zich als een reus boven zijn omgeving verheft. Met geestdrift wacht de menigte het beslissend ogenblik af, waarop het trotse zeekasteel voor de eerste maal de wateren zal splijten. Sierlijk van vorm in hare elegance en interessante grootheid, staat zij te pronken.
Er klinken doffe slagen, onder diep stilte, met vaste gang en dan onder donderend hoera, glijdt het grootste zeilschip van Nederland, majesteus de vloed om door eigen kracht de wateren om haar steven te doen spatten en Neerlands vloot is opnieuw verrijkt met een der schoonheden.
De Bark jeanette Francoise onder kapitein Roelof Hendrik Vil. Het schilderij is geschonken aan het Noordelijk Scheepvaartmuseum door een nazaat van kapitein Vil.Op de achterste mast wappert de kapiteinsvlag Schiermonnikoog 30, die ooit van Aldert Meijer was, en door Vil is meegenomen van de Piet Hein II.
Op 8 oktober 1910 komt de Jeanette Francoise vanuit Rotterdam aan te Batavia met een lading stukgoed. Het is daarmee het laatste Nederlandse zeilschip dat een lading van Holland naar Java bracht.
Het tijdperk van de grote zeilvaart is voorbij. Jacob Aldert Meijer heeft het al lang niet meer mee hoeven maken, en ook zijn opvolger Roelof Hendrik Vil niet. Die stierf in 1998 op zee.
De Jeanette Francoise wordt verkocht naar Noorwegen en krijgt daar een nieuwe -toepasselijke – naam: Souvenir.
Terwijl de toekomst van de scheepvaart is aan stoom en diesel besluit de familie Meijer het zeemansbestaan op te geven. Zij kiest voor veiliger beroepen aan de wal.
Lees hier verder in deel 4: Een dood in St. Petersburg