• Een dood in Petersburg. Geschiedenis van Kapt. A. Meijer van de Piet Hein
  • Marco in ‘t Veldt

marcoveldt

~ Een nieuwsgierig blog

marcoveldt

Category Archives: geschiedenis

Ede Abraham Zeilinga (1848-1918) en 2 eeuwen zeilmakerij Zeilinga. Deel II: Groningen

17 Wednesday May 2017

Posted by Marco in 't Veldt in familiegeschiedenis, geschiedenis, maritieme geschiedenis

≈ 1 Comment

Tags

Aldert Meijer, Amsterdam, Buitenwerf, Bulthuis & Zoon, Cees Zeilinga, Cornelis Lambertus Bulthuis, Cornelis Lambertus Zeilinga, De Nijverheid, Douwes, Drentsche Stoomboot Maatschappij, DSM, Ede Abraham Zeilinga, Feije Zeilinga, Groningen, Guldenstraat, H.B. Onnes, Henricus Lieftinck, Huize de Beurs, Ingrid Wormgoor, Jacob Spin, Jan Jurgen Zeilinga, Jeroen ter Brugge, Kapiteinshuis Pekela, Klaas Kater, Lambertus Bulthuis, Leliestraat, lijnbaan, Meursing, Nieuwendam, Noorderwerf, Oosterstraat, Prins Hendrikkade 120, scheepsbouw, Soranus, Vismarkt, Wicher Kerkmeijer, wijnhandel, Zeilmakerij F. Zeilinga

Op de hoek Prins Hendrikkade 120, ooit Zeilmakerij Zeilinga, nu het Four Seasons Hotel.

(Hier vindt u deel I over het onstaan van de zeilmakerij Zeilinga)

Feye Zeilinga begint in 1839 een zeilmakerij aan de Prins Hendrikkade in Amsterdam, die in veranderde vorm tot het jaar 2000 zal bestaan.  Het is een voortzetting van de familietraditie die ooit begon op Schiermonnikoog (zie deel I).

Feije wordt niet oud. Hij sterft in 1866 op 55-jarige leeftijd. Zijn eerste vrouw is al acht jaar eerder overleden, in 1858.  Twee jaar na haar dood, hertrouwt Feije met Catharina Wilhelmina Hattink. Met haar krijgt hij geen kinderen in de zes jaar dat ze samen zijn. Als Feije sterft, heeft hij twee zoons om hem op te volgen. Zijn oudste zoon Jan Jurgen is dan vierentwintig en werkt al in de zaak. Zijn jongste zoon Ede Abraham is net achttien geworden.

 

Inschrijving bij de gemeente Amsterdam  Gelderse kade van gezin F. Zeilinga

Vier jaar voordat Feije overlijdt, begint al een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van zeilmakerij Zeilinga: dat van zijn zoons. Amsterdam pocht er graag op dat het een grote zeehaven is, maar in de negentiende eeuw speelde zich een belangrijk deel van de scheepsbouw af in Groningen. Daar werden meer schepen gebouwd dan in Amsterdam. Ze zijn er doorgaans wel een stuk kleiner, maar toch, het is een markt die de moeite waard is.

Scheepvaart van Groningen

De Groningse scheepsbouw is ontstaan uit de ontginning van veengebieden. De Groninger Veenkoloniën, met plaatsen zoals Hoogezand, Sappemeer, Veendam en Oude en Nieuwe Pekela, hebben behoefte aan schepen om de turf te vervoeren. Daaruit ontstaat een scheepsbouw die nog steeds bestaat. Die scheepsbouw heeft wel een probleem: zij vindt plaats aan kanalen ver van de kust. De kanalen zijn te smal, de bruggen te laag. Er vindt een voortdurend gevecht plaats waarbij de scheepsbouwers strijden voor betere faciliteiten. Ze hebben één pech: ze zitten ver van het centrum van de macht.

Amsterdam wordt in de negentiende eeuw ook een onmogelijke haven. Het IJ slibt dicht en voor de haven ligt voortdurend een grote zandbank. Vlissingen of Harlingen lijken haar rol over te nemen omdat het veel betere havens zijn. Maar omdat in Amsterdam de macht zetelt, worden er gigantische kapitalen vrijgemaakt om er voor te zorgen dat de haven via een kanaal rechtstreeks toegang krijgt tot de Noordzee. In Groningen zullen nog lang alle nieuwgebouwde schepen uit de Veenkoloniën de Noorderhaven in Groningen moeten passeren op hun weg naar de zee. Pas daar kunnen ze worden voorzien van masten, tuigage en zeilen.

Groningse scheepsbouw: de Fennegiena uit Veendam, in 1856 geschilderd door Jacob Spin. Let op, hoe dit schilderij qua compositie lijkt op dat van de Piet Hein, zelfs de bemanningsleden staan hetzelfde. Collectie Kapiteinshuis Pekela.

De Groningse markt is er een, die de Zeilinga’s niet aan hun neus voorbij willen laten gaan. De stad Groningen ligt aan het eind van de Hondsrug op de plek waar de Drentse Aa en de Hunze bij elkaar komen. Water genoeg. De stad is omgeven door kanalen en havens die zich vullen met het water uit de twee beekjes. De Noorderhaven is in die tijd de belangrijkste voor de zeevaart. De haven heeft dan nog een min of meer open verbinding met de zee, via het Reitdiep, en kent dan nog eb en vloed. Sluizen zorgen dat het brakke water niet verder de stad ingaat.

De Noorderwerf rond 1640 op de kaart van Haubois.

Ten noorden van de Noorderhaven, tegen de stadswal bij het Reitdiep aangeklemd, ligt als sinds onheugelijke tijden een scheepswerf. Ooit werden er schepen voor de West-Indische Compagnie gebouwd. Op 5 juli 1850 wordt er de Firma Kater en Meulman, opgericht. Kater is scheepsbouwer. Meulman is grofsmid. De twee gaan een samenwerking aan met de kennelijke bedoeling om (ook) ijzeren schepen te bouwen. En niet alleen ijzer maar ook nog stoom. De nieuwe tijd!‘

Uit ‘Turfschippers en kustvaarders’ van Ingrid Wormgoor:

De eerste die zich bezighield met stoomschepen was de Groningse smid albertus Meulman. Hij repareerde de kanaalstoomboot Lieut. Adm. Tjerk Hiddes en verlengde haar met zes voet. In 1850 maakte deze boot een proefvaart naar Zoutkamp en vervolgens werd ze ingezet tussen Stroobos en Lemmer. Mogelijk maakte dit kunststukje indruk op scheepsbouwmeester Klaas Kater die kort tevoren vanuit Amsterdam naar Groningen was gekomen. Kater moet in Amsterdam al kennis hebben gemaakt met de nieuwste technieken van stoom en ijzer. In elk geval maakten Kater en Meulman drie maanden later bekend dat zij een vennootschap hadden opgericht onder de naam Kater en Meulman. Het doel was ‘aannemen, afleveren, bouwen en herstellen van schepen en het uitoefenen van alle werkzaamheden die op een scheepstimmerwerf kunnen worden uitgeoefend,’ gevestigd op de Noorderwerf in Groningen.
In 1854 werd er het eerste ijzeren schip van de provincie gebouwd, de barge Sophia.
De Noorderwerf is een grote werf met meerdere hellingen, en het was de eerste werf voor ijzeren schepen inde provincie. Tot de verkoop en sluiting van de werf in 1873, bleef het gedeelte voor houten schepen in bedrijf. In 1859 kreeg Kater vergunning om vier nieuwe ‘woonkamers’ te laten bouwen. Twee daarvan zouden dienen als werkplaats van de smederij op de timmermanswerf. Vermoedelijk was deze uitbreiding nodig voor de bouw van deze schepen.

In elk geval krijgt de werf een grote opdracht waarvoor ongeveer honderd arbeiders een jaar lang aan het werk waren. De Oprechte Haarlemmer Courant meldt op 13-12-1860:

Op 9 december vertrekken van Groningen naar de Zoutkamp Zr. Ms. Stoomflottille-vaartuigen Delfzijl en Stavoren, gebouwd op de Noorderwerf van den heer K. Kater, te Groningen, om van daar naar het Nieuwe Diep te stoomen, en waarschijnlijk aldaar verder opgetuigd te worden. Deze belangrijke onderneming heeft op de werf van den heer Kater aan ruim 100 arbeiders een jaar werk verschaft.
Maar stoom heeft het pleit helemaal nog niet gewonnen. Sterker nog: het zal nog lang duren tot de ijzeren schepen het bouwen in hout helemaal hebben verdreven. IJzer lijkt mooi, maar het is nog niet zo eenvoudig om grote ijzeren platen te maken en die op een degelijke manier aan elkaar te verbinden. De eerste ijzeren schepen blijken in het begin dan ook vaak flink te lekken. Veel kapiteins en reders nemen daarom liever het zekere voor het onzekere, en kopen liever iets dat oud en vertrouwd is. Het bouwen van houten zeilschepen gaat dus nog geruime tijd door.

 

In 1862 komt er een zeilmakerij aan de Noorderhaven in Groningen te koop.  H.B. Onnes verkoopt zijn bedrijf. Het zijn de kavels I en IV die interessant voor ons zijn:

Zeilmakerij aangeboden door H.B. Onnes

Ten overstaan van mr. JW. Quintus, notaris te Groningen, zullen op dingsdag 21 januari 1862 des avonds 7 uren, ten huize van koffijhuishouder J.E. Tiddens in het huis de Beurs te Groningen publiek verkocht worden:

I Eene ruime behuizing, get. I230, hebbende een bovenwoning met rojalen vrijen opgang, zijnde van eene van ouds zeer wel beklante Zeilmakerij, staande en gelegen aan de zuidzijde aan de Noorderhaven te Groningen. (De omschrijving van nrs. II en III  laat ik hier weg.)
IV Eene groote overdekte Lijnbaan en Zeilentanerij met daarbij behorende gebouwen en gereedschappen voor machinaal touwwerk, gelegen bijlangs den stadswal, bij de Leliestraat, te Groningen.
Hermannus Barteld Onnes (1807-1863) is eerder al naar Arnhem verhuist waar, hij in 1855 een drukkerij begon. Hij overlijdt een jaar later, in 1863, maar zijn drukkerij bestaat in onze tijd nog altijd.

Kadasterkaart van blok maar daarin de zeilmakerij Noorderhaven ZZ nr 48

Als ze de advertentie lezen gaan de Zeilinga’s tot actie over. Op 23 april 1862 wordt de minderjarige zoon Jan Jurgen door Feije ‘wettelijk handligting’ verleend tot uitoefening van het beroep van zeilenmaker en touwslager te Groningen. De eenentwintigjarige Amsterdammer krijgt toestemming van zijn vader om voor zichzelf te beginnen in het verre Groningen.
Net zoals de aankomst van de mensen uit Schiermonnikoog in Amsterdam een cultuurschok moet zijn geweest, moet de verhuizing voor Jan Jurgen een enorme overgang zijn geweest. Groningers praten in die tijd nog onvervalst Gronings, onverstaanbaar voor veel reizigers uit Holland. Gelukkig staat Jan Jurgen er niet alleen voor. De zaken zijn zo geregeld dat hij gaat samenwerken met Klaas Kater van de Noorderwerf. Dat geeft hem niet alleen een vaste klant, maar ook herkenning, want Kater komt ook uit Amsterdam.

Kadasterkaart zuidzijde Noorderhaven. Zeilmakerij rechts in het middelste blok.

Op 1 mei wordt de akte getekend waarmee hij met Kater in zaken gaat. In 1862 woont Jan Jurgen in Groningen en maakt hij in de krant bekend dat hij met Klaas Kater in zaken gaat. De heren bevelen zich nog eens aan bij de oude klanten van de bekende zeilmakerij Onnes via een krantenadvertentie:
(9 mei 1862) Dezelve beleefdelijk aan diegenen aanbevelende, welke de vorige firma hebben begunstigd, alsmede aan diegenen, die de tegenwoordige met hunne gunst mogten willen vereeren, zullen zij trachten door eene soliede bediening het vertrouwen te verwerven. Met het TANEN en ZEILEN zal in de volgende week een aanvang worden gemaakt. I.J. Zeilinga (sic) & Co, Zeilmakers. Zeilinga & Co, touwslagers en Zeilentaanders.

Tanen
Uit de advertentie blijkt dat Kater en Jan Zeilinga ook een taanderij hebben. Tanen is in die tijd werk dat vaak samengaat met zeilmaken. Ook de zeilmakerij Zeilinga in Nieuwendam heeft een taanderij. Zeilen en scheepstrossen worden in die tijd nog gemaakt van natuurlijk materiaal dat snel vergaat, soms al binnen enkele weken. Om de levensduur te verlengen worden ze getaand. Het tanen deed men met cachou, en kernhoutextract van de tropische Acaciaboom, en voor 1850 met een aftreksel van eikenschors.
Dit tanen van netten, touwen en zeilen door de vissers van de vissersvloot van de Zuiderzee en Noordzee gebeurde tot 1960 een aantal malen per jaar . Een zeil of net ging dan i.p.v. 1,5 tot 2 jaar , wel 10 tot 12 jaar mee. Het tanen was vies werk. Het gevolg was dat aan boord van zo’n schip alles bruin was: de touwen , de zeilen , de netten , de kleding , de klompen , de koffie , de getaande koppen van de bemanning etc.

Inboedel Zeilmakerij
In de akte van verkoop, vind ik de omschrijving van de hele inboedel van de zeilmakerij en de touwslagerij. Mij als leek zegt de hele lijst met voorwerpen niet zoveel, maar het lijkt een complete inventaris waarmee je zo aan het werk kunt. Volgens de toen gangbare procedure werd de akte lal van tevoren opgesteld door de verkopende partij samen met de notaris. Vervolgens vond er een veiling plaats in een bekende horecagelegenheid. Daar konden kopers zich melden en tegen elkaar opbieden. Tenslotte werd ter plekke de koop gesloten en hoefde de koper alleen nog maar zijn handtekeningen te zetten naast die van alle betrokken partijen.

Vismarkt Groningen met het gele gebouw links naast/achter op de hoek bij de Korenbeurs: Huize de Beurs. foto: Marco in ‘t Veldt

In dit geval gaat vindt de verkoop plaats in het bekende Huis de Beurs aan de Vismarkt, dat nog altijd bestaat. In de akte is ook te lezen dat het Klaas Kater was die de koop ondertekende namens Zeilinga. Aannemelijk is daarom, dat Kater een vriend of bekende was van vader Feije Zeilinga, en dat vader de koop liever liet sluiten door een wat oudere vriend ter plekke, dan door zijn nog jonge zoon. Kater werd in 1827 geboren in een familie van scheepsbouwers uit Monnickendam. Hij werkte in 1848 in Nieuwendam als scheepstimmerman, dus daar zullen Feije en Klaas elkaar van gekend hebben.

Met de koop, wordt de zeilmakerij in Groningen onderdeel van de firma F. Zeilinga. Op 17 maart 1862 dient Zeilinga, F. een aanvraag in voor toestemming voor reparatie voorgevel op adres Noorderhaven I 230.

Gevelontwerp gemaakt voor Wickenhagen na verkoop door Zeilinga

In eerste instantie ben ik in de war geweest met de lokatie van de zeilmakerij.  De Noorderhaven is omgenummerd, en pas bij een tweede keer zoeken kom ik er achter dat er meerdere keren is omgenummerd. Uiteindelijk blijkt me, dat de zeilmakerij gevestigd is geweest op wat nu Noorderhaven Zuidzijde 48 en 48a is. Tegenwoordig is dat een herenhuis met een statige voorgevel. De huidige gevel stamt echter niet uit de tijd van Jan Jurgen en Ede, maar is pas door de volgende eigenaar (B.J. Wickenhagen) aangebracht.

Het geelgeschilderde pand is Noorderhaven 48/ 48 a.

Noorderhaven 48(a) is een hoog smal diep pand, dat helemaal doorloopt naar de Hoekstraat, aan de achterkant. Aan de voorkant heeft een grote takel in de gevel gezeten, zie ik op oude foto’s.

Laden en lossen bij Noorderhaven rond 1900. Pand 48 heeft dan nog een takel in de nok.

Aan de achterkant is een grote deur, nu een soort garagedeur. De indeling van het huis laat zich zien in oude bouwtekeningen. Er was woon- en kantoorruimte en een pakhuis. Ik neem aan dat er op de zeilmakerij op de begane grond was. Aan foto’s van blok- en mastmakerij Douwes -even verderop – is te zien dat er ook wel op straat gewerkt werd als dat handig was. Dat kon, want het drukke autoverkeer was er nog niet. De zeilmakerij was – denk ik – aan de achterkant gevestigd bij de grote garagedeur. De bewoners zullen op de eerste verdieping zijn gehuisvest geweest. Volgens de omschrijving in de verkoopadvertentie heeft het pand een bovenwoning ‘met roijalen vrijen opgang.’ Daarboven werd het pand mogelijk nog pakhuis gebruikt, vandaar de takels.

Achterzijde van de zeilmakerij aan de Hoekstraat tegenwoordig. Foto: Marco in ‘t Veldt

Ik probeer voor te stellen hoe die verkoop plaatsvond. Het is 1862. Huize de Beurs, vol knauwerig Gronings sprekende mannen. Het is er rokerig. Enigszins argwanend kijken de Groningers naar die twee vreemdelingen.  ‘Dat zint Amsterdammers. Die ene heeft de werf gekocht, en nu…’

Kastelein Tiddens brengt de glazen rond. Op het podium zit meester J.W. Quintus om de verkoop te leiden. Hij komt uit een plaatselijk bekend geslacht van notarissen. En dan gaat het bieden beginnen. De zeilmakerij is eerst. Daarna de herenbehuizing, een pakhuis, de lijnbaan. Op het laatst zijn de helften van twee trekschuitverbindingen aan de beurt.

Jan Jurgen en Klaas hebben de zeilmakerij de dag tevoren gezien. Tegen betaling van 10 cent voor de armen konden ze een kijkje nemen in het huis, de zeilmakerij en de touwslagerij. Daar staat ook de inboedel die ze er verplicht bij moeten kopen. Is het wat waard, hebben ze er wat aan? Over personeel wordt in de advertentie niet gesproken maar dat moet er geweest zijn. Een zeilmakerij en lijnbaan drijf je niet in je eentje, want het is arbeidsintensief werk. De arbeiders kijken enigszins argwanend. Wie zouden de kopers worden? Zouden ze hun baan houden bij die nieuwe eigenaar?

Noorderhaven, in het midden de voormalige zeilmakerij. Foto: Marco in ‘t Veldt

De Noorderhaven moet in die tijd een prima plek zijn geweest voor een zeilmakerij. Daar kwamen de meeste zeeschepen die de stad bezochten. Er waren altijd zeilen te repareren. Bovendien werden de nieuwe schepen die gebouwd waren in de Veenkoloniën er afgebouwd en van masten, zeilen en tuigage voorzien. En dan: er waren twee scheepwerven vlak in de buurt. Net buiten de stadswallen lag de Buitenwerf. Die was eigendom van Emmo Hoites Meursing, familie van de Meursings die schepen bouwden in Nieuwendam en Amsterdam. En nog dichterbij, net binnen de stadswallen dus de Noorderwerf, die nu van Klaas Kater was.

Rechts de Hoek van het Ameland, met op de achtergrond de loodsen van de (voormalige) Noorderwerf

Dat de aankoop van de zeilmakerij van Onnes gebeurde door Klaas Kater, suggereert dat diens Noorderwerf vaste klant van Zeilmakerij Zeilinga zou worden. De Noorderwerf lag immers vlakbij, aan de overzijde van de Noorderhaven.

Waar lag die werf? Wie tegenwoordig op de kaart van Groningen kijkt, ziet dat daar tegenwoordig de Werfstraat ligt, genoemd naar de Noorderwerf. De werf lag er pal aan de oude stadswal, die nu is veranderd in het Noorderplantsoen. Er zijn nog oude foto’s waarop de werf te zien is. Zij was toen al niet meer in bedrijf, maar de loodsen van de werf werden gebruikt als opslag voor brandstof. De stadswallen zijn links op de foto duidelijk zichtbaar, al zit er geen poort meer in.

Maar waar lag nu die touwslagerij die werd gekocht? De omschrijving lijkt niet erg nauwkeurig. ‘Langs de stadswal bij de Leliestraat.’ Ik verwacht een moeilijke zoektocht, maar op de kaart van het kadaster blijkt het gemakkelijk. Er is slechts een rood vakje op de stadswal, op Dwinger 10, die nu onderdeel is van het Noorderplantsoen. De touwslagerij blijkt pal achter de Noorderwerf te hebben gelegen. Dat maakt het plaatje compleet: Kater en Zeilinga samen in zaken en als buren.

Ligging Touwslagerij De Nijverheid, Noorderwerf en Zeilmakerij Zeilinga, door mij aangegeven op een kadasterkaart.

Een jaar na de overname van de zeilmakerij trouwt Jan Jurgen in Groningen. Op 23 april 1863 zegt hij ‘ja’ tegen Maria Hendrika Hindrichs uit Amsterdam. Het paar krijgt al snel een eerste kind: Anna Catharina Wilhelmina Zeilinga op 18 juli 1865. Maria overlijdt kort daarop, op 28 november 1865. Ze werd slechts 21 jaar oud. Jan Jurgen staat er weer alleen voor.
In de tussentijd heeft hij – op 29-9- 1864 – een vennootschap voor Touwslagerij en taanderij van zeilen opgezet met F. Zeilinga (Amsterdam) , onder de naam Zeilinga & comp., te Groningen.

F. Zeilinga als (bijzondere) Scheepsreder

Feije Zeilinga. Collectie Wim Zeilinga

Zeilmakerij F. Zeilinga groeit. Daarnaast gaat de zeilmakerij ook optreden als reder. De vermenging van activiteiten is nogal gebruikelijk. Ten dele is het risicospreiding of een poging om een graantje mee te pikken van een lucratieve markt. In 1862, als F. Zeilinga de rederij in gaat, is de markt voor schepen goed. Wat we bijvoorbeeld ook vaak zien, is dat scheepsbouwers zelf reder worden. Om dezelfde redenen, maar ook juist in economisch zwakkere tijden aan het werk te blijven. Scheepswerven zoals Meursing, worden reders van hun eigen schepen, als ze die op dat moment niet kunnen verkopen, zodat ze wel schepen kunnen blijven bouwen. Vaak ook hadden rijkere burgers parten in schepen. Vader Ede Abraham trad ook al op als ‘boekhouder’ van schepen, zoals de Maria Magdalena, in 1838, waarin Alderts vader Jacob ook een part had.

In 1860 richt zeildoekfabrikant en scheepsreder Pieter Hendrik Kaars Sijpesteijn een verzekeringsmaatschappij op: De Onderlinge Verzekering Maatschappij van Zeeschepen, gevestigd te Krommenie. Artikel 1 van de statuten stelt: “Deze maatschappij is een contract, waarbij de gezamentlijke deelhebbers elkander, een ieder naar eventredigheid van zijn deelneming, verzekeren voor totaal verlies van de in deze Maatschappij ingeschreven schepen.’

Feije Zeilinga wordt commissaris van de maatschappij, wat nog eens laat zien dat hij een belangrijke zakenpartner van Kaars Sijpesteijn was. Het is aannemelijk dat Feije – voordat hij zelf reder werd –  al parten in schepen had gekocht,  en daarom als commissaris gevraagd is. In artikel 24 wordt ‘de betrekkig van Directeur opgedragen aan den Heer Pieter Hendrik Kaars Sijpesteijn; terwijl als Commissarissen worden benoemd de Heeren F. Zeilinga, F. Jaski en L. P. Teensma, welke alleen wegens bewijzen van kwade trouw of grove veronachtzaming van de belangen der Maatschappij van die betrekking kunnen worden ontzet.’ (zie: Klaas Woudt, p. 132). De verzekering verzekerde zo’n 240 parten in schepen, met een totale waarde van zo’n 5 miljoen en bestaat zeker tot 1883.

F. Zeilinga is een beetje bijzondere reder, blijkt uit het jaarverslag 1864 -1873 van de Nederlandsche Vereniging tot afschaffing van sterken drank. Het verslag vermeldt de naam Zeilinga driemaal. Bij de eerste vermelding gaat het om ‘schepen die zonder S. D. aan boord varen. Boekh. F. Zeilinga.’
De afkorting S.D. staat uiteraard in dit verband om ‘Sterke Drank.’ In het hoofdbestuur van de vereniging zit A. Zeilinga Ez., oftewel kapitein Abraham Edes Zeilinga, de broer van Feije. Van hem is een fel pleidooi bewaard gebleven tegen het gebruik van sterke drank aan boord, volgens hem de oorzaak van de meeste scheepsongelukken. Dat er aan boord van sommige schepen flink gedronken werd, is inderdaad bekend. Verhalen van mannen die zo dronken zijn dat ze uit de mast vallen of zelfs het want niet in kunnen. Volgens Zeilinga kan het ook anders. Biedt de bemanning thee en koffie aan, in plaats van drank, en betaal een gulden meer gage.
Ook voor Feije is er een vermelding in het jaarverslag: ‘President (voor zeevarenden) F. Zeilinga Gelderse Kade 444.‘ Daarnaast wordt nog vermeld: Bestuurderen: Theseurier: A. Zeilinga, Zeedijk 10.’ De bestrijding van de drank gaat trouwens hand in hand met de verspreiding van het geloof. De heren zijn allemaal actief in de Afdeling Amsterdam van het Nederlandsch Bijbelgenootschap. De zeilmakerij in Nieuwendam zal nog tot in de jaren 20 of 30 dienen als plaats waar de Vereniging voor Geheel Onthouders bij elkaar komt.
In 1862, het jaar dat Jan Jurgen bij zijn vader in de zaak F. Zeilinga komt en in Groningen begint, laat de firma F. Zeilinga ook het eerste van vijf schepen bouwen. Dat gebeurt op de Groningse scheepswerf Ipe Annes Hooites in Hoogezand, waar kapitein Aldert Meijer in 1840 zijn Pieter Hendrik liet bouwen.

Anna Catharina Wilhelmina van F. Zeilinga, kapt. Grillk.

In 1862 wordt de galjoot van 132 ton te water gelaten. Jan Jurgen noemt het schip ‘Anna Catharina Wilhelmina.’ Kapitein wordt Gerrit Jacobs Grilk van Schiermonnikoog. Die voer vanaf 1849 op een kofschip Anna Catharina, dat in november 1861 verongelukte op de Trow Rocks. De Anna Catharina Wilhelmina blijft tien jaar in eigendom van F. Zeilinga, tot 1871. De eerste tocht, in 1863 gaat naar Belfast, maar daarna wordt er Rogge gehaald uit St. Petersburg, dat een vaste bestemming van de schepen van rederij F. Zeilinga blijft. Ook is een deel van de lading vaak bestemd voor zeildoekmaker P.H. Kaars Sijpesteijn.

De naamgeving van de Anna Catharina Wilhelmina is als volgt te verklaren. Het is een samenvoeging van de namen van de beide vrouwen van Feije Zeilinga. Feyes eerste vrouw heette Anna Catharina Berke (1819- 1858). Als zij overlijdt trouwt Feije in 1860 met zijn tweede vrouw, Catharina Wilhelmina Hattink (1829-1910). De beide dubbele vrouwennamen overlappen mooi, zodat het schip aan drie woorden genoeg heeft om naar beide vrouwen te worden vernoemd. Als Jan Jurgen drie jaar later in 1865 een dochter krijgt, vernoemt hij haar op dezelfde wijze naar de beide vrouwen.
Er volgen meer schepen. In 1863 koopt F. Zeilinga ‘De Vriendschap’ van reder Haaike Bakker van Schier. Het wordt in 1871 verkocht.

Fenna of Fennigje Scheltens, de tweede vrouw van Jan Jurgen Zeilinga. Collectie Wim Zeilinga

In 1866 laat F. Zeilinga door Meursing in Nieuwendam een galjoot van 148 ton bouwen dat wordt wordt vernoemd naar de tweede vrouw van Jan Jurgen. Het gaat Fenna Scheltens heten, naar de vrouw waar Jan in dat jaar mee trouwt. Haar naam wordt doorgaans als Fennigje Scheltens geschreven. Fennigje is een verkleinwoord van Fenna. Het schip verongelukt al drie jaar later, in 1869 onder gezagvoering van kapitein J.C Drenth.

De Fenna en Wilhelmina van F. Zeilinga

Het wordt de kapitein kennelijk niet aangerekend, want hij mag van 1871-1881 een nieuw schip varen, de Fenna & Wilhelmina,  dat nu weer naar twee vrouwen tegelijk wordt genoemd. De tweemastschoener is tien jaar eerder in 1861 gebouwd bij Bodewes in Sappemeer. Het wordt in 1881 in Penzance in het zuidelijkste puntje van Engeland aangevaren en verkocht. De Fenna en Wilhelmina is nog te zien op een schilderij dat Jacob Spin er in 1870 van maakte.
In de tussentijd heeft de firma nog een jaar lang een kleine tjalk van 35 ton uit 1844 in het bezit gehad. Tussen 1867 en 1868 voer de Jantje onder kapitein P.H. Piek.
Na 1881 stopt F. Zeilinga met de scheepsrederij. De reden daarvoor waarschijnlijk is de instortende economie voor de zeilvaart. Het bedrijf gaat nu optreden als agent van stoombootmaatschappijen, zoals we later zullen zien.

Reis naar Petersburg

Conservator Jeroen ter Brugge van Het Maritiem Museum Rotterdam, met voor hem het boekje van Ede Abraham Zeilinga. Foto: Marco in ‘t Veldt

Terwijl Jan Jurgen in Groningen werkt en vader Feije in Amsterdam, gaat jongere broer Ede Abraham Zeilinga in 1865 op reis met zijn oom Aldert Meijer. Ze varen met de brik Piet Hein naar St. Petersburg. Ede schrijft er in een klein notitieboekje in potlood een reisbeschrijving over. Achterin krabbelt hij wat Russische prijzen van touw enz. Waarom vaart hij mee met zijn oom, en niet op één van de schepen van zijn eigen familie, vraag ik me af nu ik weet dat zijn vader zelf meerdere schepen had. Is het voor de gezelligheid, of om de kunst af te kijken? In één van de brieven die kapitein Meijer aan zijn reder schrijft tijdens een andere tocht, vind ik de opmerking ‘Lina heeft het zo koud.” Lina, moet Meijers dochter Lollina zijn. Dat er familieleden meevoeren naar St. Petersburg is dus in ieder geval niet ongebruikelijk.

Ede Abraham Zeiliga 1848 jong

Ede Abraham Zeilinga (1848-1918) op jonge leeftijd. Collectie Wim Zeilinga

Ede naar Groningen

Ede Abraham Zeiliga 1848 middelbare leeftijd

Ede Abraham Zeilinga (18481918) als jongeman. Collectie Wim Zeilinga

Kort nadat Ede terug is in Amsterdam, overlijdt zijn vader. Feije sterft op 4 februari 1866 in Amsterdam.
Al snel worden de zaken zo geregeld dat Ede bij Jan in de zaak komt en dat hun pleegmoeder er niets meer mee te maken heeft. Ede gaat korte tijd later de zeilmakerij in Groningen voeren, en Jan gaat terug naar Amsterdam. De broers zitten met dezelfde rechten voor beide zeilmakerijen in de firma.

De Zeilmakerij in Amsterdam komt eerst korte tijd nog op naam van Jan Jurgen, maar korte tijd later beslist de rechter dan Ede ook handligting krijgt in verband met zijn leeftijd, en treedt hij toe tot de vennootschap met zijn vader, die hier per vergissing een keer Teije wordt genoemd. Dit alles blijkt uit een publicatie in de krant van 15 mei 1866:

acte tussen de weduwe en erven van de heer Feije Zeilinga, in leven zijnde zeilmaker, gewoond hebben te Amsterdam en aldaar den 4den Februari 1866 overleden…
Zeilmakerij door Jan Jurgen Zeilinga voor eigen rekening en zonder aansprakelijkheid van de weduwe voortgezet vennootschap F. Zeilinga.
Vennootschap tussen wijlen Feije Zeilinga en Jan Jurgen Zeilinga tot uitoefening van een touwslagerij ontbonden. JJ zet de touwslagerij voort onder de firma Zeilinga & Cie (of Co)
22 juni Bij beschikking van de regter van het eersten kanton, arondissement Amsterdam, van den 22 sten junij 1866 , is aan Ede Abraham Zeilinga, minderjarige zoon van wijlen Teije (sic) Zeilinga, en Anna Catharina Berke, regtens wonende in Amsterdam aan de Gelderse Kade, handligting verleend tot het uitoefenen der zeilenmakerij te Groningen en te Amsterdam en de touwslagerij te Groningen, beiden in vennootschap met zijnen broeder den heer Jan Jurgen Zeilinga, en het verrigten van alle daartoe vereischte handelingen.

Vijf dagen na de beschikking van de rechter treedt Ede dan officieel toe. Hij woont dan nog in Amsterdam, terwijl zijn broer in Groningen woont. De meerderjarige Jan Jurgen is dan zijn voogd. Op 29 juni gaan de twee broers een vennootschap aan:

Vennootschap F. Zeilinga (zeilmakerij) en Zeilinga & Co (touwslagerij). Vennootschap tot het uitoefenen van de zeilenmakerij te Amsterdam en Groningen en van de touwslagerij te Groningen. Jan Jurgen Zeilinga wonende te Amsterdam, Ede Abraham gedomiliciëerd ten huize van zijnen voogd J.J.Zeilinga doch verblijf houdende te Groningen

Het werk aan de lijnbaan in Groningen lijkt de heren Zeilinga niet erg te zijn bevallen. Al in oktober 1866 neemt een H. Huisinga de lijnbaan De Nijverheid over van de heeren Zeilinga & Co, lees ik. Dat is ook de eerste en enige keer dat de lijnbaan een naam blijkt te hebben: de Nijverheid. De verstandhoudingen moeten goed zijn geweest, want ‘Bij de heren zal een depot van zijn fabrikaat gevestigd blijven.’ Met andere woorden: Huisinga maakt voortaan de touwen voor verkoop via Zeilinga. Hoe het precies zit?

Op 15 maart 1867 vindt er een gedwongen verkoop van een schip plaats op last van Zeilinga & co, touwslagers. Het gaat om het tjalkschip Harmina van Roelof Piet. Piet zal zijn rekeningen niet betaald hebben, waarna de firma dwong zijn schip te verkopen. In de advertentie van de veiling worden Zeilinga&Co nog touwslagers genoemd, maar ik neem aan dat dat alleen was, omdat de akte nog niet veranderd was na verkoop van de touwslagerij.

Op 22 november 1866 hertrouwt Jan Jurgen, met Fennigje Scheltens, dochter van zilversmid Theunis. Hij woont dan al weer in Amsterdam. Fennigje is geboren in Hoogezand en woont volgens de trouwakte in Groningen.

Zeilmakerij in Delfzijl

In het artikel uit de Revue der Sporten uit 1916, wordt ons vertelt dat het vooral Jan Jurgen is geweest die de Firma F. Zeilinga groot heeft gemaakt. Het kan zijn dat Ede’s aandeel toen al lang vergeten was, omdat hij slechts relatief kort deel uitmaakte van de firma, zoals we straks zullen zien. Het kan ook zijn dat Jan Jurgen inderdaad het zakelijke talent van de twee broers was. In ieder geval lijken ze de ambitie te hebben gehad groot te worden. Twee vestigingen en een rederij is nog niet genoeg. Er komt nog een derde zeilmakerij bij. Op 10 april 1868 maakt de krant bekend dat er tussen nog een firmant bijkomt. Ze beginnen met een derde firmant een vennootschap voor een zeilmakerij in Delfzijl.

Jan Jurgen Zeilinga, zeilmaker wonende te Amsterdam, Ede Abraham Zeilinga, zeilmaker, en Hermannus Gerrit Keizer, boekhouder, beide laatstgenoemden wonende te Groningen, eene vennootschap aangegaan onder de firma F. Zeilinga en Keizer, tot het uitoefenen eener zeilmakerij en het handel drijven in touwwerk en verdere scheepsbehoeften, benevens een reederij en scheepszaken (NL staatscourant 01 05 1868)
Uit de acte: Artikel 1 De vennootschap zal gevestigd zijn in Delfzijl en zal een aanvang nemen op den eersten mei achttienhonderdachtenzestig.
Hermannus Gerrit Keizer door wien de boeken zullen worden gehouden en die mits diende aan de vennootschap toekomende of door hun gehuurde woning te Delfzijl zal moeten bewonen en over de door hem en zijn gezin vereischte ruimte dezer behuizing zal kunnen beschikken, des echter dat de uitoefening der affaire er niet door wordt belemmerd, zonder toestemming van zijne mede vennooten zijn hij niet van woonplaats mogen veranderen.

Helaas is me volkomen onduidelijk hoe het deze firmant en zeilmakerij in Delfzijl is vergaan. Keizer is geboren op 4 september 1841. Hij trouwt op 19 september 1868, dus kort nadat hij met de Zeilinga’s in zaken gaat en daarmee een inkomen verwerft. In het online archief ‘Alle Groningers’ zijn vier aangiftes van het overlijden van Keizers kinderen te vinden.’ Bij de aangifte van 1871 bij overlijden eerste kind is Keizer nog zeilmaker, maar bij de volgende, in 1875, noemt hij zich al scheepsmakelaar. Bij gebrek aan bronnenmateriaal concludeer ik daar voorzichtig uit dat de zeilmakerij in Delfzijl een kort leven beschoren is geweest. In kranten kom ik hem tegen als scheepsmakelaar H.G. Keijzer, een beroep dat hij nog lang is blijven uitoefenen, maar zonder bemoeienis van de Zeilinga’s.

De Noorderhaven als werkplek

Noorderhaven, rechts (wit) de Hoek van Ameland, met daarachter de vroegere zeilmakerij, links de plek waar de Noorderwerf lag. Foto: Marco in ‘t Veldt

Tegenwoordig is de Noorderhaven schilderachtig mooi. Rustig. De schepen dobberen op het water en dienen vooral om op te wonen. De herenhuizen langs de kades staan zich stil en chique te spiegelen in het water. In de tijd dat Jan Jurgen en Ede er komen te wonen, is de Noorderhaven echter een bruisende plek waar volop en hard gewerkt wordt.
Het Adresboek. Naamregister van fabrijkanten, kooplieden, winkeliers, notarissen, makelaars, enz. enz. te Groningen. J. Oomkes J.Zoon. 1854 laat ons hier iets van zien van de nijverheid in de negentiende eeuw. Het boekje geeft ons een overzicht over de zeilmakerijen in Groningen in die tijd:
Firma Van der Goot & Barends, Hooge der A II 102, Wijndels, T. Noorderhaven I 232, Westenborg , G.W. Hooge der A I 243, Firma B. Onnes & Zoon, Noorderhaven L. 67, T van der Veer, Boterdiep, S.H. de Rooij Schuitendiep, Sissingh, H.J. Kostersgang, Staal. G. Nieuweweg.


Ook noemt het boek een flink aantal scheepwerven, of ‘Scheepstimmerlieden,’ zoals men toen graag zei:

Kater, Klaas (Firma Kater & Meulman) Noorderhaven L2, Vries, G.K. de, Zuiderhelling S354, Lugthart, J.C., Buiten A Poort U38, Meursing, E.H., Buitenwerf V37, Vries, K.K. de, Buiten Klein Poortje, IJ 25, Werff, F.U. v.d. idem IJ 29.

De stad kende in die tijd kennelijk zes scheepswerven en acht zeilmakerijen.  Er is dus stevige concurrentie. Daarnaast is er een levendige handel rond de Noorderhaven. Hetzelfde Adresboek geeft ons ook een prachtig overzicht over de activiteiten in de stad Groningen halverwege de negentiende eeuw. De Meulman die later met Kater gaat samenwerken op de Noorderwerf blijkt bijvoorbeeld één van de drie ankersmeden in de stad te zijn. Hij is gevestigd aan de Noorderhaven I 215, maar wordt op een andere plek in het adresboek ook aangeduid als: Kagchelmaker.

Blok en Mastmakerij Douwes, Noorderhaven no. 10 rond 1920.

Op de plek waarvan ik eerst dacht dat het de zeilmakerij Zeilinga was, blijkt bij nader inzien blokmaker Douwes te zitten, aan Noorderhaven I 216. Hij is één van de zes blokmakers die de stad dan kent, en is ook mastenmaker. Een foto uit de jaren 20 laat de mastenmakers op straat aan het werk zien. Verder zitten er aan de haven twee bakkers, baardscheerders, makelaars in granen, in marmer, zout, edele gesteenten, twee mastenmakers, een schoenmaker, een ‘verwer,’ vijf winkeliers en een zoutzieder.
En het is er een komen en gaan van zeelieden. Hoewel stoom snel opkomt, wordt er tot ver in de negentiende eeuw gevaren onder zeil. De stoommachines nemen namelijk zoveel ruimte in binnen een schip, dat zij voor de kleinere kustvaarders ongeschikt zijn.

Men stapt pas over als er betrouwbaren dieselmotoren beschikbaar raken. Daardoor duurt de strijdt tussen zeil en stoom lang voort. Vlakbij de zeilmakerij van Zeilinga ligt de hoek van de Noorderhaven die bekend staat als ‘Hoek van Ameland.’ Daarover tekent Hylke Speerstra nog in de twintigste eeuw op uit monden van oude gepekelde zeelui:
(P. 41) Niet iedereen zei meteen ja tegen den nieuwe tijd. Ik hoor ze in de stad Groningen op het Hoekje van Ameland nog bakkeleien, die oude zeelui. Over hun houten schoeners en koffen. En nu ging het over de vraag: of lassen of klinken, want het ijzeren schip verdrong het houten. IJzer kan niet, want ijzer zinkt immers, zeiden ze. En ze waren bijna blij toen ze merkten dat de eerste geklonken schepen lekten als de zee.
De Noorderhaven is echter verre van ideaal. Hij staat via het Reitdiep in open verbinding met de zee. Dat zorgt er ook voor dat er voortdurend zout water en slib binnendringt. Er moet voortdurend aan gewerkt worden om de haven bevaarbaar te houden. Maar ook overstroomt de haven regelmatig. Nog in 1863 slaat een storm flinke gaten in de dijken van het Reitdiep en overstroomt veel land. De huizen aan de haven overstromen zo regelmatig dat er altijd planken en klei klaarliggen om in het binnendringende zeewater te weren.

In ‘Groningen als woonplaats beschouwd 1858, Eene bijdrage tot de geneeskundige plaatsbeschrijving van deze stad, ‘schrijft Sibrandus Elzo Stratingh, (p59):

De bewoners van deze straten zijn in zeker opzigt gewoon aan dit verschijnsel, in zooverre dat zij tegen elken hoogen vloed gewoonlijk voorzien zijn van klei, en hiermede en met planken de ingang van hunne woningen en kelders zoveel mogelijk afsluiten. Het gebeurt echter vaak dat het water hen overvalt, en de woningen binnendringt; zodra het hoogwater voorbij is, worden dan wel zoo spoedig mogelijk de kelders leeggeschept, en de kamers van vuil bevrijd, maar de muren en vloeren hebben door die drenking met zeewater voor de gezondheid hoogst nadeelige eigenschappen gekregen.

Dr. P.J. van Herwerdenschrijft in ‘De Groninger Zeevaart in de tweede helft der negentiende eeuw’ (1935):
De Noorderhaven was naar binnen afgesloten door grote en klein spilsluizen. Tot daar kwam de vloed, omdat het Reitdiep nog in open verbinding stond met de zee. Steeds weer bracht het zeewater veel slib in de haven. Wel maakte men het met de zogenaamde krabbelaar los en liet men het bij eb, door de geopenden Spilsluizen weer wegspoelen. Maar in droge tijden was dat niet goed mogelijk. Zelfs binnenschepen konden in de haven dan niet vlot komen.’

Noorderhaven. Foto: Marco in ‘t Veldt

Dat heeft grote gevolgen voor de scheepvaart ter plekke:
(Speerstra P31) Opa heeft vertelt hoe de nieuwe Groninger koffen aan de kanalen in het midden van Groningerland nieuw van stapel liepen en daarna over zoveel drempels en door zoveel nauwe en lage bruggen gewrongen moesten worden, dat ze tweedehands in zee kwamen. Met ploegen van vijftien jagers in de lijn plus een opzichter werd zo’n nieuw schip soms in perioden van laag water het laatste traject door de blubber van het Reitdiep richting Zoutkamp getrokken.”

 

Bulthuis & Zoon

Niet alleen Ede verbouwt zijn woning in die tijd.  In datzelfde jaar vragen Bulthuis & Zn., C.L. een vergunning voor het maken deurkozijn in voorgevel, Adres: Visserstraat I 102. De wijnhandelaren zitten vlakbij de zeilmakerij.

Kennen Ede en zijn aanstaande vrouw elkaar daarvan? Of hebben ze elkaar elders ontmoet, zoals in de kerk? In ieder geval blijkt wijnhandelaar Bulthuis een leuke dochter te hebben, waar Ede niet veel later mee trouwt.: Wilhelmina Bulthuis.
De familie Bulthuis komt uit het dorp Hoogkerk, vlak onder de rook van de stad. Nog altijd is het een industriedorp. Tegenwoordig is het bekend om de suikerfabriek, maar Bulthuis heeft er een kalkbranderij. En hij handelt in wijn. Op 7 oktober 1856 mag mr. J. Quintus vastleggen dat er een vennootschap Bulthuis tussen Cornelis Lambertus Bulthuis, kalkfabrikant en wijnkooper, en Geert Alting ontstaat. Een jaar later op 6 mei 1857 starten Bulthuis en Alting hun ‘wijnaffaire’ op hoek kleine der Aa/ Schuitemakersstraat in de stad.

Later komt Bulthuis zoon Lambertus er bij in zaak. Op 21 januari 1869 vindt er een ontbinding plaats van een vennootschap tussen Cornelis Lambertus Bulthuis en Lambertus Bulthuis Corneliszoon. Op 16 januari datzelfde jaar, wordt er een nieuwe aangegaan waarin drie vennoten zitten: Cornelis Lambertus, Lambertus en Delfgou. Delfgou zal er enige tijd later echter weer uitstappen en naar Amsterdam vertrekken.

De wijnconsumptie in Nederland stijgt in die tijd snel en de zaak groeit.  Omstreeks 1920 waren er in Groningen zo’n tien wijnhandels. De groothandel, voornamelijk gevestigd in Rotterdam en Amsterdam, leverde op fust of op fles door aan de kleinere regionale opkopers.

Laden en lossen bij Noorderhaven rond 1900. Pand 48 heeft dan nog een takel in de nok.

Op 11 juni 1869 trouwt Ede Abraham Zeilinga met Wilhelmina Bulthuis, dochter van de wijnhandelaar Cornelis Lambertus Bulthuis. Twee jaar later, op 3 oktober 1871 wordt hun eerste kind geboren. Het is een zoon die wordt genoemd naar de vader van Wilhelmina: Cornelis Lambertus Zeilinga (1871-1841). Roepnaam: Cees. Het jaar daarna krijgen de twee een dochter die Ede vernoemt naar zijn moeder. Helaas wordt het meisje nog geen jaar oud.
In het huis aan de Noorderhaven blijken niet alleen Ede en zijn vrouw ‘Willemiena’ te wonen. Ook Edes zus Grietje Zeilinga woont er, zijn – dan nog – twee kinderen en natuurlijk een dienstbode.

Uiterst rechts: Cornelis Lambertus Zeilinga als lid van herensocieteit Soranus. Het originele fotobijschrift duidt hem aan als ‘Kees Eylenga.’

Tot mijn verrassing woont er ook een neef in bij het gezin. Dat zal een leuke naamsverwarring hebben gegeven, want de neef uit Sappemeer heet Abraham Edes Zeilinga. Hij is het die als kapitein op de Agatha gaat varen voor rederij Kaars Sijpesteijn, de rederij waar ook mijn betovergrootvader voor vaart met zijn Piet Hein. In het Noordelijk scheepvaartmuseum is nog een mooie oude scheepstrommel te zien die van deze neef is geweest. Hij heeft hem blijkens het opschrift gekregen van cargadoors B.J. Carst & Co uit Amsterdam (Benjamin Jaski Carst, Nieuwendam 1843- Johannesburg Z-Afrika 1918).

scheepstrommel van Abraham Edes Zeilinga, kapitein van de Agatha. Collectie Noordelijk Scheepvaartmuseum

 

Verkoop Zeilmakerij en vertrek naar Amsterdam.

In januari 1879 is het afgelopen met de zeilmakerij in Groningen. Na zeventien jaar biedt de firma F. Zeilinga het hele pand te koop aan, wegens ‘vertrek naar elders.’

Ten huize van koffiehuishoudster R.H.Mulder aan de Grote Markt te Groningen, publiek worden verkocht: Eene ruime , nette sterk betimmerde behuizing met groote werkplaats, get. J 230; waarin sedert onheugelijke jaren een bloeiende zeilmakerij wordt uitgeoefend, staande en gelegen aan de Noorderhaven Zuidzijde en uitkomende in de Hoekstraat te Groningen; toebehorende aan de firma F. Zeilinga.

De zaak wordt verkocht aan koopman B.J. Wickenhagen, zo te zien de vader van de notarisklerk.  Jan Jurgen is er voor overgekomen uit Amsterdam, Ede wordt niet genoemd in de akte. In de akte is ditmaal geen sprake van een inboedel.

Dat ‘elders’ blijkt Amsterdam. In de economisch moeilijke tijden zoeken de broers Zeilinga elkaar kennelijk weer op. Ze maken beiden nog deel uit van de firma F. Zeilinga. In 1871 was zus Grietje al weer naar Amsterdam teruggekeerd, hun neef Abraham was in 1875 vertrokken om de zee op te gaan met de Agatha. Het hele gezin van Ede verhuist op 25 april 1879 naar Amsterdam. Zeilenmaker Ede betrekt een woning aan de Regtboomsloot 9, waar hij woont tot mei 1880. Dan trekt het gezin in de Prins Hendrikkade 102, vlak bij de zeilenmakerij.

Noorderwerf buiten gebruik. De loodsen zijn nu brandstofopslag. Links de stadswal met het Reitdiep. Rechts wordt er gebouwd op het terrein van de voormalige werf.

Waarom gaat Ede weg uit Groningen? Waarschijnlijk omdat het economisch slecht ging met de zeilmakerij. In 1873 wordt de Noorderwerf verkocht en keert Klaas Kater terug naar Amsterdam en de familiewerf in Monnickendam. Daarmee zal Ede een vaste klant hebben verloren. De werf wordt niet voortgezet maar gaat dienen als opslag voor brandstof. Het zijn zware tijden voor de scheepsbouw. Die is rond deze tijd compleet ingestort. Tijdens de Krimoorlog zijn er volop schepen besteld en nu is er zo’n een overschot dat er niet meer gebouwd wordt. Vooral de Groningse scheepsbouw heeft een slechte naam gekregen.

Er is nog een ontwikkeling die de zeilmakerij aan de Noorderhaven benadeeld kan hebben. In die tijd krijgt Groningen namelijk een nieuwe zeeverbinding, via het Eemskanaal naar Delfzijl. Dat wordt aangelegd tussen 1866 en 1876.  Door het nieuwe kanaal verschuift het gewicht van de zeevaart in de stad naar de Oosterhaven. Het Reitdiep wordt afgesloten met sluizen en is niet langer een open zeeverbinding. De Noorderhaven wordt daarmee veel minder belangrijk.

Amsterdam
Wat gaat Ede in Amsterdam doen? Het lijkt aannemelijk dat hij een rol blijft spelen in de zeilmakerij, maar de broers zoeken ook naar ander werk. Uit het verhaal in de Revue der Sporten blijkt dat Jan Jurgen goede contacten heeft op de marinewerf. Helaas is daar verder weinig over te vinden. Ik mag aannemen dat het hierbij ging om klussen op het gebied van het maken van zeilen, maar ook bij de marine zal dat snel minder worden.
In 1852 worden namelijk de uitkomsten bekend van een onderzoek dat de minister van marine heeft laten doen naar de toestand van de Nederlandse zeemacht. De onderzoekscommissie, onder voorzitterschap van prins Hendrik, de broer van de koning, adviseert om voortaan alleen stoomschepen te bouwen. Bij de marine nadert het zeiltijdperk dus zijn einde. Op 26 april 1827 vertrok al het eerste stoomschip van de marine uit Hellevoetsluis maar na 1852 ging de overstap op stoom heel snel. Sneller dan bij de koopvaardij, waar verzekeringen vaak bleven eisen dat er ook zeilen aan boord waren voor als de motoren stuk waren.

Zeilmakerij Zeilinga schakelt daarom langzamerhand om op andere producten. Tot aan het eind van haar bestaan blijft de productie van zeilen in stand, maar daarnaast komen er steeds meer andere producten bij, zoals we verderop zullen zien. Vanaf ongeveer 1860 start de Firma F. Zeilinga met het regelmatig adverteren voor dekkleeden, te huur of te koop op de Gelderse Kade, het huisadres van Jan Jurgen. Dit blijkt een succes te worden.

Scheepsagent van de DSM

De Meppel I of II

De firma Zeilinga begeeft zich nog in heel andere handel. In 1879 wordt de Drentsche Stoomboot Maatschappij (DSM) opgericht. In de krant kan Nederland lezen dat Ede daarmee een nieuwe baan heeft. Hij wordt agent van de DSM in Amsterdam. De Firma Zeilinga wordt geen aandeelhouder in de DSM maar speelt wel een rol in de aanschaf van de eerste stoomboten van de maatschappij, die worden gebouwd in Amsterdam.

(1879) Drentsche Stoombootmaatschappij. Nieuwe dienst, dagelijks behalve zondags tot vervoer van passagiers, goederen, en vee tusschen Meppel en Amsterdam, vice-versa, met de nieuw gebouwde, uitmuntend ingerichte, extra snel varende salonstoomboten Meppel I en Meppel II. Vertrek van Meppel des morgens 9 uur, na aankomst van den sneltrein van Nieuwe Schans, Groningen, Assen en Friesland. Vertrek van Amsterdam des morgens 8 uur. Aankomst te Meppel des middags 3 uur. Aankomst te Amsterdam des middags 4 uur. Aan het Station Meppel staat ene omnibus gereed om de passagiers naar de boot te brengen. Verdere inlichtingen : te Meppel en Assen aan de kantoren van de Drentsche Stoomboot-Maatschappij ; en te Amsterdam bij den agent E.A. Zeilinga, kantoor: Oosterhoofd 3, beurs: zuil: pilaar 46.

Hoe de Zeilinga’s bij de DSM betrokken raakten is niet te achterhalen. Mogelijk raakten de oprichters van de DSM bekend met Ede via Drentse beurtschippers die afmeerden in de Noorderhaven. Het lijkt in ieder geval aannemelijk dat de contacten tussen Zeilinga en DSM al gelegd waren voor Edes verhuizing naar Amsterdam.

Geschiedenis DSM

Algemeen Handelsblad maakt 13-08 1879 de start van de DSM bekend.

Vanaf 1879 tot en met 1942 waren de stoomboten Meppel I en Meppel II van de Drentsche Stoombootmaatschappij de goedkoopste en daardoor populairste verbindingsmiddelen tussen Drenthe en Amsterdam. De maatschappij werd pas in 1952 opgeheven. J.J. Zeilinga is nog tot 1901 administrateur te Amsterdam en agent.
Wie zou denken dat de aanleg van de trein meteen alle andere vormen van vervoer overbodig maakte, komt bedrogen uit. Treinen waren duur, en de verbindingen sloten vaak nog slecht op elkaar aan. De reis per boot was veel comfortabeler en veel goedkoper dan een treinreis. Ook van de DSM zijn alle archieven verloren gegaan, maar gelukkig heeft W. Kerkmeijer een belangrijk deel van de geschiedenis weten te achterhalen.
Vooral de inwoners van Meppel voeren met de boot, maar er werden ook veel goederen vervoerd. Sommige passagiers waren vaste klanten en voeren iedere week mee. Daaronder waren bijvoorbeeld veehandelaren maar ook grasmaaiers die als seizoenswerkers in Amsterdam werden ingezet. Soms ging het daarbij wel om een groep van honderd mensen tegelijk. Dat trok wel enige aandacht: ‘Deze lui, allen op klompen, trokken in optogt door de stad naar de boot, dat natuurlijk al eenig opzien wekte.‘

De Meppel I

Bij het goederenvervoer ging veel om gepekelde koeienhuiden, medicijnen, zeep, boter, kaas, melk. Maar er was ook vaak levende have. Op 24 juni 1880 bijvoorbeeld 39 honden uit Beilen naar Amsterdam gezonden voor de internationale hondententoonstelling in Haarlem. Bijna iedere week gingen vetgemeste varkens richting Amsterdamse slachterijen. In de week van 11 op 18 augustus 1889 werden bijvoorbeeld een koe, vijf kalveren, zeven lammeren en 245 vetgemeste varkens vervoerd.

De Drentsche Stoombootmaatschappij werd opgericht op 1 februari 1877 (DSM) in Assen, belangrijkste initiatiefnemers waren Egbert Beijer, die al twee stoomboten had en daarom directeur werd, en Mr. H.J. Smidt, griffier van de Staten van Drenthe en later dat jaar minister van justitie. Zesentwintig personen stapten in de NV. Het streven is om een stoomverbinding tussen Meppel en Amsterdam op te zetten. Op dat moment varen er nog diverse zeilende beurtvaarders tussen de twee plaatsen. Die waren natuurlijk niet in staat om een vaste dienstregeling te garanderen omdat ze afhankelijk waren van de wind. Stoomboten konden dit wel.
Bij oprichting legden de aandeelhouders 50.000 gulden in, later tot totaal 150.000 gulden. Voor het eerst winst in 1883/84.

De Kamer van Koophandel, gevestigd in Meppel, schreef in haar jaarverslag over in 1878: ‘Deze onderneming heeft naar het gevoelen van de Kamer groote levensvatbaarheid, als zij let op het enorme goederen vervoer tusschen Amsterdam en Meppel en op het groote belang dat de handel heeft met eene regtstreeksche gemeenschap tussen beide plaatsen.‘
Er volgen de voorbereiding en een proefvaart met een stoomboot van de firma Goedkoop uit Amsterdam, om te kijken wat de meest geschikte afmetingen waren voor een nieuw te bouwen boot voor dit traject. In december 1887 laat de maatschappij bouwtekeningen maken voor twee nieuwe schroefstoomboten en worden offertes aangevraagd. De Meppel was 38, 5 meter lang, 5 meter breed en had een diepgang van 1,5 meter. Er konden 150 passagiers aan boord. De opdracht gaat tenslotte naar de Koninklijke Fabriek van Stoom en andere Werktuigen te Amsterdam.

Historicus Wicher Kerkmeijer besteedt slechts enkele woorden aan de rol van de Zeilinga’s: ‘De agent van de DSM in Amsterdam, F. Zeilinga, maakte alle afspraken met de fabriek en regelde de betaling. Beide stoomboten, die de namen Meppel I en Meppel II kregen, zouden na vijf maanden worden afgeleverd.” (p. 43)

Ook Kerkmeijer moet het doen zonder archieven doen – die zijn allemaal verloren gegaan bij een brand – zodat er waarschijnlijk verder niets over de betrokkenheid van Zeilinga te vinden is. We zijn in ons verhaal de firma Goedkoop echter al eerder tegengekomen: als eigenaar van de werf in Nieuwendam, voordat deze werd overgenomen door de gebroeders Meursing. Goedkoops zoon Daniël begon vervolgens de werf ‘t Kromhout in Amsterdam. Een succesvolle werf die tussen 1867 en 1902 zo’n 660 schepen en scheepjes bouwt.
Rond half mei 1879 werden de twee nieuwe stoomboten te water gelaten. De Meppeler Courant meldde ‘deskundigen roemen zeer de sierlijke bouworde.’ Als eigen DSM-herkenningsteken voor op de Zuiderzee waren de schoorstenen va de boten voorzien van drie witte banden.
Op 14 februari 1879 kregen de boten toestemming voor een ligplaats aan het Meppelerdiep in Meppel. ‘In Amsterdam kreeg de DSM een aanlegplaats op een toplocatie. Deze lag aan de De Ruyterkade achter het centraal station aan steiger nummer 1. Dit was de meest oostelijk gelegen steiger vlak voor de brug over de toegang naar het Oosterdok,’ schrijft Kerkmeier. In de eerste jaren wacht Ede de boten echter op bij het Oosterhoofd bij het Oosterdok, vlakbij de zeilmakerij. De reden is simpel: de De Ruyterkade wordt pas in 1880 opgeleverd. Had Ede geluk of had hij invloed? In ieder geval krijgt de DSM de meest oostelijke aanlegplek op de kade. Alweer vlak bij de Prins Hendrikkade en de zeilmakerij.

Aanlegsteiger van de Meppel I en II aan de De Ruyterkade. De heer met wandelstok in het midden lijkt verdacht veel op E. A. Zeilinga.

Rol Ede en Jan Jurgen
Wat zal de rol van Ede zijn geweest? Ik neem aan dat hij er als agent voor zorgde dat de vracht in Amsterdam van en op de boot ging. Eenmaal per dag vertrok er een boot richting Meppel, en eenmaal per dag kwam er een aan. Tweemaal per dag zorgde Ede er dan bijvoorbeeld voor dat de vracht werd gelost en zorgde voor verder vervoer naar de eindbestemming.
Een advertentie uit 1881 zegt het kort: E.A. Zeilinga Agent der Drentsche Stoomboot-Maatschappij, Amsterdam belast zich met het afhalen en bestellen van goederen, tegen zeer billijk tarief.
Op zondag 10 augustus 1879 kwam de nieuwe stoomboot Meppel I uit Amsterdam voor het eerst aan in Meppel. Hoewel de Zeilinga’s niet worden genoemd, kan ik me haast niet voorstellen dat ze er niet bij waren onder de ‘genoodigden’ op de boot. Ik denk dat Ede en misschien ook Jan Jurgen is meegevaren, feestelijk van Amsterdam naar Meppel en weer terug:
‘Van Zwartsluis om 10 3/4 uur vertrokken, was men- terwijl de laagste waterstand in de Kribben 4 3/4 voet beliep – tegen half één nevens Schokland en ten 1 1/2 ure reeds in Kampen. In ruim één uur werd de afstand tusschen Kampen en Zwolle afgelegd. 1 1/2 uur was slechts noodig voor dien tusschen Zwolle en Zwartsluis. Aan boord waren de heeren commissarissen der Maatschappij met eenige dames, de directie en enkele genoodigden. De boot is hoogst elegant en doelmatig ingericht en loopt hard. Daarbij ligt ze vast op het water, wat voor het meerendeel der passagiers een groot voordeel is. De stemming aan boord was van zelf opgewekt en menig hartelijk woord werd gesproken. (…) naar wij vernemen, wordt de dienst Woensdag 13 dezer geopend.’

Na deze maidentrip ging het zo verder. Dagelijks vertrek uit Meppel 9 uur na de aankomst trein uit Friesland, Groningen, en dan de aankomst te Amsterdam namiddags 4 uur. Het vertrek uit Amsterdam was iedere ochtend om 8 uur waarna de aankomst in Meppel om 3 uur ‘s middags plaatsvond. Tenminste: als het goed ging. Vooral in het begin had men te kampen met tegenslag. Nog geen twee weken na begin kreeg de Meppel II al een lek, en meerdere keren ging de motor kapot.

Een advertentie van 27 februari 1882: Hervatting van stoomboot maatschappij dienst. 1e kajuit f1,50, 2e kajuit f1,- Verdere informatie geven de agent, de heer E.A. Zeilinga te Amsterdam, kantoor aan de ligplaats Hullsche steiger, en de directie te Meppel.

Terug naar Groningen

Ede Abraham Zeilinga 1848-1918

Ede Abraham Zeilinga (1848 – 1918) op latere leeftijd. Collectie Wim Zeilinga

Deze situatie duurt niet heel erg lang. In 1884, al na een jaar of vijf, verlaat Ede de firma F. Zeilinga helemaal en keert terug naar Groningen. Hij stapt in zaken met zijn schoonvader. Wat zou zijn familie van drankbestrijders en geheelonthouders daar van hebben gevonden?
Naar de reden dat Ede naar Groningen terug gaat, kunnen we alleen maar raden. Het lijkt er op dat de verstandhouding tussen Ede en Jan Jurgen zakelijk gezien altijd goed is gebleven. Na Ede’s dood zal zijn zoon Cornelis de firma F. Zeilinga in Groningen blijven vertegenwoordigen. Maar misschien zaten de broers elkaar toch te dicht op de lip, of werden de inkomsten te laag om beiden van een goede baan en inkomsten te voorzien. Na Edes vertrek neemt Jan Jurgen het agentschap over en organiseert met de Meppel zelfs zondagse pleziervaarten. Jan Jurgen wordt ook nog agent van andere stoomverbindingen, zoals Concordia.

Aannemelijker lijkt het daarom dat het echtpaar Groningen mistte, of nodig was om bij (schoon)vader in de zaak te komen. In de krant verschijnt allereerst een advertentie waarin bekend wordt gemaakt dat Ede uit de zaak stapt en Jan Jurgen die vanaf eind 1883 in zijn eentje voortzet.

Op 6 januari meldt de krant dat Ede Abraham uit firma’s stapt:

Zeilmakers en agenten, wonende te Amsterdam. Tot uitoefening van de zeilmakerij en alles wat daartoe behoort, onder de firma van F. Zeilinga
Tot het drijven van een agentuur eener binnenlandsche stoombootmaatschappij, met al wat daartoe behoort, onder de naam E.A. Zeilinga ONTBONDEN met en vanaf ultimo 1883.
De zaken dier beide vennootschappen blijven van af gemeld tijdstip geheel en alleen voor rekening en risico van den heer Jan Jurgen Zeilinga, die daartoe de vermelde firma’s zal blijven gebruiken en teekenen, hetzij alleen of in vennootschap met anderen, zonder aansprakelijkheid echter van den heer Ede Abraham Zeilinga. D. van Dijk

Jan Jurgen gaat enkele jaren daarna een vennootschap aan met de zoon van zijn inmiddels overleden broer Jacob: Hendrik Zeilinga (1861-1902 . Daarmee wordt Hendrik expediteur.
1887 bij akte van 26 feb bij notaris Reysenbach:
Is tusschen de heeren Jan Jurgen Zeilinga, agent van stoombootmaatschappijen en expediteur, en Hendrik Zeilinga, zonder beroep, beiden wonende te Amsterdam, aangegaan een vennootschap, ten doel hebbende de voortzetting…

Een enkel los krantenberichtje verraadt dat Ede (of zijn neef?) nog wel eens in Amsterdam is. Hij neemt er deel aan een zeilwedstrijd, met een jacht van een vriend. Het jacht is vernoemd naar het allernieuwste snufje techniek van die tijd: Telephoon. Het zeilen is een hobby maar ook een marketingstrategie. Ook vader Feije deed dat, met de tjotter Amasis. Hoe kan het ook anders als zeilmaker?
01-09- 1885, Het nieuws van den Dag:  ‘jachten, boeiers met roef. 2 Telephoon, eig. H Bernard jr. , bemanning E. A Zeilinga. Beiden te Amsterdam.’

Volgens de burgerlijke stand verhuist Ede op 28 december 1883 weer naar Groningen. Opmerkelijk genoeg blijft zijn zoon Cornelis/Cees nog tot 23 december 1890 in Amsterdam wonen, aan de Binnen Bantammerstraat 5. Hij woont vlak bij de Binnenkant en de Prins Hendrikkade, maar niet bij familie in. Is het de bedoeling dat hij het zeilmakersvak leert in het familiebedrijf?

Wijnhandel Bulthuis & Zoon.

Hoek Vismarkt Stoeldraaierstraat (Vischmarkt 41) in Groningen. De ‘B’ op de markies rechts moet van ‘Bulthuis & Zoon’ zijn.

Over de periode in de wijnhandel is niet heel veel te vinden. De winkel Bulthuis & Zoon adverteert weinig en er zijn geen archieven bewaard. Ede gaat in ieder geval in zaken met de broer van zijn vrouw, Lambertus Bulthuis. Het lijkt op dat hij goede zaken heeft gedaan. Uit een nota uit 1914 blijk dat de winkel een goede reputatie heeft. Zij mag zich ‘Hofleveranciers van H.M. Koningin Wilhelmina en H.M. de Koningin-Weduwe’ noemen en voert de beide koninklijke op haar briefpapier en nota’s.

Zoon Cees is te zien op meerdere foto’s in de Groninger archieven, en telkens in het gezelschap van de notabelen van de stad, die ongetwijfeld ook tot de clientèle van de winkel behoorden. Hij staat meerdere keren op de foto met leden van herensociëteit Soranus, die bij voorbeeld de rijke industrieel Jan Evert Scholten als lid had, net als bekende drukkers als Wolters en Noordhof.

Gemaskerd bal van herensociëteit Soranus, met helemaal links achter Cornelis Lambertus Zeilinga

Kort na zijn terugkeer naar Groningen vraagt Ede een vergunning aan voor het herstel van een stoep in de Stoeldraaierstraat in Groningen, bij toenmalig adres K215. In 1901 is er een aanvraag voor herstel van een lijstgoot op hetzelfde adres. De wijnhandel Bulthuis & Zoon is dan gevestigd op de hoek Stoeldraaierstraat/Vismarkt. Precies in het centrum van Groningen, met uitzicht op de toen nog bloeiende Korenbeurs. Zakelijk gezien is dat een prachtige plek. Het toenmalige pand is helaas in de Tweede Wereldoorlog verwoest toen er in de Stoeldraaierstraat een Duitse munitieauto ontplofte die de hele straat in brand zette. Op één foto vindt ik nog net de eerste twee letters van ‘Bu…’

‘C.L. Bulthuis en Zoon’ is dan een: Handelsgenootschap tot het drijven van handel in wijnen, gedestilleerd en daarmede verwante artikelen, bestaand hebbende tusschen den heer Lambertus Bulthuis Corneliszoon en de heeren Ede Abraham Zeilinga en Antonius, zich ook noemende en schrijvende Antonius Haakma, – Vos.
Zakelijk partner Antonius Haaksma wordt echter niet oud. Hij sterft op 20 juni 1901 al op veertigjarige leeftijd. Over blijft Lambertus, de broer van Edes vrouw.

De Telegraaf 10 09 1901

Op 7 september 1901 overlijdt Edes broer Jan Jurgen in Amsterdam op 56-jarige leeftijd. Ongetwijfeld een zwaar verlies voor de familie. Jan Jurgen wordt gezien als de drijvende kracht achter het succes van Zeilmakerij Zeilinga. In de krant verschijnt een overlijdensadvertentie geplaatst door zijn dan nog levende broers en zussen, Lollina, Ede Abraham en Neeltje met hun respectievelijke partners.
Hoe Ede er dan voor staat is moeilijk te zeggen. Op enig moment komt zijn zoon Cornelis Lambertus in wijnhandel in Groningen. In 1906 verhuist het kantoor van CL Bulthuis & Zn. naar Guldenstraat 22b in Groningen, in de straat vlak achter het gemeentehuis.
Dat de winkel en Ede in die tijd een bekende verschijning waren voor Groningers blijkt alleen uit een terloopse vermelding in de krant die naar de voormalige vestigingsplaats van de winkel verwijst: Op 7 november 1906: ‘Aan de Vischmarkt, voor het huis waarin de heer Zeilinga vroeger z’n wijnhandel had gevestigd.‘ De schrijver van het stukje veronderstelt duidelijk dat de meeste van zijn lezers weten welk huis er bedoeld wordt en wie Zeilinga is.

Ede zet de wijnhandel nog geruime tijd voort. In het telefoonboek van 1915 wordt vermeld dat hij telefoonnummer 284 heeft: Bulthuis & Zn., Fa. C.L., (E.A. Zeilinga), Wijnhandel, Guldenstr. 22b. Van de winkel zijn geen foto’s. Er bestaat een foto uit 1936, die gemaakt is ten behoeve van de sloop van het pand, dat dan deel is van een bank.

Op één foto van het buurpand, die wel uit die tijd dateert, zien we nog net de twee laatste letters van Bulthuis & Zoon. (ik heb er een rode pijl bovengezet).

In 1909 overlijdt Edes zakenpartner Lambertus Bulthuis op, 74-jarige leeftijd. Twee andere kleine krantenberichtjes verraden nog dat de winkel in die tijd diverse medewerkers had. In 1917 overlijdt bijvoorbeeld W.v.d. Beek, volgens de advertentie ‘langjarige vriend en medewerker.’ In dat jaar is H. Okken 40 jaar in dienst. Het lijkt er op dat de wijnhandel dus minstens vier of vijf medewerkers kende, en daarmee een behoorlijke omvang had.

In 1918 sterven zowel Ede en zijn vrouw, zoals vaker met levenspartners, kort na elkaar. Op 17 november sterft Wilhelmina Bulthuis, op 4 december Ede Abraham Zeilinga. De zaak is dan al overgegaan naar zijn zoon Cornelis Lambertus. Op 4 februari 1918 verhuist Bulthuis en Zoon van Guldenstraat 22 b naar ’t Kantoor van J.J. Mispelblom Beijer & Zoon, Heerestraat 71. Cornelis treedt er ook op als vertegenwoordiger van de firma F. Zeilinga uit Amsterdam. Dat bedrijf F. Zeilinga uit Amsterdam geeft inmiddels jaarlijks een catalogus uit, en mensen uit het hele land kunnen er hun tenten en watersportartikelen bestellen.

De Groninger Archieven bewaart meerdere foto’s van een gezelschap met daarin Cornelis. Op een daarvan staat ook zijn zwager Tonko Lieftinck. Cornelis is in 1897 getrouwd met Margaretha Woltera Hemmina Lieftinck (1873 – 1941), een dochter van tabaksfabrikant Henricus Lieftinck. Zijn eigen status of die van zijn vrouw geeft hem duidelijk toegang tot de voorname inwoners van de stad. Op de foto zit hij te midden van de bekende tabaksfabrikanten Tonko Lieftinck en Albert Niemeijer, een graanhandelaar, een verzekeraar en een drukker.

Cornelis Lambertus Zeilinga 1871 - 1941

In 1918, het jaar dat zijn schoonvader overlijdt, verhuizen Cees en Margaretha naar Arnhem.

Pakhuis de Nijverheid van tabaksfabriek Lieftinck in de Oosterstraat Groningen

In 1941 overlijdt Cees. Het Nieuwsblad van het Noorden wijdt dan nog een kort bericht aan hem.

Bericht over het overlijden van Cees Zeilinga in het Nieuwsblad van het Noorden.

Hoe het afloopt met de zeilmakerijen Zeilinga in Amsterdam en Nieuwendam,  leest u later in deel III van dit blog.

 

Advertisements

Ede Abraham Zeilinga (1848-1918) en twee eeuwen zeilmakerij Zeilinga. (I) Begin

16 Tuesday May 2017

Posted by Marco in 't Veldt in familiegeschiedenis, geschiedenis, maritieme geschiedenis

≈ 2 Comments

Tags

Abraham Ede Zeilinga, Albert Greiner, Aldert Meijer, Amsterdam Noord, Anna Catharina Berke, Benjamin Christiaan Jaski, Cornelis Lambertus Zeilinga, De Ruijterkade, Ede Abraham Zeilinga, Feije Zeilinga, Grietje Zeilinga, Grijpskerk, Jan Goedkoop, Kaars Sijpesteijn, Kapiteinshemel, Klaas Klaassens de Waard, Lollina Feyes Bors, Lucina Thema, Meursing, Neeltje Zeilinga, Nieuwendam, Noorderhaven, Oosterdok, Paesens, Piet Hein, Prins Hendrikkade, Revue der Sporten, Rijksbureau voor Kunstdocumentatie, Schiermonnikoog, Theodorus Bohres, Trijntje Meijer, Wim Zeilinga, zeilmakerij

Ede Abraham Zeilinga (1848-1918) Collectie Wim Zeilinga.

Ziedaar een naam, die op sportgebied klinkt als een klok. Welke watersporter, welke vlieger, welke enthousiast op concours hippique heeft niet van deze firma gehoord, het huis Zeilinga, specialiteit in zeilen, doch in groote sporttenten bovenal?

Het citaat hierboven is de aanhef van een artikeltje in de Revue der Sporten uit 1916. Het geeft aan dat de firma F. Zeilinga lange tijd een bekend bedrijf was. De naam Zeilinga gaat terug tot op de achttiende eeuw. Toen leefde er een zeemans- en zeilmakersgeslacht op Schiermonnikoog dat zich ging noemen naar haar beroep: zeilmakers.

De Zeilinga’s gingen ten slotte de hele wereld over, maar er bleven er ook altijd op Schiermonnikoog. Een groep vestigde zich begin negentiende eeuw in Nieuwendam, aan het Amsterdamse IJ, tegenwoordig Amsterdam-Noord. Dat gebeurde toen Ede Abrahams Zeilinga (1783- 1853) met zijn hele gezin verhuisde. Zijn zeilmakerij in Nieuwendam werd later voortgezet door zijn zoon Jacob en daarna door Jacobs zoon Feye. In 1936 werd de zeilmakerij verkocht.

Abrahams’ oudste zoon Feije stak in 1836 echter het IJ over en begon daar ook zeilmakerij, aan de Prins Hendrikkade in Amsterdam. Die werd voortgezet door zijn familie en zou bestaan tot 1934 en in gewijzigde vorm tot het jaar 2000.

Centraal

In dit artikel gaat de aandacht uit naar Ede Abraham Zeilinga (Amsterdam 1848, Groningen 1918), kleinzoon van voorgenoemde Abraham Ede, die dus dezelfde namen had als zijn opa. Hij voer in 1865 mee op de schoener Piet Hein van mijn betovergrootvader Aldert Meijer en maakte er een bijzonder reisverslag van.

Dit artikel is een eerste concept van een hoofdstuk van een boek waarin het reisverslag en de geschiedenis van de Piet Hein centraal staan. Jan Jurgen Zeilinga (1841-1901) De oudere broer van Ede, zette de zeilmakerij van hun vader in Amsterdam voort. Ede zelf dreef Ede tussen 1862 en 1879 een zeilmakerij van de familiefirma in Groningen, een zeilmakerij Zeilinga aan de Noorderhaven. Daarna woonde hij korte tijd weer in Amsterdam. Vervolgens keerde hij echter weer terug naar Groningen om er deel uit te maken van de wijnhandel Bulthuis & Zoon in Groningen, met de familie van zijn vrouw Wilhelmina Bulthuis.

De Piet Hein II, Gezagvoerder A. Meijer, in 1869 door Jacob Spin

Voorgeschiedenis

“Een boek of artikel over de zeilmakerijen in Groningen? Nee, dat bestaat niet zover ik weet.” Eén telefoontje naar het Noordelijk Scheepvaartmuseum helpt me uit de illusie dat ik gemakkelijk informatie kan vinden over de zeilmakerij Zeilinga aan de Noorderhaven in Groningen. Zeilmakers worden – in tegenstelling tot schepen, scheepswerven en gezagvoerders – door de geschiedschrijving kennelijk niet interessant gevonden. Zeilmakers waren heel gewone mensen van weinig aanzien, die weinig sporen in de geschiedenis hebben nagelaten. Het vak was een ambacht dat niet uit boeken werd geleerd maar vooral van vader op zoon overging. Zeilmakerijen waren vrij onopvallende werkplaatsen. Met het ontwikkelen van de zeilvaart werden ook de zeilen moderner. Het vakmanschap van de zeilmakers was lange tijd van essentieel belang voor de ontwikkeling van de scheepvaart maar er is weinig of niets over op schrift vastgelegd.

Piet Hein I ,1856. Gezagvoerder A. Meijer. Schilderij door Jacob Spin. Ede voer mee op dit schip in 1865.

In 1865 stapt de toen zeventienjarige Ede Abraham Zeilinga aan boord van de Piet Hein (I,Meijer voer op twee gelijknamige schepen). Gezagvoerder Kapitein Meijer is Edes oom, en mijn betovergrootvader. Ede vaart een keer met hem mee naar Sint Petersburg, een vaste bestemming van de Piet Hein. Aan boord schrijft hij een reisverslag dat een bijzonder inkijkje geeft in de zeilvaart op de Oostzee. Uit het verslag blijkt dat hij vaak naar boven kijk: de zeilen hebben zijn bijzondere aandacht.

Een jaar nadat Ede terugkomt in zijn geboorteplaats Amsterdam, verhuist hij naar Groningen. Daar runt hij met hulp van zijn oudere broer Jan Jurgen een zeilmakerij aan de Noorderhaven. Strikt genomen is het reisverslag goed te lezen zonder iets over de schrijver ervan te weten. Maar toch wil je als historicus meer weten van de context.
Dit is een beschrijving van het leven van Ede Abraham Zeilinga, die hoofdzakelijk is opgebouwd rond jaartallen en dergelijke. Tegelijkertijd is het een beschrijving van een familie en tweehonderd jaar zeilmakerij Zeilinga geworden. Een gewone familie van gewone Nederlanders in een snel veranderende tijd. Archieven van de zeilmakerij zijn er helaas niet. Ook verder zijn de gegevens schaars. Toch is dit onderzoek uitgegroeid tot een heel verhaal. Laat ik beginnen bij het begin.

Schiermonnikoog

Zeilmakerij op Schiermonnikoog. Collectie Wim Zeilinga

Waar komt de naam Zeilinga vandaan? De oudste vermelding van een Zeilinga is die van Derk Zeilinga, geboren rond 1645 op Schiermonnikoog. Zijn naam wijst er op dat hij waarschijnlijk al zeilmaker was. Van zijn zoon Paulus Derks Zeilinga is dat gedocumenteerd. Diens zoon Ede Paulus Zeilinga (1696- 1776) zet het beroep voort. Zijn dochter Fennegien Edes Zeilinga (1736- 1815) trouwt met een burgemeester van Schiermonnikoog, Jeppe Pytters Carst. Diens zoon Abraham Edes Zeilinga (1749 – 1809) wordt ook burgemeester.

Burgemeester is in die tijd in een kleine gemeenschap zoals Schiermonnikoog een bijbaan, een erebaan. Toch duidt het op een zekere welstand en aanzien. Dat een zeilmaker burgemeester wordt is trouwens ook erg praktisch. Bijna iedereen die kan werken op het eiland gaat de zee op, soms als visser, maar meestal als zeeman of zelfs kapitein., terwijl het wel handig is, als de burgemeester permanent op het eiland aanwezig is. Schiermonnikoog leeft van de zee. Rond 1800 is dat moeilijk. De Franse bezetting maakt het moeilijk te handelen en een tijdlang verbiedt het continentale stelsel van Napoleon alle handel op Engeland. En de kustvisserij is moeilijker geworden door overbevissing.

Volgens de genealoog van de familie was burgemeester Abraham Edes inderdaad een man van aanzien. Hij had een behoorlijke zeilmakerij, was koopman en ook nog eens president van de rechtbank. Bovendien was hij een grote geldschieter voor de eilanders, iets dat hem waarschijnlijk geen windeieren legde.

De namen Abraham en Ede(s) blijven in de familie Zeilinga voorkomen, met een grote hardnekkigheid. Veel van de kinderen die de naam krijgen leven slechts kort. Maar doordat er zoveel kinderen deze namen krijgen, zijn er vaak meerdere personen tegelijkertijd in leven die Abraham Edes Zeilinga, of Ede Abraham Zeilinga heten. Dat maakt een geschiedschrijving als deze soms moeilijk.

De burgemeester Abraham Edes Zeilinga waar we het nu over hebben, heeft zijn best gedaan. Hij is maar liefst vier keer getrouwd. Zijn eerste twee huwelijken lijken kinderloos te zijn gebleven. Zijn derde huwelijk is met Neeltje Jacobs Meijer, de zus van ‘mijn kapitein,’ Aldert Jacobs Meijer. Ze krijgen vijf kinderen. Nadat Neeltje overlijdt, worden er uit een vierde huwelijk nog eens vier kinderen geboren.

Abraham Edes Zeilinga en Lollina Feijes Borst. Collectie Wim Zeilinga

Voor ons is Neeltjes tweede zoon belangrijk: Ede Abrahams Zeilinga (1753- 1853), de man die naar Nieuwendam verhuist. Hij trouwt in 1808 met Lollina Feyes Borst, en verhuist van Schiermonnikoog.
Zijn broer Haike Abrahams Zeilinga (1790 – 1861) zet de zeilmakerij op Schiermonnikoog voort. Haike wordt niet alleen ook burgemeester maar tevens de man die de roeireddingsboot op Schiermonnikoog invoert.

Zeilingahuis aan de Langestreek. foto: Marco in ‘t Veldt

Met twee families wonen Haike en Abraham geruimte tijd naast elkaar aan de Langestreek in het dorp, met uitzicht op de kerk. Ze wonen er in een dubbel woonhuis dat ook nu nog bestaat. Als je er voor staat: links Haike, rechts zijn broer Ede, Lollina en familie. Ook als Haike en Ede er al lang niet meer zijn, blijkt het huis in het bezit van de familie Zeilinga. Het heeft later onder andere nog gediend als Pension van de ‘Dames Zeilinga.’

Nieuwendam

Gezicht op de haven van Nieuwendam met veerboot.

Ede groeide zonder twijfel op in het zeilmakersvak van zijn vader en zal het in de praktijk hebben geleerd. Ook was hij een man van enige ontwikkeling, die bijvoorbeeld boeken kocht. Uit de voorinschrijving van het ‘Geschiedkundig tafereel van den watervloed en de overstroomingen in Vriesland’ blijkt bijvoorbeeld dat Ede een exemplaar van het boek kocht.

Abrahams Edes en Lollina hebben echter meer ambities en maken een grote stap: zij verhuizen van het eiland af, richting Amsterdam. Dat gaat echter niet zomaar. De twee trouwen eerst in het Friese Peasens, waar Lollina geboren is en woont. Een goede gok: de twee hebben elkaar leren kennen via Ede’s familie in Peasens. Al sinds minstens 1716 woont er namelijk een tak van de familie Zeilinga in het vissersdorp Peasens. Maar het hoeft niet zo te zijn gegaan, want ook de familie Borst komt van Schiermonnikoog. Haar vader Feye Teensen Borst heeft zich er als koopman gevestigd toen hij er zijn eerste vrouw ontmoet. Als hij na haar dood opnieuw trouwt, is het weer met een dame van Schier, die zich bij hem in Peasens vestigt.

Direct na hun huwelijk wonen Ede en Neeltje nog een tijd op Schiermonnikoog, waar ze elf kinderen krijgen, tussen 1809 en 1829. Twee daarvan sterven als baby, negen halen de volwassen leeftijd.
Dan maakt het echtpaar een grote stap: het verhuist van Schiermonnikoog naar Nieuwendam. Naar de reden en het exacte tijdstip moeten we raden, omdat de gemeenten in die tijd nog geen bevolkingsregistratie bijhielden en ik er verder geen documenten over kan vinden. De geboorte van hun laatste kind in 1829 vond nog plaats op Schier. Het huwelijk van hun oudste dochter Neeltje vindt plaats in Nieuwendam in 1833. De verhuizing moet dus ergens tussen 1829 en 1833 hebben plaatsgevonden.

Iets over Nieuwendam

Ansichtkaart van Nieuwendam. Achter de kinderen ligt het huis van de zeilmakerij Zeilinga.

Situatie tegenwoordig. Met nog links hetzelfde postkantoor, maar daarachter nieuwbouw. Foto: Marco in ‘t Veldt

Nieuwendam ontstond ooit na een ernstige dijkdoorbraak in 1516. Na de doorbraak legde men een nieuwe dijk aan met een sluis er in, de Waterlandse Zeedijk, die later de Nieuwendammerdijk ging heten. Zoals dat in die tijd rond sluizen en bruggen ging, ontstond er al snel een dorpje omheen. Nog altijd vormen de sluis en het café er naast het centrale punt in het dorp.  Nieuwendam werd al snel een voor die tijd erg industriële omgeving. Het dorp had bijvoorbeeld acht windmolens, waaronder diverse zaagmolens. Er werd hout voor de scheepsbouw gezaagd. Men leefde er veelal van de scheepvaart.

Nieuwendam was bij bij westen- of noordenwind een veiligere – en goedkopere – ankerplaats voor grote zeilschepen dan de Amsterdamse haven. Daarom vonden ook winkeliers er klanten. In het dorp werden nog tot ver in de 20ste eeuw schepen gebouwd, zoals bij de werf Het Fort van de firma De Vries Lentsch, gespecialiseerd in de bouw van sloepen en plezierjachten. Als je vroeger op de dijk bij het sluisje stond, zag je aan de ene kant de eindeloze polders van Waterland en aan de andere kant het open IJ met zijn vele schepen. In 1921 werd het toen sterk verarmde Nieuwendam door Amsterdam geannexeerd.

Er zijn goede redenen te bedenken als reden voor de verhuizing. De Nederlandse scheepsvaart en –bouw trekt aan en Amsterdam is daarbij het economische centrum, terwijl Schiermonnikoog verarmd. Het is van oudsher een machtige stad en zoals altijd wordt het bevoordeeld door de landelijke regering. Als havenstad is het echter weinig geschikt. Het IJ waaraan de stad ligt, raakt dichtgeslibd. Voor de haven ligt een grote zandbank die de toegang tot de haven haast afsluit: Pampus. Havens als Vlissingen en Harlingen liggen veel gunstiger, vanuit de zeilvaart gezien.

Toch heeft Amsterdam een grote aanzuigende werking op iedereen die met handel en schepen te maken heeft. Met Schiermonnikoog gaat het daardoor juist slechter. Het zijn vooral kapiteins die wegtrekken naar Amsterdam. De armeren blijven achter op het eiland. Op den duur dreigt Schiermonnikoog daardoor te verarmen.

De kapiteins trekken weg omdat de schepen groter worden. Steeds minder varen ze op de platbodems die je op het Wad kunt laten droogvallen. Voor de nieuwere schepen heb je een echte haven nodig, en havens zijn te vinden in Amsterdam, of daar tegenover, in Nieuwendam. Eén zeilmakerij op Schiermonnikoog is daardoor wel genoeg. Het lijkt logisch als de oudere broer die voortzet en de jongere vertrekt, maar hier gebeurt het andersom. Haike werkt verder op Schiermonnikoog, Ede vertrekt. Naar de reden kunnen we raden. Ambitie? Avontuur? Connecties?

Volksverhuizing

Wat er in ieder geval gebeurt: Ede zet een kleine volksverhuizing in gang. Niet alleen hij, zijn vrouw en hun negen kinderen vertrekken. Nee, ook de (aanstaande) partners van zijn kinderen volgen. Later komen er nog meer – vaak oudere – mensen over van Schiermonnikoog. Oudedagsvoorzieningen bestaan niet, dus worden ouderen bij familie opgevangen als ze niet meer in hun eigen bestaan kunnen voorzien.

We kunnen ons de reis van Schiermonnikoog naar Amsterdam wel ongeveer voorstellen. Die is zonder twijfel per schip gegaan, van familie of vrienden. Vanaf Schiermonnikoog over de Zuiderzee, zo het IJ op. Mensen, huisraad en dieren moeten allemaal aan boord van een schip zijn gehesen. De eindbestemming van de verhuizing is echter niet Amsterdam, maar Nieuwendam, tegenwoordig deel van Amsterdam-Noord. Het dijkdorpje ligt tegenover Amsterdam. Het huidige treinstation blokkeert dan nog niet Amsterdams toegang tot de zee, zodat de stad nog een open havenfront heeft. In Nieuwendam speelt zich een deel van het haven. Bovendien is de haven van Nieuwendam vaak beter te bereiken dan die van Amsterdam.

Nieuwendam is veel kleiner en overzichtelijker dan de grote stad. Er wonen slechts ongeveer duizend mensen, net zoveel als op Schiermonnikoog. Dat moet aantrekkelijk zijn geweest voor de mensen van Schier, die een overzichtelijke samenleving gewend waren. Er gaan veel kapiteins op de dijk wonen, die daarom wel de Kapiteinshemel wordt genoemd. De houten huizen worden als het ware om de dijk heen gebouwd en kijken uit er over het water van het IJ. Je ziet er alle schepen voorbij komen, zoals in 1865 de Piet Hein met aan boord kapitein Meijer en de zeventienjarige passagier Ede Abraham Zeilinga.

Zeilmakerij Zeilinga in Nieuwendam was gevestigd in/achter het hoge huis met het puntdak. Collectie Wim Zeilinga.

Op de plek waar later het postkantoor van Nieuwendam wordt gebouwd, wordt een zeilmakerij gestart. Het latere nummer van de huizen is Nieuwendammerdijk 353 en 353a. Het gaat om twee ruime kavels, met daarachter nog een stuk ‘rietland.’ Het echtpaar betrekt een groot houten huis met een puntdak, dat later tevens als winkeltje zal worden gebruikt, als Ede te oud wordt om als zeilmaker te werken. De zeilmakerij zelf ligt er achter. Er hoort een flink stuk land bij. Dat zal ongetwijfeld nodig zijn geweest voor het uitspreiden van de zeilen. Die worden – net als de schepen – steeds groter.

 

Lollina Feijes Borst (Zeilinga).

Van het echtpaar Ede Abraham en Lollina zijn twee bij elkaar horende portretten bewaard. Daarvan zijn meerdere exemplaren van bekend, één in de familie, en één in museumbezit. Wie goed kijkt ziet meteen dat er iets geks met de portretten aan de hand is. Ze zijn gemaakt door de destijds bekende Amsterdamse fotograaf Albert Greiner. Deze opende zijn fotostudio in Amsterdam in 1862 aan de Nieuwendijk. Toen waren Ede en Lollina al geruime tijd dood. Wat we zien zijn dan ook geschilderde portretten die zijn gefotografeerd. De originelen van de schilderijen bestaan kennelijk ook nog. Ze zijn in familiebezit (waar????)

Ze tonen ons een voorname heer en dame. Hij heeft een zware jas met een witte das aan. Zij heeft opvallend kleurige Friese klederdracht aan met oorijzers, een muts, een zware halsketting met daarover een halsdoek. Dat alles is een stuk kleuriger dan de klederdracht die je meestal ziet. Het lijkt voor de hand liggend dat de foto’s zijn gemaakt om ook de leden van de familie die de schilderijen niet zelf hadden er in te laten delen.

Het Rijksbureau voor Kunstdocumentatie schrijft de portretten toe aan schilder Theodorus Bohres (1779-1852). Bohres was een Duitse schilder die door Nederland trok en zo’n 250 schilderijen van voorname personen heeft nagelaten. Tussen 1815 en 1820 woonde en werkte Bohres in Groningen. Een pastelportret van hem kostte in die tijd z’n acht gulden.

Klaas Klaassens de Waard

Lucina Thema, vrouw van Klaas Klaassens de Waard

Terzijde: in die Groningse tijd schildert Bohres ook de burgemeester van Grijpskerk, Klaas Klaassens de Waard, diens vrouw en hun zoon Klaas. Waarom hun dochter niet geschilderd is, weten we niet, maar voor dit verhaal is dat wel jammer. De dochter zal namelijk trouwen met kalkbrander en wijnhandelaar Cornelis Lambertus Bulthuis uit Hoogkerk. Enkele jaren nadat reisverslagschrijver Ede Abraham Zeilinga (de jongere) zijn reis op de Piet Hein maakt, trouwt hij met de dochter van Bulthuis. Hij zal zijn zoon zelfs naar zijn schoonvader vernoemen, Cornelis Lambertus Zeilinga, zoals we nog zullen zien.

Inburgering in Nieuwendam

Hoe is dat allemaal gegaan in die tijd? Ongetwijfeld kende Ede (de oudere) Amsterdam en Nieuwendam al voordat hij er naartoe verhuisde. Hij zal er contacten hebben gehad en zijn komst goed hebben voorbereid, bijvoorbeeld door afspraken te maken over de levering van zeilen.

Nieuwendam heeft nu nog steeds een haven en centraal daarin ligt een soort schuin aflopend plein. Het is de oude scheepshelling die al lang niet meer in gebruik is. De helling behoorde lang toe aan de scheepswerf Meursing. Ede’s nieuwe zeilmakerij ligt dichtbij de scheepswerf, en ik ga er van uit dat Zeilinga voordat hij zich in Nieuwendam vestigde al afspraken had gemaakt over het leveren van zeilen aan de werf, al wordt dat nergens vermeld.

Pieter Hendrik Kaars Seijpestijn

Misschien is dat ook gegaan via zeildoekleverancier Kaars Seijpesteijn. Het ligt voor de hand dat Zeilinga al zeildoek van die leverancier betrok toen hij nog op Schier woonde. De familie Kaars Seijpesteijn uit Krommenie, en met name Pieter Hendrik (ook wel Piet Hein, of alleen ‘Piet, waarnaar het schip van Meijer is vernoemd) is lange tijd een van de grootste zeildoekproducenten en scheepsreders uit Nederland. Zeildoek uit Krommenie stond bekend als het beste uit het land.
In 1867 varen er zo’n vijfentwintig schepen voor de broers Piet Hein en Brechtus Kaar Sijpesteijn. Ze halen hennep en potas uit Rusland voor de productie van zeildoek. De potas wordt gebruikt voor het bleken van de zeilen, want witte zeilen brengen meer op in de verkoop. Niet alleen Aldert Meijer, maar ook neef Zeilinga uit Sappemeer varen voor Kaars Sijpesteijn. Die rederij vaart vooral met kapiteins uit Schiermonnikoog.

De familie Sijpesteijn heeft in de omgeving van Krommenie zo’n tien windmolens, zogenaamde ‘beukmolens’, voor verwerken van de ruwe hennep tot vezels. Die vezels laat men door thuiswerkers spinnen en weven, tot banen zeildoek weven. Jaarlijks ongeveer 4200 rollen, zo’n 800 kilometer! Pas in 1889 wordt er voor het eerst ‘machinaal zeildoek’ gemaakt. Tot die tijd was het zwaar en slecht betaald handwerk. Een wever verdiende ongeveer zes gulden per week. Er werden meer dan twintig soorten zeildoek geproduceerd. volgens strenge kwalificaties.

Ansicht: haven van Nieuwendam

Amsterdam is altijd al een immigratiestad geweest. Men is er gewend aan nieuwkomers uit de provincie en het buitenland. De helft van de Nederlandse oorlogsvloot in de tijd van Michiel Adriaansz. de Ruijter bijvoorbeeld, bestond uit buitenlanders. Andersom zal het voor de mensen uit Schiermonnikoog wel erg wennen zijn geweest. Zij waren er aan gewend om hun eigen versie van het Fries te praten, en te wonen in een kleine overzichtelijke gemeenschap die in onze ogen behoorlijk primitief was. Nu woonden ze in – of vlakbij – de grote stad. Binnen zijn gemeenschap op Schier stond Ede in hoog aanzien, hier misschien minder. Al met al zal het flink aanpassen zijn geweest, nog meer reden om elkaar als Schiermonnikogers op te zoeken en de onderlinge banden goed te onderhouden.

Graanhandelaar Hendrik Cleyndert uit Nieuwendam

Al snel burgeren de Zeilinga’s in. Er worden contacten onderhouden met mensen die ook van Schiermonnikoog komen. En er worden contacten gelegd met de belangrijke families in Nieuwendam en Amsterdam. Leden van de familie Zeilinga trouwen bijvoorbeeld in, in de families Jaski (kapiteins,oorspronkelijk van Schiermonnikoog), Meursing (scheepsbouwers) en Bok (scheepstimmerlieden). Edes oudere zus Neeltje trouwt zelfs met Albert Cleyndert, telg van de machtige familie van graanhandelaars en scheepsreders uit Nieuwendam.

Ede’s oudste dochter Neeltje trouwt in 1833 in Nieuwendam. Haar huwelijkspartner is Benjamin Christiaan Jaski uit Schiermonnikoog. Hij komt uit een bekende zeevaartfamilie die zegt af te stammen van Poolse adel die toevallig op Schier terecht is gekomen. Benjamin is kapitein en de twee vestigen zich dan ook in Nieuwendam. Zoon Feije trouwt in 1839 in Amsterdam met een vrouw uit die stad als hij zijn zeilmakerij aan de Prins Hendrikkade start.

Schoener De Schone Zeebloem Kapitein Abraham Ede Zeilinga, 1848 Jacob Spin.

Tweede zoon Abraham Ede trouwt in 1843 in Nieuwendam echter weer met een vrouw uit Schiermonnikoog, en vaart als kapitein op de Schone Zeebloem. Hij trouwt met de twintigjarige Trijntje Meijer (1823-1859). Zijn zus Grietje Zeilinga trouwt drie jaar later met Trijntjes broer, kapitein Aldert Jacobs Meijer, mijn betovergrootvader. Ze doen dat ook in 1846 Nieuwendam. Trijntje en Aldert zijn elkaars enige broer en zus, en wonen nu vlak bij elkaar.

De moeder van Aldert en Trijntje was al in 1826 gestorven toen ze vijfentwintig jaar was, mogelijk aan complicaties bij de geboorte van haar twee kleine kinderen, Feye en Sibbeltje. Die worden allebei nog geen jaar oud en sterven in hetzelfde jaar als hun moeder. Aldert en Trijntje zijn pas vijf en drie jaar oud als dat gebeurt. Ze blijven dan alleen over met hun vader en opa. In 1842 overlijdt hun opa, tjalkschipper Aldert Jacobs Meijer, en in 1849 hun vader, kapitein Jacob Alders Meijer in het Pools/Duitse Altenau.

De werf Meursing

We hebben gezien dat de verhuizing naar Nieuwendam plaatsvond rond 1833. De nieuwe zeilmakerij aan de Nieuwendam heeft een bijzonder uitzicht: over de haven en een scheepswerf. De locatie zal niet toevallig zijn. Hoewel er niets over te vinden is, is het waarschijnlijk dat de verhuizing van zeilmaker Ede Abrahams Zeilinga in verband staat met deze scheepswerf. Kort nadat de Zeilinga’s verhuizen naar Nieuwendam, gaat de werf over in andere handen. Die scheepswerf heeft nog een belang voor ons verhaal. Daar worden de schepen gebouwd waarmee de familie vaart, zoals de Piet Hein die het decor voor het reisverslag vormt. En de werf wordt in Ede’s reisverslag zelfs expliciet genoemd.

De scheepswerf in Nieuwendam is aanvankelijk in het bezit van Jan Goedkoop (1781-1855). Deze komt uit een geslacht van turfschippers, maar hij bouwt een groot handelsimperium op. Als Jan sterft laat hij een vermogen van omgerekend naar nu zo’n vijf miljoen euro na. In 1826 startte Goedkoop een lichterdienst van Amsterdam naar Nieuwediep over het Noordhollandsch Kanaal. Daartoe bracht hij drie nieuwe schepen in de vaart, die voortgetrokken werden door de jaagdienst. Twee jaar later werd hem door de gemeentes Den Helder en Amsterdam vergunning verleend om deze dienst als beurtvaart uit te voeren. Daaraan waren diverse voordelen verbonden, zodat Goedkoop een belangrijk vervoerder werd op dit traject. De meeste kapiteins die op Amsterdam voeren, zullen hem of zijn naam gekend hebben. Ook begint Goedkoop een rederij en een scheepswerf. Die worden later door zijn zoons voortgezet. Vanaf 1855 bouwen ze een vloot aan stoomschepen op.

Goedkoop heeft ook de werf in Nieuwendam in zijn bezit, maar verkoopt deze in 1836 aan een Groningse herenboer, Wicher Hooite Meursing (1770 – 1834). De Meursings waren Groningse herenboeren, die daarnaast al in de 17de eeuw schepen bouwden voor de turfvaart en later voor de kleine kustvaart. eed dat op zijn werf in Kalkwijk. Wichers zoon Hooite Wichers Meursing (1802-1847) was aanvankelijk herenboer maar keerde terug naar de scheepsbouw. En toen deed hij iets dat in onze hedendaagse ogen zeer vreemd is, maar ook toen al een heel avontuur. Hooite had drie zeer jonge zonen van zestien, vijftien en twaalf jaar – Wicher, Emmo en Aalrik – die niet wilden deugen voor school. Bovendien zag hij dat de scheepsbouw in Groningen flink werd gehinderd door de veel te smalle kanalen en bruggen. Daarom kocht hij van Jan Goedkoop de werf in Nieuwendam, die naar verluid in verwaarloosde toestand verkeerde.

Een goede zet. De jonge Wicher, Emmo en Aaldrik werden daar in het diepe gegooid, samenwonend met een huishoudster en een meesterknecht. De meesterknecht Tieman Bok verdiende zo’n tweehonderd gulden per jaar, de huishoudster 20 gulden per kwartaal. De werf met gereedschap en grond werd gekocht voor 8000 gulden. Voor 7600 werd er een nieuwe loods geplaatst. En, wat niet te verwachten was: het werd een groot succes. Al in 1839 is het eerste schip klaar. Uit de boeken van Meursing blijkt dat Ede Abrahams Zeilinga de zeilen voor schepen levert.
Van de drie zoons Meursing was Wicher de enige met ervaring. Hij was al van school af gegaan toen hij twaalf was en had sindsdien op een werf gewerkt. In een korte terugblik op zijn leven vertelt hij veel dat voor ons interessant is. Hij vertelt ons in krakkemikkig Nederlands bijvoorbeeld hoe zijn vader op het idee kwam om een werf aan de andere kant van het land te kopen. Dat ging via de kapitein van een schip dat Wicher hielp bouwen

(uit 1986 (mcmlxxxvi) jaarboek 78 – Amstelodamum):
De eene daarvan kreeg als kapitein Jochum de Jong die mijn vader vertelde dat er te Nieuwendam bij Amsterdam eene werf te koop was geschikt voor reparaties en grootere schepen te kunnen bouwe. Mijn vader ging met die kapitein in het begin van 1837 daar naar toe en kocht van Jan goedkoop de werf te Nieuwendam met rietland, kerklandje en al het scheepstimmergereedschap voor f 8000.

Vervolgens vertelt Wicher iets over zijn reis van Groningen naar Nieuwendam. Die verliep via een iets andere route dan die vanaf Schiermonnikoog, maar laat wel iets zien van de indruk die de grote stad op nieuwkomers maakte. ‘De groote beroemde stad Amsterdam.’
(…) Mijn vader bracht zijn 3 zoons van Groningen eerst met de Binnen Lemmers Veerschuit naar de Lemmer en toen des avonds +/- zeven uur in de Buiten Lemmers Veer over de Zuiderzee, schipper Wiersma, en sliepen ’s nachts goed. Des morgens om zes uur ontwakende zagen wij voor ons op het Y de groote beroemde stad Amsterdam.
Toen stapten vader en zijn zoons naar de Nieuwe Stadsherberg, lieten ons met een tolschuitje overvaren naar het Tolhuis, gingen over de Willemsluis en wandelden zoo naar Nieuwendam. Daar stond een dubbel woonhuis op de werf, wij gingen wonen in het voorste gedeelte en Tiemen Bok, onze zetbaas in het achterste gedeelte wonen.
Broer Emmo ging al snel terug naar Groningen, om daar op verzoek van zijn vader een andere werf te gaan exploiteren. Wicher en Aaldrik werden na de dood van hun vader in 1847 eigenaren van hun werf in Nieuwendam. Dat was in het begin zuinig leven. Wicher schreef later zijn succes toe aan Groningse nuchterheid. ‘Hadden wij op Hollandsche manier geleefd, dan had het spoedig mis geweest.’

Tot begin 1847 werd de werf voor vader Hooites rekening geëxploiteerd door zijn zonen. Toen kreeg hij alle handelskapitaal dat hij er in gestoken had terug met een meerwaarde van + f 49000,-. Het levensonderhoud van de jongens en de huishoudster had in die tien jaar f 12225,- gekost, Verdiend was er dus f 61225,-.

Nu ze op eigen benen staan, koopt Aaldrik voor 900 gulden het toen nieuwe huis aan de dijk aan, dat nog steeds uitkijkt over de werf. De woonruimte die daarmee vrij komt op de werf kan worden gebruikt om kapiteins tijdelijk onderdak te bieden als hun schip er wordt gebouwd.

(foto huis nog invoegen)

In 1850 kopen de broers er werf De Nachtegaal op het Bickerseiland in Amsterdam bij, en in 1857 Concordia op Oostenburg. Wicher verhuisde naar het Bickerseiland (waar hij ook een machinefabriekje begon), Aaldrik bleef in Nieuwendam. Geleidelijk verslechterde hun verstandhouding en in 1876 werd de firma Meursing & Co, gesplitst. Aanvankelijk boekten de Meursings succes met hun grote zeilschepen, maar na 1870 kregen ze het moeilijker door de opkomst van de stoomvaart en de crisis in de scheepsbouw. In 1887 hield Aaldrik ermee op. De laatste jaren in Nieuwendam bouwde hij naar eigen ontwerp een serie van zeven grote klipperschepen, die allemaal naar de liberale voorman Thorbeckes worden vernoemd. Deze schepen hebben in zeilvaartkringen grote bekendheid verworven.

Het eerste schip dat op de werf in Nieuwendam gebouwd wordt is in 1839 de Drie Gebroeders, een driemaster die elf jaar later verongelukt in het ijs van de Witte Zee. Als mijn aanname goed is, zal ook de driemaster voorzien zijn geweest van zeilen van zeilmakerij Zeilinga. Daarna wordt er doorgebouwd in een tempo van één, twee en soms zelfs drie schepen per jaar. In 1848 wordt er  bijvoorbeeld de Zeebloem gebouwd voor reder Willem Kaars Sijepestein. Zeilmaker F. Zeilinga levert de zeilen voor f9179,-. Kapitein wordt de oudste zoon, Abraham Edes Zeilinga, die er tot 1857 op vaart. In 1851 wordt de Piet Hein (I) er gebouwd voor kapitein Aldert Meijer. (Daarvan zijn de zeilen  ook geleverd door F.Zeilinga).  De twee zwagers Aldert en Abraham varen dus op schepen die sterk op elkaar lijken, en voor dezelfde rederij.

Hoe goed waren die schepen?

‘We kregen veel schoeners en barken besteld meer als we afkonden; de schepen voldeden altijd goed enkel was het wel eens dat er een beetje vuur (koude rot, miv.) in kwam,’ schrijft Wicher in zijn terugblik.

In 1847 overlijdt vader Meursing in Hoogezand. Vader was ‘te lastig en opvliegend,’ schrijft Wicher. ‘In de zomer van 1847 is mijn vader te Hoogezand overleden, verzwakt door langdurig misbruik van sterke drank; was anders een zeer vlug en sterk mensch doch doorlopend driftig.’
Na zijn dood werden Wicher en Aaldrik in 1847 eigenaren van hun werf. Aaldrik blijft in Nieuwendam. Hj is dan nog steeds erg jong, slechts 21 jaar. Volgens zij broer moest hij alles nog leren. Toen Abraham Edes Zeilinga en Aldert Meijer er hun schepen de Zeebloem en de Piet Hein lieten bouwen, was dat dus niet de beste tijd voor de scheepswerf. Soms ging het goed fout, zoals onderstaand verhaal – verteld door zijn soms wat rancuneuze broer Wicher – laat zien.

Zijn eerste schepen, althans die hij te Nieuwendam bouwde voeren meest lek, onder anderen de schoener Honingbij, voor rekening van Spekham Duivis van de Zaan, daar hielden wij ‘/s aandeel in. Toen dat schip in het Oosterdok te Amsterdam bijna beladen was bestemd naar de Middellandsche Zee, was het zoo lek dat de experts wilden dat het schip weer lossen zou en ik was er ook voor.
Hij zeide dat zou wel digt trekken; de kapitein had er ook veel bezwaar in maar was een te goede man en zoo ging het schip toch in zee en zonk op de Italiaansche kust, met goed weer, alzoo kwam de equipage er goed af. Dit deed de firma veel schade in renommee, maar daar wij de schepen reeds gingen bouwen op avontuur zonder bestelling kwamen wij dat ligt weer te boven.

In de rekeningboeken van de firma vindt ik onder de naam van dit schip inderdaad een kwaad bijschrift van dezelfde strekking. Arme kapitein Arend Jans Oltmans die dit rampschip had moeten varen. Na dit debacle laat zijn rederij meteen een nieuw schip voor hem bouwen, maar wel bij een andere werf.

Links onder de kwade notitie van Wicher Meursing: ‘Nooit digt geweest!’

Later wordt de kwaliteit van de schepen beter. Tijdens de ‘Enquête omtrent den toestand van de Nederlandsche koopvaardijvloot’ die de Tweede Kamer in 1875 houdt, worden de scheepswerven in Holland beter genoemd, ‘vooral die, die te Nieuwendam door den heer Meursing worden gebouwd.’ (p.382)
Het zou me niet verbazen als de zoons een aardje naar hun vaartje hadden. Wicher beschrijft zijn broer in ieder geval als ‘scherp en lastig, niet om uit te houden.’ Zelf zal hij waarschijnlijk ook niet de gemakkelijkste zijn geweest. In ieder geval lopen de spanningen tussen Wichter en Aaldrik zo op dat ze uiteindelijk in 1876 besluiten te boedel te scheiden. De ruzies zouden gaan over de kwaliteit van de schepen maar de karakters zullen ook hun rol hebben gespeeld. Hoe de boedelscheiding ging?
‘Mijn groot nadeel is geweest, dat ik de werf te Nieuwendam niet gekregen heb omdat het werkvolk daar geschikt en goedkoop is. Er is om geloot en het lot was mijn broer gunstig, was het mij gunstig geweest dan had hij de boel in de war gegooid tot zoo lang hij zijn zin had. Dit is natuurlijk volgens mijn idee en ondervinding,’ schrijft Wicher.

Er is dus geloot wie wat zou krijgen. Aaldrik zet de scheepswerf in Nieuwendam voort, zijn broer die in Amsterdam. Aaldrik zet de scheepswerf nog een tijdje door, tot de crisis in de scheepsbouw echt toeslaat. Hij stopt er in 1887 mee en gaat rentenieren. De plotselinge sluiting van de scheepswerf zal ongetwijfeld een schok zijn geweest voor de zeilmakerijen.
Twee zeilmakerijen Zeilinga

Zeilmakers aan het werk bij Zeilinga. Waarschijnlijk aan de Prins Hendrikkade in 1916

Zoals ik al vertelde, is er over het vak van de zeilmaker weinig te vinden. De enige ervaring die ik vind, staat in een boek uit de jaren 70. Waarin heeft Hylke Speerstra de herinneringen van de laatste zeilvaarders opgetekend. In een kort stukje (P65) kijkt ook een zeilmaker terug op zijn werk. Het laat zien hoe zwaar het werk van de zeilmaker was, de hele dag met je blote handen naalden door het zware zeildoek werken:

Vertel me niet dat het leven vroeger harder was dan nu. Ik heb de tijd nog meegemaakt dat ik als knechtje bij zeilmakerij Pasveer zingend zat te zeilnaaien. Je moest zien tien steken op de lengte van de naald te houwen. En dan samen werken aan een groot schoenertuig. Eerst het zeilgaren teren. Dat was toch mooi werk. Je had toen uren nodig om twee banen van veertien meter aan elkaar te naaien.
’s Morgens heb ik wel eens het gevoel gehad van ‘dit red ik vandaag niet.’ Dan kon ik wel janken van de pijn. Die naald moest je door het zware hennepdoek zien te krijgen. Je vingertoppen leken dan soms verse lappies spek. ‘Deurgaan,’ zeiden de ouwen toen nog tegen de jongen. En dan ging je deur, want de ouwen waren toen nog de baas. En als je niet meer kon, dan greep je naar de tang, om zo de naald er door te trekken.
(…) Achteraf bekeken begrijp ik niet dat er eind vorige eeuw nog wat aan het zeilmaken werd verdiend. We rekenden tachtig cent de el. In het grootzeil van een schoener ging 400 el, in de bezaan 200 el, de vier fokken moeten 100, 60, 40 en 30 el zijn geweest. Met een paar centen winst op de el was zo’n tagrijn al lang tevreden.

Hoewel er weinig over is vastgelegd, staat vast dat het zeilmaken vakwerk was. In de boeken van Kaars Sijpesteijn worden bijvoorbeeld als meer dan 20 soorten zeildoek genoemd. De zeilen boven in de mast maakte men van licht zeildoek, want die stonden alleen bij, met mooi weer. De onderste zeilen moesten ook een storm kunnen doorstaan en waren daarom van zwaar zeildoek. Aan een beetje klipper hing al snel zo’n duizend kilo zeil. Elk zeil moest precies op maat zijn en zo sterk mogelijk, want de kapiteins waren kritisch..

Uit huis

Hoe is verder gegaan tussen de broers en zussen Zeilinga in Nieuwendam?
Feije Zeilinga (1815 – 1866) is de oudste zoon. Hij gaat al snel het huis uit. Al in 1839 begint hij een eigen zeilmakerij, dus niet lang nadat zijn vader in Nieuwendam is begonnen. Feije start voor zichzelf aan de andere kant van het IJ, aan het waterfront van Amsterdam.

Zijn vader Ede werkt tot zijn dood in 1853 door in Nieuwendam. Edes zoon Jacob komt er later bij in de zaak en neemt die dan over. Dan zijn er nog twee jongere broers over. Abraham Ede Zeilinga wordt – zoals we hebben gezien – kapitein op de Zeebloem. Broer Haike wordt koopman. Hij gaat een avontuur aan met Jeppe Meijer in de boter en kaas. Jeppe is trouwens ook afkomstig van Schier en verre familie.

Feije Zeilinga. Collectie Wim Zeilinga.

Over de begintijd van Feije in Amsterdam zijn we slecht ingelicht. Er zijn geen archieven bewaard en er wordt nog niet geadverteerd. Als ik al bijna de hoop heb opgegeven om nog iets te vinden, tref ik in een sportblad uit het begin van de twintigste eeuw een kort artikeltje aan dat het kale geraamte van jaartallen iets inkleedt. Zeilinga is in die tijd een vaste adverteerder van Revue der Sporten, dat zich kennelijk in 1916 genoodzaakt voelt om eens iets terug te doen in de vorm van een aardig en lovend artikeltje.

De Firma Zeilinga dateert al van jaren her. In 1839 vestigde zich de heer Feye Zeilinga immers als zeilenmaker aan den Droogbak te Amsterdam, waar in den beginne op bescheiden voet gewerkt werd, een arbeid evenwel, die zich gestadig uitbreidde, ook onder den opvolger des heeren Feye Zeilinga, diens zoon J.J. Zeilinga, die destijds als technisch adviseur aan de Marine-werf te Amsterdam werkzaam was.

Feye lijkt zich eerst in een kelder aan de Droogbak te hebben gevestigd. Voor wie Amsterdam tegenwoordig per trein binnenkomt: rechts tegenover het station. Daarna verplaatst de zeilmakerij zich naar de Prins Hendrikkade.
Hoe die uitbreiding geschiedde, wordt wel het pittigst gedemonstreerd door het verhaaltje over de verschillende werkplaatsen. Arbeidde men aanvankelijk in een kelder, daarna in een groot oud pakhuis, waar het licht en de ventilatie veel te wenschen overlieten, sedert 1903 is een nieuwe fabriek van 16 bij 6 meter in gebruik genomen, lokalen vol licht en ruim voldoende aan de moderne eischen.

Feye is op 2 september 1839 ingeschreven in een woonhuis aan de Gelderse Kade in Amsterdam, vlak bij zijn werkplek aan de Prins Hendrikkade. Zijn woonadres draagt eerst de nummers 45/44 en later 444. Beroep: Zeilenmaker. In datzelfde jaar is hij getrouwd met Anna Catharina Berke, een winkeliersdochter. De ambtenaar kan flink doorgaan met inschrijven, want het echtpaar krijgt zes kinderen.

Het eerste kind is een zoon die naar de vader van Anna wordt vernoemd: Jan Jurgen. Na twee dochters – Lollina en Alida – volgt de tweede zoon, op 19 april 1848. Nu is Feye aan de beurt om te vernoemen. De keuze valt op ‘Ede Abraham, de naam van zijn vader. Het is deze Ede Abraham die in 1865 ons reisverslag schrijft op dus 17-jarige leeftijd. Er volgen nog twee dochters, Neeltje en Grietje. Ook heeft het gezin een inwonende dienstbode, zoals blijkt uit de inschrijving. Uit een advertentie die ik later in een krant vindt, blijkt dat het ook nog een hond heeft gehad: Black. Niet het vriendelijke type, want als hij vermist is blijkt het zwarte dier volgens de omschrijving een muilkorf te hebben gedragen. Misschien was het een hond die de zeilmakerij moest bewaken.

‘Eerste experiment electrisch laden en losschen.’ (19290. Rechts achter toevallig: Zeilmakerij Zeilinga. PH kade 120

 

Het oude pakhuis waarvan sprake is in het citaat uit Revue der Sporten is de bedrijfsruimte, aan de Prins Hendrikkade 120. Daar heeft de zeilmakerij meer dan een eeuw gezeten. Locatie: vanuit het station links af, een paar honderd meter doorlopen. Het pakhuis staat er nog steeds maar is nu een hotel. Op een enkele oude foto is het nog te zien met een groot bord Zeilinga op de gevel. Voordat het de Prins Hendrikkade ging heten, werd de plek ‘de Buitenkant’ genoemd. Aan de andere kant van dat woningblok ligt daarom de Binnenkant, die nog altijd zo heet. Daar, op Binnenkant 38 is het kantoor van de zeilmakerij gevestigd.

Zeilmakerij Zeilinga  met winkel, rond 1929, detail vorige foto.

De Prins Hendrikkade is in die tijd een plek waar veel bedrijven zitten die met de zeevaart te maken hebben, zeilmakers, cargadoors en assuradeurs. Op nr. 189 zit de Kweekschool voor de Zeevaart. De plek grenst heel handig aan het Oosterdok, de binnenvalhaven voor veel zeevaarders, en later aan de De Ruijterkade, de aanlegplaats voor stoombootdiensten.

Oosterdok in 1865.

Bij de precieze straatnummers van de Zeilmakerij moet ik een slag om de arm houden, want er duiken af en toe ook andere straatnummers op, waarbij me niet duidelijk is of het gaat om veranderende straatnummering, of daadwerkelijke verplaatsing van het bedrijf. Soms wordt de Prins Hendrikkade 109 genoemd, en de Binnenkant 37. Ik neem aan dat het om omnummeringen gaat.

Zeilmakerij in Groningen

Feye Zeilinga wordt niet oud. Hij sterft in 1866 al op 55-jarige leeftijd.  Vier jaar voordat Feije overlijdt, begint er al een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van zeilmakerij Zeilinga, dat van zijn zoons. Amsterdam pocht er graag op dat het een grote zeehaven is, maar in de negentiende eeuw speelde zich een belangrijk deel van de scheepsbouw af in Groningen. Daar werden meer schepen gebouwd dan in Amsterdam. Ze zijn doorgaans wel een stuk kleiner dan die in Amsterdam gebouwd worden, maar toch, het is een markt die de moeite waard is. In 1862 begint F. Zeilinga een filiaal aan de Noorderhaven in Groningen, dat onder leiding komt van Jan Jurgen en Ede Abrahams.

Laden en lossen bij Noorderhaven rond 1900. Pand 48 heeft dan nog een takel in de nok.

Meer hierover leest u in deel II van dit blog over 2 eeuwen zeilmakerij Zeilinga.

De zeilmakerij Zeilinga aan de Noorderhaven in Groningen en een uniek reisverslag uit 1865

07 Monday Mar 2016

Posted by Marco in 't Veldt in familiegeschiedenis, geschiedenis

≈ Leave a comment

Tags

Aldert Jacobs Meijer, Amsterdam, Dirkje Overstraten Kruysse, Ede Abraham Zeilinga, Feije Zeilinga, Groningen, H.B. Onnes, Henricus Lieftinck, Jan Jurgen Zeilinga, Jelle Overstraten Kruysse, Jeroen ter Brugge, Lambertus Bulthuis, Margaretha Dirkje Overstraten Kruysse, Margaretha Wolthera Hemmina Lieftinck, Maritiem Museum Rotterdam, Neeltje Zeilinga, Nieuwendam, Noorderhaven, Piet Hein, St. Petersburg, Willemina Bulthuis

20151201_154156

Conservator Jeroen ter Brugge van het Maritiem Museum Rotterdam

Ik heb een nieuwe taak: het uitgeven van een uniek reisverslag Amsterdam-St. Petersburg per tweemaster, uit 1865. En ondertussen zoek ik verder naar mijn familiegeschiedenis. De stand van zaken.

(Update: inmiddels is mijn onderzoek gevorderd en blijkt de zeilmakerij op een ander adres te hebben gezeten: zie: twee eeuwen zeilmakerij Zeilinga.)

En toen was er een onverwachts telefoontje. Het Maritiem Museum Rotterdam. Het museum heeft op een veiling een boekje aangekocht. Het blijkt een handgeschreven reisverslag te zijn dat in 1865 is gemaakt aan boord van de Piet Hein, kapt. A. Meijer, of om hem zijn volle naam te geven: Aldert Jacobs Meijer.

Kapitein A. Meijer is mijn betovergrootvader. Hij zeilde met de tweemastbrik Piet Hein op St. Petersburg, en de schrijver van de het boekje was een keer met hem meegevaren. Het boekje is uniek, want er zijn verder geen dergelijke reisverslagen bekend uit die tijd.

Enthousiast reed ik naar Rotterdam waar ik verwelkomd werd door conservator Jeroen ter Brugge. Hij wist dat ik met onderzoek naar mijn familie en de Piet Hein bezig was, want ik had ooit contact gezocht met het museum. Dat heeft namelijk een scheepsportret van de Piet Hein (II) , het tweede schip van Meijer dat zo heette.  Ik bekeek het boekje en het scheepsportret. We spraken af dat ik het boekje ga publiceren in combinatie met mijn familiegeschiedenis.

Wat haal ik me nou weer op de hals? Wat een werk!

20151201_155532

Rechtsonder: de Piet Hein door Jacob Spin, in het Maritiem Museum Rotterdam

 

Ik kan voorlopig nog niet veel zeggen over het boekje, dat is de afspraak met het Museum, dat is immers de eigenaar, maar wel een paar dingen. Het is een handgeschreven verslag in potlood. De schrijver is een Ede Abraham Zeilinga. Daar waren er meerdere van, maar in het boekje staat ook een stukje van zijn zus Neeltje. Ze heeft het reisverslag gelezen. Daardoor weet ik dat het om Ede Abraham Zeilinga moet gaan is in 1848 in Amsterdam geboren is, en in 1918 in Groningen overleden.

Neeltje Zeilinga 1851

Neeltje Zeilinga, de zus van Ede Abraham Zeilinga. Foto met dank aan Wim AJ Zeilinga

Voor wie niet zo in de geschiedenis zit: mijn familietak Meijer en de familie Zeilinga kwamen van Schiermonnikoog. Leden van de familie trouwden diverse keren met elkaar.  Alderts schoonvader heette ook Ede Abrahams Zeilinga. Deze Ede verplaatste begin negentiende eeuw zijn zeilmakerij van Schiermonnikoog naar Nieuwendam. Later zette Zeilinga’s zoon Jacob de zeilmakerij in Nieuwendam voort, terwijl zijn broer Feije er één begon aan de overkant van het IJ, aan wat nu de Prins Hendrikkade 120 in Amsterdam is.

De hele familie, schoonfamilie en aanhang verhuisde mee. Aldert en zijn vrouw Grietje Zeilinga woonden ook op Nieuwendam in zo’n mooi huisje zoals je ze alleen in de Zaanstreek ziet. Aldert voer voor rederij  Kaars Sijpesteijn uit Krommenie met zijn eigen schip de Piet Hein, dat recht tegenover zijn huis was gebouwd op de scheepswerf van de gebroeders Meursing.

Piet Hein 1856. Gezagvoerder A. Meijer. Schilderij door Jacob Spin.

Piet Hein 1856. Gezagvoerder A. Meijer. Schilderij door Jacob Spin.

En dan is het 1865 en vraagt Ede, een zeventienjarige zoon van zeilmaker Feije Zeilinga of hij mee mag op een plezierreisje naar St. Petersburg, de vaste bestemming van zijn oom Aldert. Dat mag. Onderweg houdt Ede een soort dagboek bij. Voor mij biedt dit reisverslag een onverwacht en ontroerend inkijkje in het leven van mijn verre voorvader. En er is nog iets interessants: Een jaar na de reis – Ede is dan net achttien jaar – begint Ede een eigen zeilmakerij. Hij doet dat samen met zijn broer Jan Jurgen, op een plaats die mij erg vertrouwd is: de Noorderhaven in Groningen.

Natuurlijk moet ik daar meer over weten, maar mijn zoektocht begint weinig hoopvol. Allereerst ga ik op zoek naar de bron: wie heeft het reisverslag op de veiling aangeboden? Na veel heen en weer bellen weet ik dat te achterhalen.

Voor wie het wil weten: via deze lijn is het boekje overerft

Ede Abraham Zeilinga trouwde met Willemina Bulthuis, de dochter van de Groningse wijnhandelaar Lambertus Bulthuis. Ze kregen een zoon en een dochter. Zoon Cornelis Lambertus Zeilinga stelt een genealogie van de familie op (hij schrijft onder andere een brief aan mijn opa, die ik nog heb) en erft het reisverslag van Ede. Cornelis trouwt met de dochter van de bekende tabaksfabrikant Henricus Lieftinck:  Margaretha Wolthera Hemmina Lieftinck. Zij kregen vier kinderen, waarvan de langstlevende het reisverslag erft: dochter Wilhelmina (1906-1996). Zij trouwt met Jelle van Overstraten Kruysse en krijgt twee kinderen, waarvan dochter Margaretha Dirkje Overstraten Kruysse het boekje nalaat aan haar vier kinderen. Eén van hen heeft  het reisverslag op de veiling aangeboden. Het zou interessant zijn om te weten of er nog meer van de familie Zeilinga of Lieftinck in de familie Overstraten Kruysse bewaard is gebleven, maar het is me tot nu toe niet gelukt om daar achter te komen.

Is er meer?

Ik hoop natuurlijk dat er meer is. Foto’s van Ede en Jan Jurgen misschien? De verkoopster van het boekje staat mij door de telefoon met enig wantrouwen te woord. Ze zegt een paar kisten met ‘oude spullen’  te hebben geërfd, van haar moeder die momenteel dementerend in een verzorgingstehuis is opgenomen. Is het wat waard? Heeft ze te weinig voor het boekje gekregen? Ze zal nog eens kijken, want weet niet wat er in zit, maar reageert daarna niet op mijn mails. Ze is waarschijnlijk de enige erfgenaam, niet alleen van ‘mijn Ede’ maar ook van de familie van de vrouw van zijn zoon, die uit de bekende Groningse familie Lieftinck stamt, bekend van de tabaksfabrieken en de minister van financiën.

Wie helaas ook niet meer reageert is de familiegenealoog van de familie Zeilinga. Eerder tijdens mijn onderzoek hadden we contact, en ik had verwacht dat hij enthousiast zou zijn over deze nieuwe vondst, maar nee, er komt geen reactie. Wat er aan de hand is? Ik hoop niets ernstigs.(Update: inmiddels hebben we weer contact, er blijkt iets mis te zijn gegaan in de mailwisseling.)

Dan een verrassing: er leeft een man in Nederland die de voornamen Dirk Jan Jurgen draagt. Dirk is zijn ene overgrootvader, Jan Jurgen is de andere. Jan Jurgen Zeilinga is de broer en zakenpartner van mijn Ede. Maar helaas, Dirk Jan Jurgen weet mij helemaal niets te vertellen. Hij weet helemaal, maar dan ook helemaal niets, over de overgrootvaders waar hij naar vernoemd is, en heeft geen foto’s of andere dingen van ze geërfd. Er was ‘iets in de familie’ dat men maar beter vergeten kan, geeft hij als reden.

Nooorderhaven zuidzijde 1905

Noorderhaven ZZ Groningen in 1905. Uiterst rechts de zeilmakerij

Ook de wetenschap laat me in de steek. Het Noordelijk Scheepvaartmuseum weet me namelijk te vertellen dat er nooit onderzoek is gedaan naar zeilmakerijen in Groningen.

Daarmee komt het er op neer dat ik op archiefmateriaal en eigen onderzoek ben aangewezen. Een eerste verkenning leert dat het archiefmateriaal ook niet overvloedig zal zijn. Wel vind ik een foto van Ede’s zoon Cornelis Lambert in goed gezelschap, van o.a. zijn ‘schoonvader’ Lieftinck, samen met die andere Groninger tabaksfabrikant Niemeijer. Wat ik gelukkig wel vindt: in oude kranten zijn wat advertenties die me meer leren over de zeilmakerij. Die zat op een plek die we nu kennen als Noorderhaven ZZ 22. Vlak achter de stadswallen (nu Noorderplantsoen) zat nog de bijbehorende touwslagerij. In de Groninger Archieven vind ik een oude ansicht uit 1905, waarop een deel van het pand te zien is. Zo te zien was het toen nog steeds een zeilmakerij. Tegenwoordig staat er op deze plek een nieuw pand, dat wel enige verwantschap vertoont met het oude.

Noorderhaven 22 nieuwbouw in oude stijl
Noorderhaven 22 nieuwbouw in oude stijl
De huidige situatie Noorderhaven
De huidige situatie Noorderhaven

Tot nu toe heb ik meer over mijn familiegeschiedenis gevonden dan ik in het begin voor mogelijk had gehouden, zoals te lezen is in mijn vorige blogs over mijn familiegeschiedenis. Wat gaat er nog komen?

Inmiddels het ik de tekst van het reisverslag getranscribeerd. Maar er blijft ook nog heel wat over om te onderzoeken. Het zou daarbij fijn zijn als er nog oude foto’s of documenten zouden opduiken. Wie weet zijn er toch nog ergens leden van de familie Zeilinga die iets hebben? Daarnaast zal ik nog heel wat archiefonderzoek moeten doen, maar het einddoel is duidelijk: een mooi overzichtsboek over het reisverslag, kapitein Aldert Meijer en zijn (schoon)familie en daarmee een inkijkje in die unieke Nederlandse zeevaartgeschiedenis van de negentiende eeuw.

17 01 1862 Onnes verkoopt Zeilmakerij

Zeilmakerij met lijnbaan te koop aangeboden door H.B. Onnes in 1862. Alles wordt gekocht door Ede Abraham Zeilinga en zijn broer Jan Jurgen.

 

Ideetje: ‘Laat die asielzoekers gewoon oprotten naar hun eigen land’ en maak iedereen blij!

05 Tuesday Jan 2016

Posted by Marco in 't Veldt in geschiedenis

≈ Leave a comment

Tags

aardgas, Al Qaïda, asielzoekers, Golan, Hamas, Onnen, Poetin, PVV, Qatar, Rot op naar je eigen land, Syrie

In het Midden-Oosten is een ramp bezig. De slachtoffers komen nu massaal onze kant op als asielzoekers. Het merendeel van de Nederlanders vindt dat je niet iedereen in de kou kunt laten staan en ontvangt ze met open armen. Een ander deel – de PVV –  is minder enthousiast, en vindt dat de asielzoekers moeten worden opgevangen ‘in de regio.’

‘Opvang in de regio’ doen veel van die landen daar al, en ze puilen uit. Ze worden er instabiel van.  Tijd dus voor een andere oplossing. Een oplossing waar iedere Nederlander blij van zal worden: opvang van asielzoekers in hun eigen land, of zelfs: in hun eigen huis!

Asielzoekers in Onnen

Een avond in het asielzoekerscentrum in Onnen, een tijdje geleden. Een jongen speelt ud terwijl hij er het bekende Nederlandse liedje ‘Een potje met vet’ bij zingt.  Snelle inburgering: net in Nederland, en nu speelt hij al dat lied op zijn Arabische instrument.

Ik vraag hem waar hij vandaar komt. Syrië, denk ik natuurlijk. Maar dan noemt hij een plaatsnaam die ik niet meteen ken. “Filastini,’ voegt hij er vriendelijk aan toe.

Hij is een Palestijn. Na een aantal zulke ontmoetingen dringt het tot me door: er is een simpele oplossing voor het vluchtelingenprobleem, en je maakt er (bijna) alleen maar vrienden mee.

Neem onze udspeler. Inmiddels heeft hij ongetwijfeld kennis gemaakt met onze virtueel grootste partij: de PVV. De PVV vindt dat je buitenlanders moet terugsturen naar hun eigen land, ja ze moeten zelfs ‘oprotten!’

Nou ja, dat wil die udspeler heel erg graag! En bovendien: zijn eigen land is een veilig gebied. Er vinden helemaal geen oorlogshandelingen plaats! Dus waarom niet?

Er woonden zo’n 400.000 duizend  Palestijnen in Syrië. Mensen dus, die uit het huidige Israël komen. Ze zijn ooit ook gevlucht voor oorlogsgeweld en nooit meer naar huis gegaan. Ze hebben een tijd verbleven in Syrië, tot daar ook een oorlog begon. Maar wat denkt u? In plaats van naar huis te gaan, komen ze nu ook als asielzoeker naar Europa!

Daarnaast: er zitten nu vier miljoen Syriërs in het buitenland.  Dat is veel minder dan de 5 miljoen Syriërs die eigenlijk uit de Golanhoogvlakte komen. Die bewoners van de Golan zijn indertijd gevlucht voor het oorlogsgeweld en zitten elders. Op dit moment is de Golanvlakte onder tijdelijk beheer van Israël. Het is er al lang rustig. Het is dus ook een veilig gebied en de vluchtelingen kunnen terug, volgens onze asielprocedures.

Samenvattend: 5,4 miljoen zogenaamde Syriërs komen eigenlijk uit wat nu Israël wordt genoemd. Er is daar dus plaats zat, en dat komt mooi uit. Voila: prima opvanglocatie voor al onze Syrische vluchtelingen.

Terugsturen hoeft niet moeilijk te zijn en we verdienen er zelfs aan.

 

‘Wordt dat terugsturen dan helemaal niet moeilijk?’ zult u zich afvragen. Nee, dat hoeft helemaal niet moeilijk te zijn. Israël is namelijk één van onze beste vrienden, – vooral van de PVV. En  die zou niet mee willen werken aan een simpel verzoek? Wat kan een land er op tegen hebben als mensen gewoon naar hun eigen huis terug gaan? Naar gebied dat hun eigendom is?

En bovendien, mocht het nodig zijn: voor landen van herkomst die niet meewerken aan de re-integratie van uitgeprocedeerde asielzoekers, hebben we zo onze methoden.

Dus: dat wordt simpel. Volgende probleem: kost dat niet heel veel geld?

Nou, ook dat valt reuze mee. Onder de Golanhoogvlakte zit namelijk gas. Heel veel aardgas.  Israël schijnt al een deal te hebben gemaakt met de verzetsgroep die net over de grens zit in Syrië. Die heeft nu een nieuwe naam, maar wij kennen haar gewoon onder haar oude naam: Al Qaida.  De afspraak is simpel: jullie laten de gaswinning in de Golanhoogvlakte met rust, dan lappen wij jullie gewonde Al-Qaïda-strijders op in onze ziekenhuizen.

Israël heeft daarbij natuurlijk wel een probleem. Het gas is van Syrië. Verkoop daarvan zou dus een oorlogsmisdaad zijn, en wij kennen de Israëliërs als nette mensen. Hebben ze bijvoorbeeld niet ‘het meest ethische leger ter wereld?’ Dus als wij daar een nette oplossing voor aanbieden, zullen ze uiteraard graag meewerken.

Ook voor de Palestijnen is er een goede deal te maken. De geheime vredesonderhandelingen van Israël met Hamas (op de Gazastrook) schijnen bijna rond te zijn geweest, maar zijn onlangs op het laatste nippertje mislukt. Jammer, want ook in de Palestijnse bodem zit heel veel aardgas, dat de Palestijnen en Israël graag zouden exploiteren. Aan de andere kant: Hamas en de Palestijnse autoriteit werken momenteel nauw met Israël samen om de rust te handhaven, dus vroeger of later moet er toch vrede komen en geld helpt altijd.

Mijn voorstel: uit de opbrengsten van al dat aardgas kunnen we mooi de terugkeer en het nieuwe leven van ‘onze’ asielzoekers betalen.  Niet naar Europa of ons land dus, niet naar de regio, maar nee, gewoon naar hun eigen huis. Daar hebben ze vaak zelfs de sleutel nog van. Wie kan daar op  tegen zijn?

En dat is ook alleen maar logisch als vrienden onder elkaar. Waarom zouden wij gaan betalen om Palestijnen/Israëliërs en Syriërs in ons land op te vangen, terwijl dat heel goed bij onze plaatselijke vriend kan?

Deden wij soms moeilijk toen een El Al-vliegtuig vol geheimzinnige stoffen (het vermoeden is Antrax) op onze Bijlmer stortte? Nee toch? We hebben El Al altijd geweldig gefaciliteerd op Schiphol, en als Israël weer eens in oorlog was, waren wij de eersten om het te helpen met wapens. We steunen onze vriend altijd door dik en dun, zoals bij de VN, wanneer er weer eens van die vervelende landen daar lopen te klagen over mensenrechten en oorlogsmisdaden.

Maar het kan natuurlijk niet altijd van één kant blijven komen…..

Aardgas uit Qatar

 

Nog een bijkomend voordeel is trouwens dit: de grootste bewezen aardgasvoorraad ter wereld bevindt zich in Qatar. Dat land wil het graag naar ons vervoeren – ze vinden het zo zielig van onze aardbevings – dan hebben we dat Gronings gas helemaal niet meer nodig.

Het probleem is echter dat de gasleiding van Qatar naar Europa via Syrië zou lopen, en daar is het nou precies oorlog. Voordat je het weet valt er een Russische bom op zo’n gasleiding.

We kunnen nu mooi één, twee en drie combineren. We leggen een aardgasleiding aan via ‘onze’ Golanhoogvlakte en Israël, waardoor wij al dat aardgas onze kant oppompen, het gas van de Syriërs, de Palestijnen en Qatar, want dat is uiteraard wel meer dan welkom in Europa.

Laat ze oprotten naar hun eigen land

Zo simpel kan het dus zijn. Om het in PVV-dialect te zeggen: Laat die vluchtelingen gewoon oprotten naar hun eigen land! En inderdaad: daar zullen ze alleen maar blij van worden, want wie wil er nou niet naar huis? We moeten ze er alleen een beetje bij helpen. Simpele oplossing en iedereen wordt blij, zelfs de PVV.

Israël kan aardgas exploiteren zonder een oorlogsmisdaad te plegen, de asielzoekers zijn weer thuis en verdienen een lieve duit aan het aardgas. Ze blijven natuurlijk onze vrienden en handelspartners voor het leven. Ze praten zelfs een aardig woordje Nederlands! Van de nieuwe exportmogelijkheden en het aardgas worden wij weer blij. Daarnaast: als Israël de vluchtelingen zo gastvrij opvangt, zal dat een gebaar zijn dat niet snel vergeten wordt, in een regio waar gastvrijheid boven alles gaat. Alle problemen rond het land zullen dan snel opgelost kunnen worden in een goede sfeer van vertrouwen en vrede breekt uit in het Midden-Oosten.

De enig die op zijn neus zal kijken is meneer Poetin, want dan hebben wij zijn gas helemaal niet meer nodig. Is hij helemaal voor niets aan het bombarderen in Syrië. Maar ja, je kunt het nooit iedereen naar de zin maken.

 

Hoe haal je de armoede uit een kind? Treurwilg voor de kinderrechten

20 Sunday Dec 2015

Posted by Marco in 't Veldt in geschiedenis

≈ Leave a comment

  1. Het recht op  gelijke kansen.
  2. Recht op leven.

 

Het was zo’n tien jaar geleden. We stonden met een plechtig groepje mensen dicht op elkaar in een winderig Bevrijdingsbos, bij Noorddijk. Kamerlid Marjo van Dijken ging de gelegenheid voor, en prevelde de Rechten van het Kind. Burgemeester Wallage stond aan haar zijde. Wij raadsleden stonden er zwijgend omheen als toehoorders, de handen plechtig gevouwen, het hoofd iets hangend. Daarnaast een paar oude mannen met gegroefde gezichten onder hun baret.

In een ondiepe kuil stond een dun boompje, in de bloei van zijn leven, maar klaar om de grond in te gaan. Het stond net naast het pad met de 10 Kinderrechten, waar het voor de eeuwigheid zijn plaats zou moeten krijgen. ‘Waarom?’ vroegen velen van ons zich af. Maar ja, als de veteranen er zijn, moet je iets speciaals voor ze doen, iets symbolisch. Om te laten zien dat het niet voor niets is geweest…

 3. Het recht om op te groeien bij je ouders.

4. Het recht op vrede.

‘Die verdomde rotoorlog,’ zag ik ze denken, die oude mannen met hun baretten. Canadese veteranen van de bevrijding van Groningen. Eén van hen trok zijn jasje wat recht, en draaide licht zijn gezicht weg terwijl ik zijn mondhoek zag trillen.

5. Het recht op eten.

 

Het is zo’n tien weken geleden. “Die verdomde rotoorlog, “zei mijn moeder, terwijl ze op de rand van haar bed in haar huiskamer zat. We hadden het daar gezet, want de trap op…, dat ging niet meer.

“Die rotoorlog…we waren zo arm! Eén maaltijd per dag, en dan het liefst ‘s avonds vlak voor je naar bed ging, anders sliep je niet. En we gingen vroeg naar bed, want licht was er ook al niet. Af en toe zo’n olielampje met een drijflontje, maar daar kon je niet eens bij lezen…”

Mijn moeder draaide licht haar gezicht weg, terwijl ik haar mondhoek zag trillen. “En weet je wat ik met kerstmis kreeg? Een ingepakt potlood voor op school!”

‘En zelfs daarvoor moesten mijn ouders sparen,’ dacht ik.

“En zelfs daarvoor moesten mijn ouders sparen,” vervolgde mijn moeder…

“En weet je wat het ergste was? De vernedering. De afhankelijkheid van anderen die je de restjes toestopten. Anderen die genoeg te eten hadden….die vierden feest met kerst, terwijl wij lagen te rillen in ons bed…”

Ik kijk haar aan. Haar oude uitgemergelde gezicht, tranen die langzaam de plooien in haar gezicht volgen, op weg naar beneden.

Ze is dan al meer dan tien jaar zwaar ziek. Het begon in 2001 met de longembolie. Toen die hartaanval, de versleten gewrichten in haar heupen in knieën. De bloedziekte waardoor ze geen pijnstillers mag slikken en alle pijn rauw moet worden genomen.

Haar ogen draaien mijn kant op, in een vergeefse poging me nog eens goed te zien. Mislukte staaroperatie. Nooit in die tien jaar had ik haar zien huilen. De pijn, de ziekte, het werd met kracht gedragen. Zelfs toen pap onlangs stierf, hield ze het droog.

Maar dan is er de herinnering aan die rotoorlog, de honger, de armoede, maar ook de liefde van haar ouders, die toch ondanks alles een potlood voor haar bij elkaar spaarden in die moeilijke tijden…. Tranen.

 

Recht op gezondheid, Recht op een eigen cultuur, Recht op bescherming tegen geweld, Recht op onderwijs.

“Weet je Marco?” vervolgde mijn moeder… “Ik snap het niet! Ik snap echt het niet! Toen waren we zo arm, maar nu zijn we zo rijk! En nog steeds  leven er kinderen in armoede…en dan ieder jaar met kerst zo’n actie. Alsof het een gunst is voor kinderen om iets te eten of te spelen te hebben. Nee het is een recht!”

“Ja mam,” zei ik, en voelde me al even machteloos als haar. Wat kan een mens in zijn eentje doen?

 

Mam kon al jaren niets meer, behalve op de bank zitten de radio luisteren. Al  het wereldleed kwam er op voorbij. Oorlogen, natuurrampen, maar vooral het ene Nederlandse financiële schandaal na het andere…met koele zakelijke radiostemmen besproken.”

“Ik snap het niet!” Ze balde haar door reuma gekromde vingers in machteloze woede. Alsof ze zo zelf al die arme kinderen van nu zou kunnen redden.

“Kun je me even helpen? Dan ga ik liggen, ik word moe.” Ik stond op en ondersteunde haar terwijl ze zich langzaam uitstrekte op bed.

De lijstjes kenden wij allebei. Geen verdere woorden nodig. Drie miljard is er nodig om die  kinderarmoede op te lossen. De raadselachtig onvindbare drie miljard. Want waar er ook wordt gezocht, op de een of andere vreemde manier blijkt hij nergens te vinden.

Niet in al dat geld dat wordt uitgegeven aan superluxe schoolgebouwen en andere prestigeprojecten. Niet in die jaarlijkse 4 tot 5 miljard kostenoverschrijding in ICT-projecten van de overheid. Het bleek onvindbaar in die 3,1 miljard overschrijding in de bouw van de Amsterdamse metro. Het is ook niet te vinden in die meer dan 120 miljard die we in een paar weken tijd vrij wisten te maken om sjoemelende bankiers uit de nood te verlossen, niet in de 20 miljard die we aan de Grieken gaven, en zelfs niet in de 1400 miljard die we kregen van de ECB.

Op de een of andere vreemde manier blijkt die 3 miljard zich erg goed verstopt te hebben terwijl hij toch zo dringend nodig is. Waar is hij? Individuele Nederlanders zoeken er ondertussen hard naar. Wat zou het helpen als niet alleen individuen zochten, maar als grote maatschappelijke organisaties dat ook zouden doen. En niet alleen met kerst… Maar dat vinden ze niet hun taak. Niemand vindt het meer zijn taak…

Mijn moeder ging liggen, lang uitgestrekt. Haar mond viel zachtjes open, en toen ik het huis uit sloop keek ik nog eenmaal naar haar, dat kind van 84 jaar dat nog steeds moest huilen om een ingepakt potlood. En ik moest denken aan al die kinderen die ik nu niet ken, die ik nooit zal kennen, maar waarvan ik één ding weet: dat ze hun armoede en vernedering nooit zullen vergeten. Alleen al in mijn stad Groningen zijn er zo’n duizend kinderen die zijn aangewezen op de Voedselbank. Waar is hun recht op voedsel, veiligheid, gelijke kansen?

Ik sloeg de kamerdeur achter me dicht. Niet veel later had ik geen moeder meer. Zwijgend keek ik haar oude fotoboeken door. Ooit was ze een gelukkig kind geweest. Tot die verdomde rotoorlog.

En ik moest denken aan die boom daar in het Bevrijdingsbos in Groningen. Op het pad met de 10 kinderrechten. Heeft Groningen nog wel recht op zo’n pad? Heeft het wel recht op zo’n boom? Als er duizend kinderen moeten leven van de liefdadigheid van anderen?

Ik moest wat doen, maar wat? Maar wat doe je als machteloos individu, als organisaties het niet doen? Als er volgend jaar weer zo’n actie voor de Voedselbank nodig is, omdat die 3 miljard zich nog steeds verstopt weet te houden in de gigantische bedragen die we over de balk smijten?

‘Eigenlijk moet ik dan gewoon die verdomde rotboom omkappen,’dacht ik. Maar ja, dat staat niet gezellig en zo’n actie zou waarschijnlijk alleen negatief worden uitgelegd.

Dus plant ik er zelf volgend jaar – als het dan nog nodig is – een toepasselijke boom naast: een treurwilg. Een boom die treurt om de voortdurende schending van de kinderrechten in ons land, in mijn stad. En ik zet er een bordje bij: namens Lydie Meijer: 20-08-1931 –  30-10-2015. Iedereen mag meedoen.

Ik weet het: een machteloos gebaar, maar wat anders kan je doen?

10. Recht op een eigen mening

 

RTV Noord: wanneer komt er eens een actie tégen de Voedselbank?

16 Wednesday Dec 2015

Posted by Marco in 't Veldt in geschiedenis

≈ 21 Comments

De regionale omroepen zijn weer een actie voor de Voedselbank gestart. Dat doen ze tegenwoordig ieder jaar. Grrrr.. .wat word ik daar kwaad van!

Ik heb een leven lang gezien aan mijn ouders wat een periode van armoede met kinderen doet. En mijn ouders zijn er later in materiële zin nog overheen gegroeid, doordat mijn vader een goede baan kreeg. Veel kinderen van nu zal dat niet lukken, want armoede in Nederland is tegenwoordig erfelijk.

Een verrassing is die actie van RTV Noord niet echt, want na het eind van de actie in 2014 kondigde de omroep de actie voor dit jaar al aan. ‘Een motie van wantrouwen aan de politiek en de kiezer?’ vroeg ik RTV Noord via Twitter. Geen antwoord uiteraard. Maar het is wel zo. Kent u een brandweerman die na het blussen de volgende brand al aankondigt? Een politieman de volgende moord?

De Voedselbank lijkt wel een natuurverschijnsel geworden, ik verbaas me daar over. Kinderen die hun verjaardag niet kunnen vieren, niet naar andermans verjaardag kunnen, die er op school niet bij horen vanwege hun oude kleding, die slecht leren en slapen van de stress.

 

De liberalisering. Ja, premier Rutte had al aangekondigd dat de ‘geluksmachine’ uitging. Dat lukt overduidelijk. In de jaren ’60 waren ‘we’ veel armer, maar wie had er toen van de Voedselbank gehoord? Dat is dramatisch veranderd, ondanks alle economische groei. Als gewone burger hoef je kennelijk steeds minder te verwachten van de staat, zelfs niet als je kind bent. Je zoekt maar hulp bij buren of vrienden. Als je die hebt.

Rutte geeft zelf het goede voorbeeld door zijn vrienden door dik en dun te steunen, zoals we vandaag weer eens op tv konden zien. Maar denkt nu iedereen zo? Ik spreek mensen die zich volop inzetten voor de voedselbank, behalve in het stemhokje. En in iedere politieke discussie over armoede hoor ik dezelfde drogredenen voorbij komen.

 

Nee, heren en dames politici: armoede is vaak geen eigen schuld. Armoede los je niet op door mensen aan het werk te helpen, want jullie scheppen nooit (voldoende) banen. Het is inmiddels overduidelijk: ook economische groei levert geen banen op, daar hoeven we niet meer op te wachten. Bedrijven gebruiken hun geld liever om te automatiseren. Bovendien: veel mensen in de bijstand zijn arbeidsongeschikt. Je moet nu echt niet meer uitstellen maar met een structurele oplossing komen.

En nee politici: werken maakt ook niet vrij, want heel veel armen werken juist al en zitten nog steeds gevangen in armoede. Ze verdienen gewoon nooit genoeg om van te leven. Heel veel mensen zijn gewoon arm omdat jullie er voor kiezen om ze arm te laten zijn. Onze miljarden voor de bankiers, geen cent voor die arme kinderen ( of ja, hier en daar een kindbonnetje van 25 euro.) Voor de prijs van één zo’n uit de hand gelopen verbouwing van zo’n ROC, zouden al die arme kinderen jarenlang  kunnen sporten.

 

Jullie kiezen consequent voor de rijken, tegen de armen. Herinneren jullie je Griekenland nog? Toen daar moest worden bezuinigd door de crisis, streepten jullie politici alle voorstellen weg om belasting te heffen op rijken, of om belastingontduiking tegen te gaan. Ja, meneer Dijsselbloem, vooral jij!

De belasting werd in het toch al arme Griekenland slechts 6% verhoogd voor de (corrupte) rijken, maar wel 320% voor de armen. Terwijl die rijken nu met een glas champagne dobberen in het zwembad van hun miljoenenjachten op de Middellandse Zee, scharrelen er in Athene uitgehongerde kinderen langs de vuilnisbakken op zoek naar iets te eten. Jullie keuze. Iedere crisis is een kans, en meestal een uitgelezen kans om de kloof tussen rijk en arm te vergroten. In Griekenland, maar ook in Nederland.

 

De Voedselbank is en blijft een politieke keuze, gemaakt door partijen en de kiezer. We leven in één van de rijkste landen ter wereld. En dat in een uniek tijdperk. In de Middeleeuwen droomden ze van luilekkerland, wij léven er in. En toch…. één op de acht kinderen in Nederland groeit op in armoede, in Groningen zelfs één op de vijf. Waar blijft de paniek?

 

Eén van de grote bronnen van armoede is de stijging van de vaste lasten voor de armsten.  Heel simpel voorbeeld: de huur. Woningcorporaties hebben een simpele opdracht: goedkope woningen voor de armsten onder ons. Dat betekent dat de huur niet meer mag stijgen dan het bijstandsniveau en het minimumloon, dat weet iedere simpele ziel. Maar: ook de woningcorporaties zijn geliberaliseerd. Jaarlijks kiezen ze er nu voor om de huren gigantisch te laten stijgen (4,7% in 2014) en houden jullie de uitkeringen gelijk of laten ze dalen. Bij een verhuizing kan de huurverhoging zelfs oplopen tot een huurverhoging van meer dan 20% voor hetzelfde huis. Dat is ook een soort van armoedebeleid, want het resultaat is even voorspelbaar als zichtbaar: armoede. Het huis is voor veel mensen een soort gevangenis geworden.

 

Als je dan per se al die anderen arm wilt laten, is er trouwens een andere oplossing voor de kinderarmoede. Als je echt alles liberaal wilt, wees dan ten minste consequent:  maak dan het inkomen van kinderen onafhankelijk van dat van hun ouders. Geef ieder kind recht op een eigen inkomen dat voldoende is om gezond en gelukkig van te kunnen leven, zonder kinderen meteen al op achterstand te zetten.  Einde kinderarmoede. Geweldig idee toch? Ieder mens helemaal vrij en onafhankelijk, de vrijheid van het individu boven het collectief.

Misschien moet RTV Noord daar eens een actie voor voeren. En zeg niet dat je je niet met politiek wilt bemoeien, want wat is er een duidelijker politieke keuze dan kinderen in armoede te laten opgroeien en daar ieder jaar een schaamlapje voor te hangen?

(Waarbij ik niet bedoel dat je niets moet doen, bedankt voor jullie fantastische inzet en zo, maar toch….het één sluit het andere niet uit. In tegendeel.)

 

 

 

 

Huur eens een (contra)-terrorist voor uw feestje

17 Tuesday Nov 2015

Posted by Marco in 't Veldt in geschiedenis

≈ 2 Comments

Huur eens een terrorist voor uw feestje. Het lijkt een raar idee, maar er zijn mensen die het doen. Nee, niet zo een die meteen komt binnenrennen met een ratelende AK47. Dat bederft meteen al uw pret. En natuurlijk ook geen arabier.  We moeten het wel een beetje beschaafd houden. Eigenlijk moet ik het preciezer zeggen: een contra-terrorist. Al moet ik bekennen dat ik eigenlijk het verschil niet zo goed weet.

Mag ik u voorstellen aan James Steele. Hij is een ervaren contraterrorist. Internationaal actief. Nee, zijn achternaam moet je in het Engels lezen, dus hij zal uw spullen (waarschijnlijk) niet stelen. Hij is meer van het soort dat gewoon liever uw vrouw verkracht, een draaiende boormachine op uw schedel zet, of met een lepel uw oogbol uitwipt. Nou ja, niet op die van u, want u betaalt hem natuurlijk. En als u niet betaalt, dan heeft meneer Steel wel manieren om u te laten betalen.

Meneer Steele – zeg maar James – heeft een aanbevelenswaardige staat van dienst. Er zullen heel wat mensen zijn die het spontaan van angst in hun broek doen, als meneer Steele binnen zou komen. En als ze dat niet doen, heeft meneer Steel daar zo zijn methoden voor.

Het CV van meneer Steele liegt er niet om. Ervaring in Vietnam, Honduras en Irak. En het is niet zo’n CV waarop ‘de lege plekken’ fantasievol zijn ingevuld met banen die de heer in kwestie in werkelijkheid nooit heeft vervuld. Integendeel. Het CV vertoont waarschijnlijk veel witte plekken, want veel van de activiteiten van hem zijn uiterst geheim, al lekt er af en toe wat uit via Wikileaks.

Irakezen opgeleid

We mogen het als de grote verdienste zien van de heer Steele dat hij de Irakezen heeft uitgelegd wat contraterreur is. Ze dachten dat Saddam Hoessein hen al genoeg contraterroriseerde. Dat bleek een flinke onderschatting. Al snel na de komst van de VS en Steele smachtten de Irakezen naar die goede oude tijd onder Saddam.  “Weet je nog wel, toen konden we over straat lopen zonder dat er overal bommen afgingen of dat je gekidnapt werd?’

Het was oktober 2003 en het ging niet helemaal volgens plan in Irak. De Amerikanen hadden er democratie gebracht, maar het was niet helemaal wat ze zich er van hadden voorgesteld. Iedereen deed maar wat. Niet echt gezellig. Bovendien woonde iedereen zomaar door elkaar. Sjiieten, soennieten, christenen en zelfs hier en daar nog een enkele jood. Wat een chaos, je moet er niet aan denken!

 

Gelukkig had president Bush nog een vriendje uit zijn CIA-tijd om daar een eind aan te maken. Een zekere John Negroponte, die ambassadeur in Honduras was geweest. Daar had hij zich opvallend verdienstelijke gemaakt en daarmee de opvallende bijnaam ‘Mr Death Squad’ verdiend. Negroponte had in Honduras namelijk doodseskaders opgezet, als contra-terrorisme. Eén van zijn grootste successen schijnt de plotselinge ter hemel opneming van kardinaal Pepe Romero te zijn geweest, die daarbij werd geholpen door zo’n eskader.

 

Laat ik er kort over zijn: het waren niet het soort eskaders dat je in Parijs zou bellen, meteen na zo’n aanval als deze week. Ze kwamen niet om te knuffelen en te troosten, of om waxinelichtjes neer te zetten, en ze kwamen nooit, nooit overdag. Ze waren een soort Sinterklaas, maar dan anders. Je zag pas de volgende dag ze waren geweest als je dacht, goh, daar ligt iemand met zijn handen achter zijn rug gebonden, een gat in zijn hoofd en een plas bloed. En je had niet eens een wortel in je schoen gedaan!

In Irak werd de komst van Negroponte al snel de ‘Salvador-optie’ genoemd. Overal verschenen de verrassingen op straat. Met de handen op precies dezelfde wijze vastgeknoopt in precies dezelfde knopen als ooit in Honduras zo’n traditie was geweest.

Maar waar blijft meneer Steele nu in dit verhaal? Hier is hij: meneer Steel had zich ook opvallend onderscheiden in Honduras en nu mocht hij mee naar Irak. Beetje spelen in de zandbak. Zijn functioneringsgesprekken waren fantastisch gegaan en hij had een staat van dienst waar menig IS-strijder alleen maar met afgunst naar kan kijken. Steele werd Adviseur voor de Iraakse Veiligheidstroepen voor de VS en hield toezicht op de selectie en opleiding van de leden van de Badr Organisatie en het Mehdi Leger, de twee grootste Sjiitische milities in Irak. Nu mocht nu in Irak ook een eigen brigade opzetten: de Wolfbrigade. Zo’n tweeduizend man met geweren en harten van staal.

 

Ze gingen meteen voortvarend aan de slag. Al snel leefde er geen Irak meer naast iemand die een ander geloof of mening had. Dat maakte het een stuk overzichtelijker. Tussen wijken werden hoge muren opgetrokken. Buren? Je hebt er alleen maar last van. Bovendien werd succesvol een eind gemaakt aan uitgaan, feesten en zelfs bruiloften en iedere andere vorm van samenkomen in gezellige groepen. Want vooral als er veel mensen bij elkaar zijn, is het gemakkelijker grote gezelschappen te veranderen in een knalfeest. Gordeltje om je middel, knopje, één keer ‘God is Groot’ roepen, en het wordt een feest om nooit meer te vergeten. Dus bleef iedereen al snel zoveel mogelijk binnen, met zijn familie.

Ondertussen gingen steeds meer groepen in Irak zich bezighouden met contraterreur. Ze kidnapten mensen voor geld, om ze te ondervragen, of zomaar om ze voor de lol te martelen. Natuurlijk bleven de mensen van de Wolfsbrigade van Negroponte en Steele de besten. Als de Amerikaanse soldaten er even niet uitkwamen, riepen ze meteen hun hulp in, om hun ‘voorgezette ondervragingstechnieken.’ Een nachtje met de Black & Decker, en die gevangen vertelden alles wat je wilde weten, en nog veel meer. In Irak was er onder Saddam Hoessein trouwens natuurlijk al lang een groot gebrek aan martelcentra ontstaan, dus zorgde Negroponte meteen voortvarend dat er zo’n vijftien bij kwamen. Contraterreur moet je serieus nemen.

 

Het pakte allemaal geweldig uit. Vanaf toen was er in Irak eigenlijk geen sprake meer van terreur. Wie zou nog durven? Met zoveel ervaren contra-terroristen. Irak werd een bloeiende democratie, waarin iedereen vrij en blij is. Zo vrij, dat onze militairen het land hebben kunnen verlaten. Weet u nog die scène waarin president Bush trots vertelt dat de ‘major combats situations‘ over zijn? Het is vrede. De Irakezen waren zo enthousiast dat ze de contra-terreurmethoden gingen exporteren. Inmiddels zijn ze ook in Syrië een groot succes, en nu schijnen we in Europa ook steeds meer contraterreur specialisten te krijgen.

Huur een spreker om uw gasten te motiveren

Dat is een beetje de grote lijn. De details snap ik soms niet helemaal, zoals wat nu precies het verschil is tussen contraterreur en terreur, maar ik vertel u dit allemaal natuurlijk om u een beetje te prikkelen, nieuwsgierig te maken.

Daarom dus mijn voorstel: huur zo’n contra-terrorist gewoon eens in voor een lezing of een feestje. Die kan u er zelf alles over vertellen. Meneer Steele kunt u bij Premiere Motivational Speakers, als spreker huren voor 15.000 dollar voor een gezellig avondje waar u geheel ‘gemotiveerd’ vandaan komt.  Tenzij u liever één van die experts uit Parijs of Molenbeek op uw feestje hebt als spreker, maar dan zult u enig geduld moeten hebben. Er wordt nog naar hen gezocht.

Een kleine geschiedenis van kruidenier A. Meijer, en de Wed. A. Meijer in de Nassaulaan 25 in Bussum. (Geschiedenis familie Meijer)

20 Sunday Sep 2015

Posted by Marco in 't Veldt in familiegeschiedenis, geschiedenis

≈ 6 Comments

Tags

Aldert Meijer, Algemene begraafplaats Bussum, Amsterdam, Biegel, Boekhandel Los, Brijer, Brinklaan 14, Bussum, Catharina Groot, Cornelia Groot, Dijkhuis & Co, Drukkerij Wed. Märckelbach, G.H. Dijkhuis, J. Louis de Greew, J.H. Dijkhuis, Jacob Meijer, Jacob Wijbrandszoon Groot, kruidenier, Lollina Meijer, Maggi, Nassaulaan, Pieter Groot, Pieter Stein, Stientje Meijer, Veerlaan, W.G. Boele Senior, Wed. A. Meijer, Wilhelmus Jacobus van der Bilt, Zaandam

Holiday_sigaren_WG_Boele_Senior_blikje,_foto1Mijn overgrootvader Aldert Meijer kwam uit een gezin van vier kinderen. Zijn vader en moeder overleden in 1877. Na de dood van hun ouders verlieten de kinderen het ouderlijk huis in Nieuwendam en verhuisden één voor één naar Bussum. Ze startten er de eerste winkels in de Nassaulaan, toen nog een zandweggetje, maar korte tijd later een bloeiende winkelstraat. Hieronder leest u de geschiedenis van de eerste kruidenierswinkel van de Nassaulaan in Bussum.

In eerdere blogs ben ik ingegaan op de geschiedenis van de limonadefabriek Dijkhuis & Co, en de bakkerswinkel van Jabob Meijer, op Nassaulaan 31 en 3. Gerard Dijkhuis (G.H. Dijkhuis) is getrouwd met Alderts oudste zus Stientje, en wordt in 1877 pater familias. Gerard opent een winkel en een fabriek in Bussum. Als Aldert Meijer in 1884 achttien wordt, mag hij meedoen. 

[Dit familieblog gaat over vier kinderen Meijer met hun ‘aanhang.’

*Stientje Meyer (12 april 1848 – 1893)+ Gerardus Hermannus Dijkhuis
*Lollina Meyer (17 februari 1853 – 1924) + Johannes Hendrikus Dijkhuis.
*Jacob Meyer (16 januari 1858 – 1915/1919) + Jacoba van Steenderen.
*Aldert Meyer (20 juni 1862 – 1899) + Cornelia Groot

nb.: als u op de foto’s klikt, worden ze groot.]

Een kruidenierswinkel in de Nassaulaan in Bussum

Winkel van de Wed. A. Meijer, Nassaulaan 25 in Bussum, rond 1905

Winkel van de Wed. A. Meijer, Nassaulaan 25 in Bussum, rond 1913.

Ik ga terug naar de foto waar ik enkele blogs geleden mee begon: twee jongens voor de winkel van de Weduwe A. Meijer in de Nassaulaan in Bussum. Bij mijn moeder bekijk ik het origineel nog eens en zie meer dan de eerste keren, want nu mijn onderzoek vordert, begrijp ik meer van wat ik zie. Bijvoorbeeld: op de winkelmuur –  aan de zijkant – hangt een poster. Daarboven staat: Novum, vrijdag, zaterdag en zondag a.s.

Volgens de Historische Kring Bussum dateert de foto uit 1905, maar Novum is een bioscoop/zalencomplex dat in 1913 haar deuren opende in Bussum. De foto is dus op zijn vroegst in 1913 gemaakt. Misschien waren de toegangskaartjes verkrijgbaar in de winkel.

De winkel heeft twee deuren. ‘Waarom?’ vraag ik me af. Het duurt een tijdje voordat ik daar een vermoeden van krijg.

Boven de linker deur zie ik nu bij nadere inspectie ook iets dat me niet eerder was opgevallen, een opschrift. Het is slecht leesbaar, maar omdat ik half kan raden wat er staat, begrijp ik het opschrift toch: ‘A. Meijer – voorheen G. H. Dijkhuis.’ Het is de naam van de winkel.

Dat Gerard Dijkhuis in zijn ééntje een winkel in Bussum was gestart, wist ik inmiddels, maar nu begrijp ik waar. Op deze plek. In mijn vorige blog heb ik beschreven hoe Gerard in 1884 in zaken ging met Aldert Meijer, de jongste broer van zijn vrouw. Nadat de twee weer zakelijk uit elkaar gingen, zette Gerard de limonadefabriek nog een tijdje voort. Aldert wijdde zich toen aan de kruidenierswinkel. De winkel dus, die ik hier op de foto zie.

Boven de deur hangt het adres, nummer 25, maar eerder had de winkel nog nummer 15.  De nummers in de Nassaulaan zijn veranderd, toen er meer winkels werden bijgebouwd in de voormalige villatuinen. Hier is dat nog goed te zien bij de buren met de rietenmanden voor hun winkel. Ze hebben duidelijk zichtbaar nog de oude nummering hangen, 17. Ze doen in verkoop en reparatie van rieten manden.

Ik kijk nog eens naar de rechter jongen. Hij draagt een witte jas en staat zelfverzekerd met zijn hand op de werkfiets, alsof de foto helemaal voor hem gemaakt wordt. En misschien is het ook wel zo. Is het mijn opa? ‘Alli,’ zoals hij als jongen genoemd werd, voordat hij zich ook Aldert ging noemen, net als zijn vader, zijn opa en zijn neef? Ik weet het niet helemaal zeker maar ik denk het wel. Hij moet toen een jaar of achttien zijn geweest. Boven uit het middelste raam kijkt de eigenaresse van de winkel, zijn moeder Cornelia Groot, oftewel de Wed. A. Meijer, zoals ze in haar advertenties wordt genoemd. Na de dood van haar man in 1899 zet ze de winkel lange tijd voort, in ieder geval tot na 1916.

Sigaren en andere verkoop

Wat verkoopt de winkel? Met een loep bekijk ik de foto aandachtig. De sigarenreclame is niet te missen. ‘W. G. Boele uit Kampen’. Het reclamebord neemt zowat de hele gevel in beslag. In Kampen werden in die tijd anderhalf miljoen sigaren per week gemaakt, vooral in huisvlijt. Een getal dat tegenwoordig haast niet meer te vatten is. Er werd gerookt als ketters, en de winkel moet er een flinke omzet aan hebben gehad, al waren er natuurlijk ook de nodige concurrenten.

Sigaren van W. G. Boele in Bussum te koop bij A. Meijer. Gooi en Eemlander 21-11-1896

Sigaren van W. G. Boele in Bussum te koop bij A. Meijer Jr.. Gooi en Eemlander 21-11-1896

Er hangen verder nog de nodige reclameborden, en in de rechter deur hangt een affiche of een krant. Maar wat hangt er eigenlijk aan dat raam? Het lijkt op een wit papier met foto’s, maar de foto’s zitten er schuin op. Het is dus geen krant (als die toen al foto’s hadden). Is het een papier met opgeplakte foto’s? En wat hangt er eigenlijk boven?

Dan zie ik iets dat mijn hersens tot nu toe buiten mijn bewustzijn om steeds automatisch hadden gekwalificeerd als ‘airconditioner, niet belangrijk.’

Maar natuurlijk is het geen airconditioning, want die bestond toen nog niet. Maar wat wel? Een vogelkooi! En dan herinner ik me een andere foto van opa. Er staat alleen een duif op met een prijsbeker er naast. “Je opa hield duiven toen hij klein was, en hier had hij een prijs mee gewonnen,” lichtte mijn moeder de foto toe. Grote kans dus dat de prijswinnaar hier voor de winkel hangt, inclusief foto’s van de duivenvereniging, en de trotse winnaar er bij. Daarom staat die jongen daar dus zo trots en zelfverzekerd!

Prijswinnende duif van mijn opa, met de beker in de kooi.

Prijswinnende duif van mijn opa A. Meijer, met de beker in de kooi.

Geen geschiedenis van de Nassaulaan

Het vreemde is, dat de geschiedschrijving van Bussum haast geen woord vuil maakt aan de Nassaulaan. In het boekje ‘150 jaar Bussum, Geschiedenis van een honderdjarige,’: van A. N. J. Fabius, komt het woord Nassaulaan niet één keer voor. Nog merkwaardiger, als men bedenkt dat het boek is uitgegeven door de Drukkerij Wed. Märckelbach.

De dochter van de weduwe –  Dien (Lamberdina) –  speelde vaak in de Nassaulaan. Niet alleen haar vriendin Marie woonde daar, maar ook die leuke jongen uit haar klas van de lagere school: Aldert Meijer. Uiteindelijk zou het Dien lukken om Aldert te strikken, en zo werden ze mijn opa en oma. Maar dat is iets voor later…..eerst moet ik iets van de geschiedenis van de Nassaulaan reconstrueren.

Gokkast

Ik ontdek tijdens mijn onderzoek op internet nog iets belangrijks: het zoeksysteem waarmee ik in oude kranten zoek, is een gokkast. Met dezelfde zoektermen krijg  je de ene keer heel andere resultaten dan de andere keer, en er veel dat het zoeksysteem helemaal niet vindt. Het zoeken vraagt dus de nodige inventiviteit en doorzettingsvermogen, maar dat betaalt zich wel uit. Zo vind ik nu veel advertenties van Gerard Dijkhuis, die ik eerder niet had vonden. Mijn nieuwe ontdekkingen maken veel duidelijk over hoe en wanneer hij begon in Bussum.

De eerste winkel in de Nassaulaan?

In een advertentie van 16 juli 1881 maakt Gerard de oprichting van zijn fabriek in mineraalwater bekend. Hij noemt zijn fabriek dan de Gooische Mineraalwaterfabriek.

Oprichting van de Gooische Mineraalwater Fabriek G.H. Dijkhuis in de Nassaulaan in Bussum

Oprichting van de Gooische Mineraalwater Fabriek G.H. Dijkhuis in de Nassaulaan in Bussum, later Dijkhuis & Co.

1881 is slechts vier jaar nadat kapitein Aldert Jacobs Meijer in 1877 in St. Petersburg stierf, en zijn vier kinderen in Nieuwendam verweesd achterliet. Ze gingen duidelijk niet bij de pakken neerzitten. Na het verlaten van Nieuwendam woonden Gerard en Stientje korte tijd in Koog aan de Zaan, maar al in 1881 wonen ze in Bussum.

Hoe kan dat? In 1874 had Bussum een treinverbinding met Amsterdam gekregen. Het slaperige boerendorpje werd opeens de moderne tijd in geslingerd. dhr. Biegel – van oorsprong een Duitser – zag het min of meer al privé taak om Bussum te moderniseren. Hij bouwde er een villa voor eigen gebruik, Villa Nassau. De zandweg die het oude dorp met het nieuwe station verbond, liep er pal langs. Het werd daarom wel het Nassaulaantje genoemd. Biegel begon het gebied te ontwikkelen en te verkopen. In 1880 verscheen er een advertentie in de Gooi en Eemlander, waarin bouwgrond te koop werd aangeboden. De advertentie werd vaak herhaald, wat in die tijd tamelijk ongewoon was. Kennelijk had hij weinig effect, ook al was er een notaris uit Amsterdam bij betrokken.

 Villa en bouwgrond aan de Nassaulaan in Bussum te koop. Gooi en Eemlander 3 april 1880

Villa en bouwgrond aan de Nassaulaan in Bussum te koop. Gooi en Eemlander 3 april 1880

Toen verscheen er ook een advertentie in de landelijke krant. In het Algemeen Handelsblad werd verteld dat de aangeboden bouwgrond zeer geschikt was voor het bouwen van villa’s, winkelhuizen of burgerwoningen. Het is deze advertentie die Gerard onder ogen moet hebben gekregen. Er wordt gewezen op de verdubbeling van de bevolking sinds de opening van ‘den Oosterspoorweg,’ de vestiging van gegoede Amsterdamse familie’s, de uitmuntende scholen en het gezellige leven.

In deze advertentie in het Algemeen Handelsblad van 17 juni 1881 worden de voordelen van bouwgrond aan de Nassaulaan aangeprezen

In deze advertentie in het Algemeen Handelsblad van 17 juni 1881 worden de voordelen van bouwgrond aan de Nassaulaan aangeprezen

Ik stel me voor dat Gerard de trein heeft genomen om eens te gaan kijken. Bood Bussum misschien een goede zakenkans voor hem en zijn familie? Wellicht gingen zijn broer en andere familieleden mee.

Wat zagen ze? Een zandweg door de weilanden. Dhr. Biegel of notaris Vrakking zal ze hebben rondgeleid en de mogelijkheden van de locatie hebben aangeprezen. Daarvoor zal in die tijd nog de nodige fantasie nodig zijn geweest, daar langs dat zandweggetje. Op deze kaart uit 1884 is het resultaat te zien.

Nassaulaan 1884

De winkel van G.H. Dijkhuis in een nog bijna lege Nassaulaan op een kaart uit 1884, precies tussen de woorden NASSAU en LAAN

In het midden van de weg, staat de Villa Nassau. Aan het begin van de weg staan enkele gebouwen, en voor de rest is de straat leeg. Weilanden en de tuinen van de twee villa’s aan de weg. Op één plek na, meer rechts op de kaart, boven de weg: daar staat eenzame bebouwing. Het moet de winkel van G.H. Dijkhuis zijn, die drie jaar eerder haar deuren heeft geopend, met nog één winkel er naast. De winkel grenst direct aan de tuin van de Villa Nassau, en dat is op oude ansichten inderdaad te zien. Foto’s uit de begintijd zijn er niet, maar de oudste ansichten die we hebben – zie hieronder – tonen goed dat de winkels nog tussen grote groene villatuinen stonden, en dat de kruidenierswinkel van Dijkhuis/Meijer grensde aan zo’n tuin.

Nassaulaan in Bussum.

Nassaulaan in Bussum. Rechts achter de mensen,  is de winkel van A. Meijer. Direct na de winkel staan nog de bomen van de tuin van Villa Nassau

Het is volop zomer als de verkoop van de grond begint. Voor dhr. Biegel is het nog lang niet genoeg. Deels op eigen kosten laat hij de Nassaulaan bestraten. En er komt een stoomtram. In de gemeenteraad is er nog een tijd discussie of het geen tram moet worden met paarden er voor, maar er wordt gekozen voor de techniek van de toekomst. De voorstanders van paarden hadden wel een punt – veiligheid – maar verloren het pleit. Al snel heeft de tram de bijnaam ‘De Gooische Moordenaar,’ door de vele slachtoffers die het ding maakt.

Oprichting van de Gooische Mineraalwater Fabriek G.H. Dijkhuis in de Nassaulaan in Bussum

Oprichting van de Gooische Mineraalwater Fabriek G.H. Dijkhuis in de Nassaulaan in Bussum. Advertentie Gooi en Eemlander, 16 juli 1881.

Het oprichten van de fabriek is Gerard niet genoeg, hij begint ook een winkel in specerijen en diverse artikelen, zoals hij bekend maakt in de Gooi en Eemlander van  5 november 1881

GE 05 11 1881 Dijkhuis specerijen

Een winkel en een fabriek, zit dat allemaal in dat ene winkelpand? Of heeft hij er ook nog een pand naast? In ieder geval: zijn vrouw Stientje Meijer – de zus van Aldert en Jacob – zoekt meteen een dienstbode.

Mevrouw G.H. Dijkhuis vraagt knappe dienstbode

Mevrouw G.H. Dijkhuis vraagt knappe dienstbode

Een maand later vraagt Gerard Dijkhuis een drankvergunning aan, die hij krijgt. Hij gaat ook bier verkopen.

G. H. Dijkhuis in de Nassaulaan krijgt een drankvergunning. Gooi en Eemlander 24- 12- 1881

G. H. Dijkhuis in de Nassaulaan krijgt een drankvergunning. Gooi en Eemlander 24- 12- 1881

Hoe het verder gaat met Gerard heb ik in mijn vorige blog beschreven. Gerard gaat in 1884 een partnerschap aan met de jongste broer van zijn vrouw, Aldert Meijer. Gerard en Aldert  bouwen samen een fabriek op de hoek Nassaulaan/Veldweg, die ze openen onder de naam Dijkhuis & Co. Er zit ook een woongedeelte in. De fabriek staat vlak bij de kruidenierswinkel, daarvan slechts gescheiden door één bouwblok. In 1895 scheiden Gerard en Aldert de boedel. Gerard krijgt de fabriek, Aldert de winkel, ‘voorheen G.H. Dijkhuis.’

Betalingsbewijs van 500 gulden aan G.H. Dijkhuis, door A. Meijer

Betalingsbewijs van 500 gulden van G.H. Dijkhuis, aan A. Meijer

Aldert alleen verder.

Vanaf 1895 gaat mijn grootvader alleen verder met de winkel. Hij wordt dan bekend als kruidenier A. Meijer jr, maar al snel slaat het noodlot toe.

Toen zijn vader in 1877 overleed, was mijn overgrootvader Aldert Jr. pas vijftien jaar. Zijn leven lang zal hij zich junior blijven noemen, een impliciete verwijzing naar zijn vader. Het leven van junior duurt echter  niet heel erg lang, 36 jaar slechts.

Aldert Jr. leert een vrouw uit Zaandam kennen, Cornelia Groot. Zij is dochter van ‘vleeschhouwer’ Jacob Wijbrandszoon Groot, een slager uit Zaandam Westzijde. Aldert is 31 jaar en Cornelia is 24 jaar, als ze in 1893 trouwen. De twee trouwen niet in Bussum maar in Amsterdam. De getuigen wonen namelijk allemaal in Amsterdam: slachter Pieter Groot , koekbakker Jacob Meijer, koopman Jan Hendrik Dijkhuis en schoolhoofd Wilhelmus Jacobus van der Bilt. Aldert heeft waarschijnlijk zelf ook een paar jaar in Amsterdam gewoond voordat hij naar Bussum kwam.

Wilhelmus van der Bilt is de man van Cato (Catharina Groot), de zus van Cornelia.  Hun kinderen – de neven van mijn opa – zullen later nog een noodlottige rol spelen.

Pieter Groot is de broer van Cornelia, en net als haar vader dus slager. Ook Cato en Pieter blijken later naar Bussum te verhuizen.

Aldert en Cornelia krijgen twee kinderen in Bussum. Het eerste kind is een zoon, die ook Aldert wordt genoemd, mijn opa. Daarna wordt een dochter geboren, Helena Catharina Meijer, vernoemd naar Cornelia’s moeder.

Bewijs van aangifte van geboorte A. Meijer in Bussum, mijn opa

Bewijs van aangifte van geboorte A. Meijer op 23 september 1894 in Bussum, mijn opa

Maar dan is het 1899, een noodlottig jaar. Aldert en Cornelia zijn pas zes jaar getrouwd als Aldert op vrijdag 17 maart op 36-jarige leeftijd sterft aan longontsteking.

Alsof het nog niet genoeg is, sterft ook het tweejarige dochtertje Helena Catharina aan dezelfde ziekte op 7 april 1899. Opeens blijft Cornelia alleen achter met haar zoon. De dertigjarige Cornelia zal nooit meer trouwen en de geschiedenis ingaan als ‘de Weduwe A. Meijer.’ Ze zet de winkel voort en voedt haar zoon op. En dat moet ze goed gedaan hebben, want volgens mijn moeder was opa gek op haar.

20150823_193034

Helena Catharina Meijer. gefotografeerd door J. Louis de Greew, Veerlaan 15, tussen 1896-1998.

 Verdwenen grafstenen

Graf van Lollina Meijer en Cornelia Groot in Bussum

Graf van Lollina Meijer en Cornelia Groot in Bussum

Uit mijn eerder onderzoek weet ik dat Cornelia op de algemene begraafplaats in Bussum begraven ligt, onder één steen met Lollina Meijer, één van de zussen van haar man Aldert. Maar waar ligt Aldert zelf? En waar liggen de andere mannen uit de familie?

Betalingsbewijs 18 april 1899 voor het recht om drie lijken te begraven op de algemene begraafplaats te Bussum, in grafruimte 54, eerste klasse.

Betalingsbewijs 18 april 1899 voor het recht om drie lijken te begraven op de algemene begraafplaats te Bussum, in grafruimte 54, eerste klasse.

In de archiefdoos van mijn moeder vind ik twee bewijzen van de aankoop voor twee driepersoons graven. Ik bel met de gemeente Bussum en krijg antwoord. Het blijkt dat alle familieleden er nog liggen. Aldert, maar ook Gerard en Johan Dijkhuis, Pieter Groot, Helena Catharina Meijer. De gemeente heeft echter de meeste grafstenen weggehaald, want de graven zijn ‘verlopen,’ en de gemeente kon geen nabestaanden achterhalen.

De zus van mijn moeder woont haar hele leven in Bussum, en is met één druk op de knop uit de burgerlijke stand van de gemeente te halen, dus erg hard kan er niet gezocht zijn. Wat er met de verwijderde stenen is gebeurd, kan men mij ook niet zeggen. Een vreemde toestand vind ik, en uiterst onzorgvuldig.

Pieter Groot

In ieder geval ontdek ik hiermee dat ook Pieter Groot naar Bussum is gekomen. Als hij daar in 1916 sterft, gebeurt dat in Nassaulaan 25, blijkt uit de uitschrijving bij de burgerlijke stand. Pieter is dan winkelbediende en ongehuwd. Mijn conclusie is simpel: toen haar man Aldert stierf heeft ze hulp van haar ongetrouwde broer gekregen.

Inschrijving van het overlijden van Pieter Groot in de burgerlijke stand van Bussum

Inschrijving van het overlijden van Pieter Groot in de burgerlijke stand van Bussum

Ik vraag mijn moeder er naar. Ze moet er een tijdje over denken. Dan herinnert ze het zich plotseling uit de verhalen van haar vader: “Oom Piet! Ja, die heeft mijn vader nog goed gekend. Hij moet zijn gestorven aan de Spaanse griep. Mijn vader zei altijd, dat mannen zo sterk als ossen, daardoor van de ene op de andere dag dood omvielen.”

Rouwadvertentie in het Algemeen Handelsblad van 15 januari 1916 van Pieter Groot

Rouwadvertentie in het Algemeen Handelsblad van 15 januari 1916 van Pieter Groot

Er blijkt slechts één foto in ons familiebezit te zijn waarop oom Piet staat. Hij leunt tegen een auto, terwijl hij naast Cornelia zit. Aan de andere kant zit een onbekende vrouw met haar dochtertje. Het stuur van de auto zit eerder aan de linker dan aan de rechterkant, en dus moet de foto in Engeland zijn gemaakt, waarschijnlijk tijdens een bezoek aan familie daar.

In het midden: Pieter Groot, rechts Cornelia Groot en links een onbekende vrouw met haar dochter.

In het midden: Pieter Groot, rechts Cornelia Groot en links een onbekende vrouw met haar dochtertje.

Van kruidenier Aldert Jr. en zijn leven weet ik vrijwel niets. Geen verhalen, gebeurtenissen, eigenaardigheden, zelfs niet hoe hij er uit zag. Helemaal niets. Met verbijstering bedenk ik vaak dat mijn opa kennelijk niet eens een foto van zijn eigen vader had. Terwijl hij wel veel foto’s van zijn moeder had. Er moeten op een gegeven moment dus wel foto’s van mijn overgrootvader zijn geweest, maar waar zijn ze gebleven? Wie heeft ze, of wie heeft ze weggegooid?

Ik moet het doen met de openbare gegevens, vooral advertenties van zijn winkel en de vergunningaanvragen. Uit de krant krijg ik toevallig tweemaal een klein inkijkje. Eéntje daarvan wordt ons gegeven door het vijfjarige zoontje van de overbuurman, kleedinghandel Cohen. Het jongetje speelt met lucifers en er breekt brand uit.

Men luidt de dorpsklok om alle brandweerlieden te waarschuwen. Mogelijk is Gerard Dijkhuis daar nog een van, in een vorige blog hadden we gezien dat hij bij de brandweer ging. Volgens het krantenverslag rolt de brandweer een brandslang van 500 meter uit om water uit de vaart richting brandhaard te pompen. Ook de bedrijfsbrandweer van chocoladefabriek Bensdorp helpt met blussen.

Opperbrandmeester Everts geeft zelf de leiding aan het blussen. We kennen hem ook als architect van de fabriek Dijkhuis & Co en half Bussum uit die tijd. De krant merkt cynisch op dat natuurlijk de halve bevolking van Bussum present was, dus die moet op afstand worden gehouden. Toch kan men niet voorkomen dat de hele winkel van Cohen afbrandt. De panden er omheen lopen zware schade op. De spiegelruiten van de dubbele winkel van den heer A. Meijer (voorheen Dijkhuis& Co) zijn gesprongen en de hele gevel geblakerd.

19 9 1896 brand

Bij brand in de Nassaulaan in Bussum loopt de kruidenierswinkel van A. Meijer schade op. Gooi & Eemlander.

bij brand in de Nassaulaan in Bussum loopt de kruidenierswinkel van A. Meijer schade op. De Tijd, 16 september 1896

Bij brand in de Nassaulaan in Bussum loopt de kruidenierswinkel van A. Meijer schade op. De Tijd, 16 september 1896

Een getuige in de Bussumsche Moordzaak

In het tweede verslag van de brand is sprake van geruchten. Een aantal jaren eerder is er in hetzelfde pand – toen nog eigendom dan dhr. Meinders – een moord gepleegd op een twaalfjarig meisje. Het werd een geruchtmakende zaak die veel krantenartikelen opleverde.  Een kanonnier dhr. Momber, gelegerd in de vesting Naarden, had verkering met een dienstmeisje van de familie Meinders. De twee wilden samen een inbraak in scene zetten om de winkelier te beroven. Daarbij werden ze echter betrapt door Jansje, de twaalfjarige dochter des huizes. De kanonnier vermoordde het jonge meisje om zijn misdaden te verbergen. De ware toedacht werd toch ontdekt. Toen de verdachten werden afgevoerd naar het station moest de politie hen ‘met het blanke sabel’ beschermen tegen een menigte van honderden mensen die de twee wilden lynchen.

De Telegraaf – toen al tuk op moorden – ging meteen op onderzoek uit en kwam te spreken met een van de getuigen. Die speelt later ook een rol in het proces, dat landelijk veel aandacht trekt als ‘de Bussumsche Moord.’

Op 21 augustus 1894 bespreekt de Telegraaf de getuigen in de moordzaak. ‘Gister-middag zijn ook verhoord Pieter Stein, bediende van den kruidenier A. Meijer, een overbuurman van Meinders en Geertje van Woudenbeerg, eene dienstbode.”

In Het nieuws van den Dag: “De kruideniersbediende P. Stein zag bekl. Momber – een enkele maal met Jansje –  bijna iedere dag in de winkel van zijn patroon.”

Het nieuws van den dag 18 03 1895 knecht Aldert Meijer zag dader moord bijna iedere dag

De moord is een heel verhaal, en misschien schijf ik er nog wel eens een blog over. Mij wijst het verhaal er nog eens op hoe klein Bussum toen nog was. Grote ketenwinkels bestonden nog niet. Nee, iedere winkel was een familiebedrijf, en die familie’s kenden elkaar. Het hele dorp kende de winkeliers. De aanwijzing ‘A. Meijer, Nassaulaan’ was als winkel genoeg om gevonden te worden. Mijn moeder hoort haar vader ‘nu nog’ vertellen hoe lang de werkdagen waren. “Ze waren altijd maar aan het werk! Van ‘s morgens tot ‘s avonds laat, en dan nog kwamen de mensen na sluitingstijd aankloppen omdat ze iets nodig hadden!”

De Wed. A. Meijer gaat alleen verder

Na de dood van haar man Aldert stond Cornelia er alleen voor. Ook Gerard Dijkhuis en zijn vrouw Steintje Meijer waren al dood. De familie werd snel kleiner. Op Nassaulaan 3 had Jacob Meijer zijn winkel in gebak, maar die was daar druk mee. Johan Dijkhuis en en Alderts zus Lollina Meijer hadden op dat moment een winkel in Leiden.

Wat te doen? Cornelia’s broer Piet kwam naar Bussum en hielp haar in de winkel, tot ook hij doodging. De wed. A. Meijer moet een bekende verschijning zijn geweest in Bussum. De paar foto’s die ik in het familie-archiefje vind, tonen me een zelfbewuste elegant geklede vrouw.

Cornelia Groot, de Wed. A. Meijer, in het midden.Links haar zus Catharina Groot, rechts een mij onbekende vrouw.

Cornelia Groot, de Wed. A. Meijer, in het midden.Links haar zus Catharina Groot, rechts een mij onbekende vrouw, mogelijk een Engels familielid.

Cornelia Groot op het strand

Cornelia Groot op het strand

De bovenstaande foto is Cornelia op het strand van Zandvoort, met mijn opa als kleine jongen. De foto zou gemaakt kunnen zijn door mijn overgrootvader Aldert Meijer jr. Mooi zijn ook de vissersboten op de achtergrond, die het strand zijn opgesleept.

De jonge Aldert wordt meerdere malen professioneel op de foto gezet, net als zijn tweejarig zusje. Dat gebeurt in de Veerlaan 15, net om de hoek, door fotograaf  die daar van 1996-1998 zat. Van mijn overgrootvader ontbreekt ieder spoor. Volgens het foto-opschrift zijn de foto’s van De Greew altijd na te bestellen. Zal ik het eens proberen?

opa in Amsterdam, gefotografeert door Wilhelmus Jacobus van der Bilt

Mijn opa in matrozenpak met zijn hond. Dat de foto zo onscherp is, ligt aan mij, betere foto volgt.

Mijn opa in matrozenpak met zijn hond. Dat de foto zo onscherp is, ligt aan mij, betere foto volgt.

Advertenties laten zien wat de winkel zoal verkocht. Allereerst: onmisbaar in een boerendorp:  schaapenwaschmiddel.

Schapenwasmiddel bij A. Meijer

Maggi, sigaren, koloniale- en grutterswaren, maar ook tuinzaden. Dat laatste was te danken aan Gerard, die kennelijk iets met planten had, want in 1894 wint hij een prijs op de Floralia.

GE 15 02 1896 Tuinzaden

Tuinzaden te koop bij A. Meijer, Gooi en Eemlander 15-02-1896

GE 30 01 1907 Alex Meier koffie echt

GE 14 08 1897 maggi de koningin der soepen reclame A. Meijer 1893

De Nassaulaan groeit

Ondertussen verandert de Nassaulaan helemaal van karakter. Nadat de Meijer’s er met hun winkels zijn gestart, worden er voortdurend nieuwe winkels bijgebouwd.  Hieronder twee vroege ansichten de ik op internet vind. Rechts het blokje winkels, waarvan de achterste winkel die van A. Meijer is, net voor de bomen in de tuin van de Villa Nassau. De bovenste ansichtkaart vind ik wat vreemd. Het is duidelijk een mislukte foto, want de mensen hebben bewogen en zijn dus vaag. Toch is hij gewoon verspreid als ansichtkaart

N1.066.3N1.062.2 (1)

De onderste moet in dezelfde tijd zijn gemaakt, na 1891. toen kreeg Bussum namelijk de eerste telefoonaansluitingen. Op de handkar links staat te lezen: Telefoon 25. En van wie was die handkar dan? In het telefoonboek van 1915 vind ik:

25    Vollers, J., Banketbakker en Kok, Brinklaan 144

Links boven aan het gebouw – achter de bomen – hangt een reclamebord van makelaar W. Schippers. Zijn advertenties vind je ook voortdurend in kranten: bouwgrond, burgermanshuizen en villa’s te koop aangeboden. Bussum groeit, met de nodige spanningen tussen de rijke nieuwkomers en de arme oorspronkelijke boerenbevolking.

Iets later is onderstaande foto genomen. Het is weer een ansicht uit de doos van mijn opa. De postzegel is er afgescheurd maar de voorstelling is goed te zien. Rechtsachter de winkel van A. Meijer, daarvoor op de hoek de fabriek Dijkhuis & Co. Helemaal rechts voor is de boekhandel Los. Men poseert echt voor de fotograaf. In de winkeldeur de dhr. Breijer (volgens de Historische Kring) van de boekhandel Los, die hier ongetwijfeld de opdrachtgever van de fotograaf was. Een vrouw met een onherkenbare vormloze massa (een baby?) in haar handen staat voor het rijwielrek. Op het rek is te lezen:  ‘Bussumsche Rijw…”

Waar het me om gaat is de man in de witte jas er achter. Zo’n witte jas zie ik vaker tijdens mijn onderzoek. Bijvoorbeeld bij de man die voor de bakkerswinkel van Jacob Meijer staat (zie vorige blog), en bij de eerste foto in dit blog.

Achter de man staan wat andere mannen timide met hun rieten hoedjes – het is zomer – en een paar straatkinderen. Maar die man in die witte jas staat zelfverzekerd. Hij moet de eigenaar van Dijkhuis en Co zijn, de fabriek achter hem.

Maar wie is het? Voor mij is dat een belangrijke vraag. Om daar een antwoord op te krijgen is het belangrijk om er achter te komen wanneer de foto precies gemaakt is, en dat lukt me niet. Het is in ieder geval van voor 1907, toen de winkelpui van de boekhandel Los verbouwd werd. Als de foto na 1899 is gemaakt, moet het ET Maassen zijn, of LAB Flier, maar als de foto voor februari 1898 is gemaakt, is dit de enige foto waarop Gerardus Hermannus Dijkhuis zelf staat. De grondlegger van Dijkhuis & Co.

Het probleem blijft echter dat ik niet weet wanneer de foto is gemaakt. Ik heb slechts een aanwijzing: deze foto is door onze familie verzonden, en dat zal een reden hebben gehad, die de ontvanger kende. Wie Josephine is, weet ik niet, maar Johan krijgt ook de groeten van Cor en Piet, mijn overgrootmoeder en haar broer dus.

Nassaulaan bij nr 31 en 33, Dijkhuis en Co, en boekhandel Los.

Nassaulaan bij nr 31 en 33, Dijkhuis en Co, en boekhandel Los.

De volgende ansichten van internet laten zien hoe de straat steeds voller wordt.

N1.055.1N1.055.2N1.056.1N1.056.2

Hierboven is goed te zien hoe de tuin van de villa is volgebouwd. De winkel van mijn overgrootmoeder staat opeens tussen de anderen winkels. Die staan waar ooit de tuin van Villa Nassau was.

De onderste ansicht-  van het rijtje hierboven – heeft iets grappigs. Heel duidelijk is te zien wie de opdrachtgever is, de Boek- en Kunsthandel Fels, één van de nieuwe winkels, die de ansichtkaart ook heeft uitgegeven. De heer Fels en de hele familie staan keurig in het gelid. Boven de winkel hangt nog een dame uit het raam. Maar ook de eigenaar van de Behang- en Stoffeerderij – de buurman van Fels –  staat ook netjes in de winkeldeur. Duidelijk chaotischer is het bij de buren, A. Meijer, zie hieronder

bijgesneden ansicht nassaulaan Boekhandel Fels

Er lijken twee heren in de deuropening van de winkel te staan, nauwelijks te onderscheiden, want er loopt een dienstbode in de weg, die ons het zicht op deze heren ontneemt. Ze draait zich net naar de fotograaf. Naast de twee heren staat een jongen in een matrozenkiel. Gokje: dat moet mijn opa zijn als kind. Boven uit het raam steken ook nog één of twee hoofden. Op de achtergrond bij de hoek van Dijkhuizen en Co, staan ook twee heren. De ene in witte hemdsmouwen. Ze zullen wel bij de fabriek horen, maar die is dan al niet meer in familiebezit. Kortom: zo’n foto is leuk voor de familie Fels, maar mijn familieleden komen er bekaaid af.

Op onderstaande foto lijkt dat beter. Het is een foto waarvan ik er één in ons familiearchief vind, en diversen op internet. Hij is duidelijk eerder gemaakt dan de ansichtkaart hier boven, maar de enige waarop iemand van de winkel duidelijk te zien is. Het is de Nassaulaan, met links de winkel A. Meijer. Naast de winkel staan nog de bomen van de villatuin, die in de ansicht hierboven al weg zijn.

Nassaulaan met winkel A. Meijer

In de deuropening staat een man met een witte jas aan. Daarnaast nog een man, iets minder duidelijk zichtbaar, deels achter een sjouwer op klompen. Die had de fotograaf beter even kunnen moeten wegsturen omdat hij in de weg staat.

De kaart is verstuurt door mijn overgrootmoeder Cornelia. ‘Cor,’ is het laatste woord van het opschrift. Maar helaas zegt ze niets over wat je op de kaart ziet, behalve ‘deze buurt ken je wel.’

De kaart dateert uit 1900. En dat is nou weer net een jaartal dat me doet hopen… De man in de deur lijkt niet op oom Piet. Wie is het dan? Stel dat de foto één of  twee jaar eerder is gemaakt….ja, die man lijkt wat op mijn opa….bovendien is hij heel lang, alle Meijers zijn lang. Mijn opa was 1.90 meter, en dat in die tijd. Deze man steekt minstens een kop boven de anderen uit. Ja, dan…dan… is het misschien de enige foto van mijn overgrootvader die ik heb.

Maar ja, voor hetzelfde geld is het gewoon een knecht.

ansicht met man in deur bijgesneden

GE 03 05 1911 kruideniersbediende gevraagd

Kruideniersbediende gevraagd. Gooi en Eemlander 03-05- 1911

Oom Piet overlijdt

Over het reilen en zeilen van de winkel weet ik verder niets, op een enkele anekdote over mijn opa’s jeugd na.  Kennelijk is het al die jaren goed gegaan met de winkel onder bewind van de Weduwe A. Meijer. Hard werken leverde een behoorlijk burgermansbestaan op, in een tijd dat er met name onder de oorspronkelijke boerenbevolking in Bussum nog wel bittere armoede werd geleden, en er kinderen zonder ontbijt naar school gingen. Maar dan sterft oom Piet plotseling in 1916. Wat te doen?

In de archiefdoos zie ik weer iets voor het eerst. Tussen alle oude foto’s en kaarten doet het aan alsof het gisteren is geschreven: een getypte brief. Neef Piet uit ‘Ons Indië’ – een zoon van Cornelia’s zus Cato – reageert op het nieuws van het overlijden van oom Piet, dat hij ontving terwijl hij nog op bed lag:

“Ja, het was een beroerde meededeling op den vroege ochtend. […] Ja, het zal een heel verlies zijn, daar u nu alles alleen moet doen. Als ik echter in Uw plaats stond zou ik de heele boel maar verkoopen en kalmpjes in Amsterdam gaan zitten. U hebt nu lang genoeg in de zaak gezwoegd en verdient het gerust wel, dat u eens een beetje rustiger kan gaan leven.”

De verdwenen erfenis

Cornelia volgt het advies van haar neef op. Zij verkoopt de winkel en verhuist met mijn opa naar Amsterdam. Vanaf 1919 adverteert W. van Amerongen met ‘prima koffie’ op wat inmiddels Nassaulaan 25a is geworden.

De brief van neef Piet blijkt niet zomaar bewaard. Er zitten meer papieren van dien aard in de kist. Ik vind een handgeschreven verklaring van 17 maart 1920. Het blijkt een overeenkomst om het geld dat uit de verkoop van de winkel komt – toch een flink bedrag – aan de neven te lenen in hun handelsfirma, tegen gegarandeerd minimaal 6% rente per jaar. Ze leent meer dan 12.000 gulden uit. Als ik het goed uitreken, zou dat jaarlijks mijn grootmoeder tegen de 900 gulden per jaar opgeleverd hebben, in die tijd goed voor een goed burgermansbestaan.

Cornelia Groot-Meijer leent haar geld uit.

Cornelia Groot-Meijer leent haar geld uit.

Maar het liep allemaal anders, weet ook nog mijn moeder. “Ja, van dat geld hebben ze nooit wat terug gezien. Die neven leefden er goed van in Indië en hebben de hele erfenis van je opa er doorgejaagd. Hij moest beginnen met helemaal niets.”

Het is slechts één van de vele tragedies in het leven van mijn opa. Hoe dat allemaal gelopen is?

Kennelijk ging de NV. Gebr. Van der Bilt Handelsmaatschappij failliet en beschouwden de neven daarmee hun plicht tot terugbetalen vervallen. Neef Piet is in de jaren ’60 gestorven als directeur van een staalfabriek, dus echt armoede geleden heeft hij niet – maar van het geleende geld schijnt niets te zijn terugbetaald.

Na een korte tijd in Amsterdam te hebben gewoond, kwamen Cornelia en haar zoon Aldert terug naar Bussum. Mijn opa kocht voor zichzelf een huis aan de Brediusweg, en één voor zijn moeder aan de Brinklaan 14. Maar wel van eigen geld dat hij op dat moment verdiende. Cornelia heeft tot haar dood in op 22 september 1931 aan de Brinklaan gewoond. Daar is ook de onderstaande foto genomen. Ze werd eenenzestig jaar.

Cornelia Grot-Meijer aan de Brinklaan 14.

Cornelia Meijer-Groot (rechts) aan de Brinklaan 14.

Aan dat huis aan de Brinklaan heb ik goede herinneringen, want het was het huis waar ik graag bij mijn oma kwam. Het huis staat er nog, al is de voortuin verdwenen.

Brinklaan 14. Street View

Brinklaan 14. Street View

De winkel in de Nassaulaan schijnt rond 1930 gesloopt en herbouwd te zijn, maar oogt aan de bovenkant hetzelfde. U kunt er nu Vera Mode in vinden met een moderne gevel. Maar als ik naar de drie ramen er boven kijk, lijkt er weinig veranderd, en zie ik toch net mijn overgrootmoeder Cornelia Groot-Meijer het raam uitkijken…

Nassaulaan 25a op 2 november 2015

Nassaulaan 25a op 2 november 2015

Winkel van de Wed. A. Meijer, Nassaulaan 25 in Bussum, rond 1905

Cor

Bakker Jacob Meijer in de Nassaulaan 3 Bussum, ca. 1886-1915. (Familiegeschiedenis Meijer in Bussum)

30 Sunday Aug 2015

Posted by Marco in 't Veldt in familiegeschiedenis, geschiedenis

≈ 2 Comments

Tags

Aldert Meijer, bakker, Breestraat 124, Bussum, Bussumer Zandgebak, Canada, confiseur, Cornelia Groot, Dijkhuis & Co, Everdina Aleida Meijer, Gerardus Hermannus Dijkhuis, Gooische Mineraalwater Fabriek, Gooische Moppen, Historische Kring Bussum, Jacob Aldert Meijer, Jacob Meijer, Jan Hendrik Dijkhuis, Johannes Hendrikus Dijkhuis, Leiden, Lollina Meijer, Middenstreek, Nassaulaan, Nassaulaan 3, Nassaustraat, patisseur, Raamstraat 5, Schiermonnikoog, ss. Hollandia, Utrecht, Waterloo, Wed. A. Meijer

Nassaulaan 3 tegenwoordig, volgens Street View. Links Nassaulaan 3, Rigah. Vroeger J. Meijer Confiteur Patiseur.

Nassaulaan 3 tegenwoordig, volgens Street View. Links Nassaulaan 3, Rigah. Vroeger J. Meijer Confiteur Patiseur.

Mijn overgrootvader Aldert Meijer had een kruidenierswinkel in de Nassaulaan in Bussum. Zijn broer Jacob  blijkt er een bakkerswinkel te hebben gehad. Daarvan wisten we niets meer in onze familie. Dit is een reconstructie op basis van dingen die ik op internet vind.

(Dit blog gaat over vier kinderen Meijer met hun ‘aanhang:’

*Stientje Meyer (12 april 1848 – 1893)+ Gerardus Hermannus Dijkhuis
*Lollina Meyer (17 februari 1853 – 1924) + Johannes Hendrikus Dijkhuis.
*Jacob Meyer (16 januari 1858 – 1915/1919) + Jacoba van Steenderen.
*Aldert Meyer (20 juni 1862 – 1899) + Cornelia Groot

nb.: als u op de foto’s klikt, worden ze groot.)

EEN BAKKERSWINKEL  IN DE NASSAULAAN IN BUSSUM

Winkel van de Wed. A. Meijer, Nassaulaan 25 in Bussum, rond 1905

Winkel van de Wed. A. Meijer, Nassaulaan 25 in Bussum, rond 1905

Ik ga terug naar de foto waar ik enkele blogs geleden mee begon: twee jongens voor de winkel van de Weduwe A. Meijer in de Nassaulaan in Bussum. Het is de kruidenierswinkel van mijn overgrootvader A. Meijer, in de Nassaulaan in Bussum. Op de mand van de bezorgfiets meende ik echter te lezen dat er staat: J. Meijer.

Nu ben ik daar niet meer zo zeker van, – het opschrift is moeilijk te lezen – maar ondertussen heeft het me wel op een spoor gezet. J. Meijer, dat moet Alderts oudere broer Jacob zijn, die bakker was. Vraag is dus: woonde Jacob ook in Bussum?

Mijn moeder weet daar niets van, maar Jacobs zoon Aldert woonde er later wel. Dus…

Op internet vind ik een ansichtkaart: Nassaulaan, winkel J. Meijer. Ik besluit de kaart te kopen. Als ik hem thuis ontvang, kan ik met het blote oog inderdaad  de naam J. Meijer lezen, op het uithangbord links. Met de loep er bij kan ik ook de rest lezen. J. Meijer. Confiseur. Patiseur. Salon de rafraichissement.

winkel J. Meijer in Bussum

Links op het uithangbord staat: J. Meijer. Confiseur. Patiseur. Salon de rafraichissement. Bakker Meijer, Nassaulaan 3 Bussum.

Met Google Street View en het vergelijken met andere oude ansichten ontdek ik dat het straatnummer Nassaulaan 3 moet zijn. Volgens het kadaster gebouwd in 1895, het gebouw staat er tegenwoordig nog. De laatste jaren zat er een kledingwinkel Figah in, maar nu staat het leeg.

J. Meijer in de Nassaulaan. Toeval? Ik heb helaas nergens definitief bewijs kunnen vinden. Nergens wordt de voornaam van bakker J. Meijer genoemd en Meijer is een zeer algemene en dus ‘gevaarlijke’ naam. Op Nassaulaan 26 – dus tegenover de winkel van mijn overgrootmoeder – woonde blijkens het adresboek van 1926 een D. Meijer. Dat moet dus volstrekt toeval zijn, want zover ik weet hebben we geen D. Meijer in onze tak van de familie.

Maar toch ga ik er van uit dat deze J. Meijer de bakker Jacob Meijer uit mijn familie is. En uit advertenties blijkt iets van de geschiedenis van deze winkel.

[Aanvulling: uit informatie die ik krijg van Nel Krijnen-van Gog van de Historische Kring Bussum, blijkt dat de bakker inderdaad Jacob Meijer heet. Jacob Meijer koek en broodbakker verkoopt een woon- en winkelhuis waarin broodbakkerij gelegen aan de Zuidzijde van de Nassaulaan. Sectie A.5762. voor f7100.’- Ik zal deze informatie in een later stadium zelf in de archieven natrekken.]

Nassaulaan in Bussum. Ingekleurde ansicht, met links het uithangbord van J. Meijer. Pattiseur. confiseur.

Nassaulaan in Bussum. Ingekleurde ansicht, met links het uithangbord van J. Meijer. Pattiseur. confiseur.

Het vreemde is, dat de Historische Kring Bussum meerdere foto’s en ansichten heeft waarop de winkel van J. Meijer – inclusief uithangbord – staat, maar nergens de naam Meijer noemt, of op de geschiedenis van de winkel ingaat. Wel vind ik in hun archief het onderstaande reclamebiljet van bakker J. Meijer. Met de hand is er het jaartal 1893 opgeschreven, en volgens het bijschrift van de vereniging zat de bakker op Nassaulaan 15. Het adres dus waar ook kruidenier A. Meijer zat. Door wie en wanneer dat geschreven is, weet ik niet, maar klopt het wel? En het is toch duidelijk dat bakker Meijer niet op nr. 15 zit? Of zijn ze in de war?

Uit het archief van de Historische Kring Bussum: bakker J. Meijer

Uit het archief van de Historische Kring Bussum: bakker J. Meijer

Snelle groei Nassaulaan

In 1874 had Bussum een treinverbinding met Amsterdam gekregen. Het slaperige boerendorpje groeide opeens snel. Het trok veel gegoede Amsterdammers, en kennelijk ook bakker Meijer uit die stad.

In 1881 vestigde Gerard Dijkhuis zich als eerste van de familie in Bussum, met zijn vrouw Stientje Meijer. Hij opent daar een van de eerste winkels aan de Nassaulaan, misschien wel de eerste. Al snel komen er meer leden van de familie naar het dorp. In 1884 gaat Gerard samenwerken met Aldert Meijer, de jongste broer van zijn vrouw. Samen bouwen ze de mineraalwater- en vruchtensappenfabriek Dijkhuis & Co.

Ook Gerards eigen broer Johan Dijkhuis, met diens vrouw Lollina Meijer komen naar Bussum. Ze openen een drogisterij aan de Nassaulaan. (meer hier over aan het eind van dit artikel). En kennelijk start Jacob Meier er ook een winkel. Vanaf 1886 verschijnen er advertenties van Jacob in de krant.

Vanaf 1886 zijn er dus vier bedrijven van de familie Dijkhuis/Meijer in de Nassaulaan. Maar waar allemaal? Op de onderstaande kaart van de Nassaulaan uit 1884 is te zien dat de straat in dat jaar nog bijna helemaal leeg is. De winkel van Gerard staat eenzaam tussen de weilanden, grenzend aan de tuin van de Villa Nassau, rechts aan de bovenkant, precies tussen de woorden NASSAU en LAAN. Er worden in die tijd echter in hoog tempo winkels bijgebouwd, zodat de laan een aantal jaren later behoorlijk vol staat met winkels.

Nassaulaan in 1884 met nog heel weinig bebouwing.

Nassaulaan Bussum in 1884 met nog heel weinig bebouwing.

Het eerste dat Jacob doet, is het zoeken van een bakkersknecht. Er zijn meerdere knechten nodig, of de eerste beviel niet, want na een oproep van juli 1886, volgt er opnieuw een advertentie in oktober 1886. Dat moet ook het jaar zijn dat de winkel begint.

Het kan echter nog niet de winkel op ‘mijn” ansicht zijn, want die winkel is volgens het kadaster pas gebouwd in 1895.

Het nieuws van den dag 03 07 1886 J. Meijer vraagt bakkersknecht

Het Nieuws van den Dag 03 07 1886. J. Meijer vraagt bakkersknecht

Bakker Meijer uit de Nassaulaan Bussum vraagt een knecht. Rotterdamsch Nieuwsblad 14 oktober 1886

Bakker Meijer uit de Nassaulaan Bussum vraagt een knecht. Rotterdamsch Nieuwsblad 14 oktober 1886

Ik heb dus geen zekerheid waar de winkel voor die tijd gevestigd was. Als de notitie van de Historische Kring Bussum klopt, dan zat bakker J. Meijer op Nassaulaan 15, voordat hij in 1895 verhuisde naar Nassaulaan 3.

In 1884 hadden Aldert en Gerard hun fabriek Dijkhuis & Co gereed op Nassaulaan 21/31 klaar. Het zou kunnen dat er daardoor ruimte was ontstaan in de winkel Nassaulaan 15, waar nu de bakkerij van Jacob in kon. Dat zou betekenen dat de rechter deur van de winkel op de foto, de ingang van de bakkerij was. Links A. Meijer, voorheen G.H. Dijkhuis, rechts J. Meijer. Maar verder op in dit verhaal, zullen we zien dat het ook kan zijn dat Johan Dijkhuis hier zat met zijn drogisterij.

[Aanvulling: De Historische Kring Bussum vertelt me de winkeladressen in de oude wijktelling die tot 1893 gold. A. Meijer zat op B75, J Meijer zat toen op B 79, banketbakker. Dat zou betekenen, in nieuwe telling, dat Jacob om nr. 31 zat. Dat betekent dat toen Gerard en Aldert de fabriek Dijkhuis & Co bouwden, ze daarin meteen een ruimte voor de banketbakkerij maakten. Dat zou ook de vreemde vorm van het gebouw kunnen verklaren. ] 

Sinterklaasetalage

Jacob adverteert niet heel veel, maar in de sinterklaastijd moet toch de aandacht getrokken worden. Ieder jaar maakt hij natuurlijk een overheerlijke Sinterklaasetalage. De opening daarvan moet worden aangekondigd, want iedereen in het dorp moet het zien. Eén keer gebruikt hij opvallend genoeg wel een straatnummer: Nassaulaan b79. Het gebruik van straatnummer in advertenties is in die tijd zeer ongewoon. En ik begrijp het nummer en de telling niet. Bedoelt hij nassaulaan 79b?  Of is de b een aanduiding van een wijk?  Duidelijk lijkt me echter dat er op dat moment niet Nassaulaan 15 mee bedoeld wordt.

J. Meijer maakt reclame voor zijn sinterklaasetalage. Gooi en Eemlander 24 november 1888

J. Meijer maakt reclame voor zijn sinterklaasetalage. Gooi en Eemlander 24 november 1888

Er wordt in de winkel trouwens niet alleen gebak verkocht, blijkt me uit onderstaande advertenties. Het lijkt me dat er ook drank wordt aangeboden.

Bakker J. Meijer uit de Nassaulaan vraagt om slijters. Gooi & Eemlander 23 november 1889

Bakker J. Meijer uit de Nassaulaan vraagt om slijters. Gooi & Eemlander 23 november 1889

Huwelijk Jacob Meijer met Jacoba van Steenderen

Terwijl Jacob zijn winkel opent, gebeurt er nog iets. De financiële zekerheid biedt de kennelijk mogelijkheid om te trouwen. Op 23 december 1886 wordt de ondertrouw van Jacob met Jacoba van Steenderen bekend gemaakt in de Gooi en Eemlander. Op donderdag 6 januari 1887 trouwt ‘broodbakker Jacob Meijer.’ Hij is 28 jaar en volgens de burgerlijke stand woonachtig in Bussum. Jacoba komt uit Arnhem, woont in Amsterdam, maar ze woonde eerder in Bussum, volgens de officiële inschrijving van het huwelijk. De Getuigen bij het huwelijk zijn namens Jacob: Gerardus Hermannus Dijkhuis en Albert (sic) Meijer.

GE 25 12 1886 huwelijk Jacob Meijer en Jacoba van SteenderenJacob en Jacoba zullen twee volwassen kinderen krijgen: Everdina Aleida Meijer (dinsdag 6 december 1887- zaterdag 20 mei 1961) en Aldert Meijer (overlijdt 10-1-1950 op 58-jarige leeftijd. Een derde kind – Cornelis – overlijdt vrijdag 2 maart 1894 op de leeftijd van vier weken. Jacob is dan volgens de burgerlijke stand banketbakker.

Ook met de naderende kerst moet het publiek gelokt worden, en dus kunnen we lezen wat Jacob toen zoal verkocht.

Kerststollen te koop bij bakker J. Meijer in de Nassaulaan in Bussum.

Kerststollen te koop bij bakker J. Meijer in de Nassaulaan in Bussum.

De afzet groeit kennelijk, want de producten van Jacob worden ook in Naarden verkocht.

19 7 1890 zandkoekjes Jacob ook in Naarden

Zilveren Medailles voor Meijers Gooische Moppen

Dan gebeurt er iets dat Jacob met trots vervult: zijn Bussummer Zandkoekjes en Gooische Moppen krijgen meerdere prijzen. Trots adverteert hij er mee; “alsmede de met twee Zilveren Medailles bekroonde Bussumer Zandkoekjes en Gooische Moppen‘ lees ik in de advertentie.

Zilveren medaille voor bakker J. Meijer. Gooi & Eemlander 12-10-1895.

Zilveren medaille voor bakker J. Meijer. Gooi & Eemlander 12-10-1895.

J.Meijers Gooische Moppen met zilver bekroond. De Graafschapbode 25- 05-1895

J.Meijers Gooische Moppen met zilver bekroond. De Graafschapbode 25- 05-1895

Jacob moet apetrots zijn geweest en gaat zijn producten ook elders erkopen. Uit een advertentie in de Graafschapsbode blijkt me waar en wanneer de medailles zijn toegekend. In 1892 in Den Haag en op de Internationale Bakkerij-Tentoonstelling in Amsterdam in 1894. Die bakkerstentoonstelling was niet zomaar wat, het was werkelijk groots opgezet. Dagenlang werden er grote krantenartikelen aan gewijd en hele verhalen over geschreven.

Was het behalen van deze prijs de reden voor hem om een nieuwe winkel te openen? Nassaulaan 3 dateert volgens het kadaster uit 1895 In 1897 maakt J. Meijer bekend dat zijn bakkerswinkel helemaal opnieuw is ingericht. Pardon…., confiseur J. Meijer maakt dat bekend, want vanaf dat moment gaat alles op zijn Frans. Bakker Meijer is dan al lang geen broodbakker meer maar banketbakker. En Meijer heeft nu ook telefoon, nummer 56. Hij heeft dus telefoon gekregen, kort na Aldert Meijer , die nr. 47 heeft.

De nieuw ingerichte winkel van bakker J. Meijer in de Nassaulaan in Bussum. Gooi en Eemlander 23-10-1897

Bekendmaking van de nieuw ingerichte winkel van bakker J. Meijer in de Nassaulaan in Bussum. Gooi en Eemlander 23-10-1897

Op de foto die ik van internet gekocht heb, is te zien hoe de bouw in de straat ondertussen doorgaat. Achter nr. 3 staat al weer een winkel in de steigers, en rechts is op een groot bord te lezen dat bouwgrond te koop wordt aangeboden.

Op de onderstaande ansicht van rond 1915 is het vooraanzicht van de winkel te zien. De foto is genomen vanuit de Nassaustraat, een zijstraat van de Nassaulaan. De winkel aan het eind links, is nr 3. Het is een vrij smalle winkel, met links van de deur een etalage. Het woongedeelte boven de winkel heeft twee ramen. Je kunt je voorstellen dat je door de deur rechts de winkel binnenkwam, dat links in de lengte van de winkel een toonbank vol gebak enz. was, met achterin de winkel de mogelijkheid om iets te drinken in de ‘salon.’

vooraanzicht winkel Jacob Meijer Nassaulaan Bussum

Ook deze plek is vaker op de foto gezet, zoals hieronder.

1905

De onderstaande foto toont de winkel en het uithangbord vanaf de andere kant, en een bijna lege straat.

10.272

Nassaulaan met rechts nr 3, de winkel van J. Meijer.

Echte Gooische Moppen

Veel van de ansichten zijn op vrij grote schaal verkocht en je vindt ze op meerdere plekken online. De onderstaande is echter zeer zeldzaam. En dan het opschrift! Zeer bijzonder.

Jacob heeft kennelijk meteen na het behalen van zijn prijs in 1895 een stempel laten maken, om zijn roem te verkondigen. Hij gebruikte hem denk ik om verpakkingen mee te stempelen, zodat iedereen het lezen kon: Meijers beroemde Gooische Moppen. Bekroond op meerdere tentoonstellingen.

Maar wie heeft de stempel op onderstaande ansichtkaart gezet? Het is niet al te netjes gebeurd. Links op de kaart is nog goed te zien hoe hij over onleesbaar kindergekrabbel heen is gezet. Het moet in de winkel van Jacob zijn gebeurd door een kind. Everdina of Aldert? Bovendien: het is niet de winkel van Jacob die op de foto staat, maar de fabriek van de familie, Dijkhuis & Co, met rechts Boekhandel Los. Wie zijn al die kinderen op de foto? Kinderen uit de buurt. De zoontjes van de winkeliers, die aan het hoepelen zijn. Staat onze stempelaar er tussen? In de tweede jongen van links meen ik in ieder geval mijn opa te herkennen, ook een Aldert Meijer.

Dijkhuis & Co in de Nassaulaan n Bussum. De reclamestempel is van bakker Jacob Meijer van Nassaulaan 3 en moet dateren uit 1895.

Dijkhuis & Co in de Nassaulaan in Bussum. De reclamestempel is van bakker Jacob Meijer van Nassaulaan 3 en moet dateren uit 1895.

Toch een gezicht?

Veel van de winkeliers in de Nassaulaan poseerden op ansichtkaarten, pontificaal met hun hele familie voor de winkel. Handig voor het nageslacht. Mijn familie deed dat kennelijk niet, en ik heb geen enkele foto van ze. Toch zou het kunnen dat ik Jacob één keer kan zien. Of is het zijn knecht die op de ansichtkaart hieronder voor de winkel staat?

N1.040.2 met Jacob

De ansichtkaart hierboven vind ik heel mooi. Er staan heel veel mensen op, maar kijk eens hoe goed de fotograaf al die mensen ‘gedresseerd’ heeft. Het is druk in de straat, maar iedereen staat goed stil en kijkt in de camera. Alleen die jongen in het witte hemd in het midden en die meisjes er naast kijken vol bewondering naar de fiets, waar die jongen zo stoer mogelijk op leunt. In die tijd was een fiets een bijzonder en kostbaar bezit, en de jongen mag er duidelijk alleen op fietsen omdat hij een bezorger is.

De jongens er naast hebben een wagentje en lopen op klompen. Ze zijn van bescheiden komaf. Daarnaast gaat een nettte winkeldame een bestelling afleveren met een handwagen. De straat is vol en het is lekker weer. Ook een winkelier is even komen kijken wat er aan de hand is.

Pal onder het uithangbord J. Meijer, staat iemand in een witte jas. Een zelfde soort witte jas als de bezorgjongen met de fiets aanheeft, op de eerste foto in dit blog. Een bakkersjas. Is dit de eigenaar J. Meijer zelf? Dan zou dit de enige foto zijn die ik heb van Jacob. Maar zekerheid heb ik natuurlijk niet.

Is dat bakker Jacob Meijer zelf in de deuropening van zijn winkel? Detail ansichtkaart.

Is dat bakker Jacob Meijer zelf in de deuropening van zijn winkel, onder zijn uithangbord? Detail van de ansichtkaart hierboven.

Het einde van de winkel

Heel opvallend: vrijwel meteen na het behalen van de medailles houdt het adverteren op. Is Jacob met de winkel gestopt of vond hij het niet meer nodig om te adverteren? Ik denk het laatste, want de bovenstaande ansicht dateert duidelijk van later, begin negentiende eeuw, dus is de bakkerswinkel nog geruime tijd doorgegaan. Wanneer Jacob dan wel gestopt is, weet ik niet. Van een verkoop van de winkel is niet echts iets te vinden. Ik vind alleen een advertentie uit 1915 waarin een bakkerswinkel in Bussum te koop wordt aangeboden, maar de naam en het adres van de winkel worden niet genoemd. Zeker is dat Jacob met zijn winkel uiterlijk 1915 is gestopt. In het telefoonboek van 1915 (het oudste dat ik weet te vinden) is Jacobs telefoonnummer 56 namelijk al in gebruik bij iemand anders, want ik lees:

56    Schoute, Dr. J., Leeraar, Oude ‘s Gravelandscheweg

Hoe het verder ging met de familie van Jacob Meijer

Voor mijn onderzoek maak ik veel gebruik van de zeer goede genealogie van de schoonfamilie Zeilinga. Die is op het gebied van Jacob Meijer echter incompleet en geeft zijn overlijdensdatum zelfs fout. Dat is niet vreemd, want tot mijn verbazing vertoont de burgerlijke stand van Bussum daar ook grote gaten. Volgens Zeilinga overleed Jacob in 1915, maar in de burgerlijke stand is niets over Jacobs overlijden te vinden.  Wel vind ik een overlijdensadvertentie in het Algemeen Handelsblad. Jacob blijkt in 1919 te zijn overleden in Amsterdam, waarschijnlijk in huis bij zijn dochter Everdina Aleida Meijer.

Overlijdensadvertentie van bakker Jacob Meijer in het Algemeen Handelsblad 20- 01-1919

Overlijdensadvertentie van bakker Jacob Meijer in het Algemeen Handelsblad 20- 01-1919

In ieder geval hebben Jacob Meijer en Jacoba van Steenderen drie kinderen gekregen. Cornelis overleed al na vier weken, maar Everdina en Aldert leefden een vol leven.

(update: Jacob verhuisde van Bussum naar de Leidsche Kade 57, 2 hoog in Amsterdam op 23-11-1912, waar hij 18 januari 1919 overleed.)

Everdina is genoemd naar Jacoba’s moeder, en overleed in Naarden in 1961. Ze trouwde in 1919 op 25-jarige leeftijd met procuratiehandelaar Johannes Jacob Mager. ‘Oom Jo.’ Hij importeerde veel goederen uit het verre oosten. Als kind kreeg mijn moeder eens een Japanse kimono van hem.

Aldert is natuurlijk de vaste prik in iedere generatie Meijers, en in dit geval is hij vernoemd naar kapitein Aldert Jacobs Meijer, de vader van Jacob. Bijzonder is dat hij ontbreekt in de ene genealogie op internet, en volgens de andere die ik vind, is deze Aldert kinderloos. Ook de burgerlijke stand weet niets anders van hem, behalve zijn huwelijk en zijn overlijden op 58-jarige leeftijd op 7 januari 1950.

Aldert was stuurman, en volgens mijn moeder mocht hij zijn laatste vaart zelfs als kapitein maken op de ss Hollandia. Het zeemansbloed dat een generatie had overgeslagen, was kennelijk weer gaan kriebelen. Zou er bij Jacob het schilderij van de Piet Hein II, gezagv. Aldert Meijer aan de wand hebben gehangen? Zou Jacob zijn kinderen hebben vertelt over zijn vader, die met de Piet Hein op St. Petersburg voer?

De ss Hollandia waarop Aldert Meijer stuurman en kapitein was.

De ss Hollandia waarop Aldert Meijer stuurman en kapitein was.

Pas als ik er met mijn moeder over spreek, zegt zij tot mijn verbazing: “Nee! Neef Aldert had drie zoons. Jaap, Klaas en Aldert.”

Voor mij een min of meer schokkende ontdekking. Ik had tot dusver aangenomen dat de tak Meijers uit Schiermonnikoog/Nieuwendam/Bussum was doodgelopen. Niets daarvan: Aldert overleed in 1950 in Naarden maar had drie zoons: Jacob (jaap, john), Aldert en Klaas. Twee van hen zijn naar Canada gegaan en daar leeft ook de naam Meijer/Meyer voort. Ik kan helaas weinig tot niets van de drie zoons vinden, alleen een genealogische vermelding met foto. De burgerlijke stand in Naarden en Bussum weet niets van hen. Wat ik op internet vind: deze Jacob blijkt zelfs voluit Jacob Aldert Meijer te hebben geheten, net als onze verre voorvader twee eeuwen geleden.

Jacob Aldert Meyer / Meijer

Jacob Aldert Meyer / Meijer

Rond 1800 woonde schipper Jacob Aldert Meijer in een eenvoudig huisje aan het eind van de Middenstreek op schiermonnikoog. Twee eeuwen later sterft zijn afstammeling en naamgenoot in Waterloo in Canada. De geschiedenis blijft me verbazen.

Johan Dijkhuis en Lollina Meijer

Als Jacob Meijer in 1886 zijn bakkerswinkel in de Nassaulaan opent, woont daar de hele familie Meijer. Ook Johannes Hendrikus Dijkhuis en zijn vrouw Lollina Meijer hebben er een winkel.  Johan is ‘handelaar in drogerijen,’ of zoals we tegenwoordig zeggen: drogist. In 1880 krijgen Johan en Lollina een kind in Leiden, maar korte tijd later hebben ze een winkel in de Nassaulaan in Bussum.

Advertentie van Johannes Hendrikus Dijkhuis in Bussum. Gooi en Eemlander 18-12-1886, JH Dijkhuis

Advertentie van Johannes Hendrikus Dijkhuis in Bussum. Gooi en Eemlander 18-12-1886, JH Dijkhuis.

Omdat er nooit straatnummers worden gebruikt in de advertenties, is het moeilijk te zeggen waar Johan zijn handel dreef. Er stonden nog niet veel gebouwen aan de Nassaulaan, dus veel keuze was er niet.  Was de tweede deur in de winkel op nr 25 van Johan? Links Gerard, rechts Johan? Dat zou betekenen dat er twee gezinnen, twee winkels en de Gooische Mineraalwaterfabriek in één bouwblok huisden, en dat lijkt me wat krap. En waar zat Jacob dan met zijn bakkerij voordat hij naar Nassaulaan 3 ging?

Johan houdt het al snel voor gezien in Bussum en vertrekt rond 1892 weer naar zijn oude studiestad Leiden. Dat is ook het jaar dat Aldert en Gerard besluiten hun boedel te scheiden. Aldert gaat alleen verder in de winkel op nr. 25, en Gerard op nr. 31.  Is dat mede de reden dat Johan naar Leiden vertrekt? Zodat Aldert een grotere winkel krijgt met twee voordeuren?

In Leiden vind ik twee adressen voor Johan en Lollina. De Breestraat 124 en de Raamstraat 5. In advertenties wordt er consequent naar de Raamstraat verwezen, wat tegenwoordig zou worden aangeprezen als ‘een absolute A1-lokatie!’

J.H. Dijkhuis als drogist in Leiden. Haarlems Advertentieblad 23 julie 1892

J.H. Dijkhuis als drogist in de Raamstraat Leiden. Haarlems Advertentieblad 23 juli 1892

Johan en Lollina wonen en werken lange tijd in Leiden. Ze krijgen er één kind, maar dat overlijdt al voordat het 1 jaar oud is. Daarna blijft het echtpaar kinderloos. Waarschijnlijk was dat een tragedie.

Terug in Bussum

Johan en Lollina komen weer terug naar Bussum. Waar en wanneer? Daar kan ik niets over vinden. Johan duikt in 1915 opeens op met een ingezonden bericht in de krant. Hij stelt voor in Bussum een ‘onderlinge ziektekostenverzekering’ op te richten in deze ‘moeilijke tijden,” waarmee hij de Eerste Wereldoorlog en de Spaanse griep bedoelt. Dat is het enige dat ik er van kan vinden, en het voorstel is kennelijk op niets uitgelopen.

In het adresboek van ‘Bussum 1929’ staat J.H. Dijkhuis geregistreerd op Nassaustraat 6, een zijweg van de Nassaulaan. Dat klopt met de herinnering van mijn moeder “Je kon op één kruising gaan staan en ze allemaal aanwijzen.” Wat Johan daar doet is me niet duidelijk. Het adres heeft een winkel, maar ik vind geen advertenties of een naam van een ‘drogisterij Dijkhuis.’ Misschien had hij een winkel onder een andere naam, of was hij bij iemand in loondienst.

Het roodstenen winkelpand is Nassaustraat 6 in Bussum

Het roodstenen winkelpand is Nassaustraat 6 in Bussum

In 1924 sterft Lollina. Ze wordt begraven in een graf dat Cornelia Groot – de vrouw van Lollina’s broer –  voor haar koopt op de Algemene Begraafplaats Bussum. In 1931 wordt voegt Cornelia zich daar bij haar.  De twee vrouwen delen er een grafsteen.

Op 10 mei 1942 overlijdt Johan. Hij is de oudste van allemaal geworden: 92 jaar. Volgens mijn moeder was hij aan het eind van zijn leven dementerende. Mijn opa wilde hem in huis nemen, maar mijn oma was daar tegen. Johan overlijdt in een verpleeginstelling in Utrecht. Ook hij wordt begraven in het graf waarin Lollina en Cornelia liggen. Om mij onduidelijke redenen wordt zijn grafsteen door de gemeente enige tijd later verwijderd, en dus rust hij naamloos naast de twee vrouwen. Hij laat mij met veel mysteries achter, maar het onderstaande is er één van: wat is in godsnaam een ‘geheime ziekte?’

Het nieuws van den Dag JH Dijkhuis geheime ziekten

Geheime ziekten worden spoedig en volkomen genezen door droppels van Dr. Robert, in Leiden verkrijgbaar bij J. H. Dijkhuis.

Voorstel van J.H.Dijkhuis uit Bussum voor het oprichten van een onderlinge ziektekostenverzekering. Gooi & Eemlander 25 -009-1915

Voorstel van J.H.Dijkhuis uit Bussum voor het oprichten van een onderlinge ziektekostenverzekering. Gooi & Eemlander 25 -009-1915

De oprichting van de fabriek Dijkhuis & Co in de Nassaulaan (geschiedenis van de familie Meijer in Bussum)

21 Friday Aug 2015

Posted by Marco in 't Veldt in familiegeschiedenis, geschiedenis

≈ 5 Comments

Tags

Aldert Meijer, Amsterdamsche Stoomdrukkeijr, Boekhandel, Brinklaan, Bussum, Catharina Groot, Cato Groot, Cornelia Groot, D. de Voogd, Dijkhuis & Co, Gerard Aldert Dijkhuis, Gerardus Hermanus Dijkhuis, Gooi en Eemlander, Hendrik Dijkhuis, Historische Kring Bussum, Hotel de Rozenboom, Hotel Vlietlaan, J.F. Everts, Kees van der Bilt, Los, mineraalwater, Nassaulaan 25a, Nassaulaan 31, Nassaulaan 33, Nasssaulaan, Nasssaulaan 25, Notaris, Roelof Los, S. Scheffelaar Klots, Staatscourant, Stientje Meijer

Boekhandel Los tegenwoordig, met daarachter de plek waar de fabriek van Dijkhuis & Co stond.

Boekhandel Los tegenwoordig, met daarachter de plek in de Nassaulaan waar de fabriek van Dijkhuis & Co stond.

Rond 1900 ontwikkelde de Nassaulaan zich tot de belangrijkste winkelstraat van het snelgroeiende dorp Bussum. Met drie of vier winkels speelde de familie Meijer daarin geen onbelangrijke rol. Er is echter nog nooit iets over die geschiedenis geschreven.

Vier kinderen uit een kapiteinsgezin uit Nieuwendam vestigden zich rond 1884 in de laan en begonnen er een kruidenierszaak, een bakkerij en een limonadefabriek. 

Op internet vind ik een foto van de fabriek van Dijkhuis & Co in Bussum. Is er enig verband met de Dijkhuizen die trouwen met leden van mijn familie Meijer? Het duurt een tijd voordat ik doorheb hoe het zit met deze fabriek in mineraalwater en vruchtensappen, in de Nassaulaan in Bussum.

Een winkelstraat in een snelgroeiend dorp Bussum

In 1874 opent het treinstation van Bussum en even later krijgt het dorp een stoomtram. Het slaperige boerendorp naast de vesting Naarden, ligt opeens aan de spoorlijn van Amsterdam naar Amersfoort en stapt de nieuwe tijd in. Daarmee wordt het aantrekkelijk voor rijke Amsterdammers die de stinkende grachten van de grote stad willen ontvluchten. Er verschijnen grote villa’s in en rond het dorp Bussum.

Tegenwoordig vormt de Brinklaan een grote verticale rechte lijn die Bussum in twee helften lijkt de verdelen: oost en west. Maar de naam zegt het al: de laan vormde ooit een soort uiterste grens van het dorp, bij de brink. Tussen het station en het dorp ligt in 1874 nog een grote open vlakte, maar al snel vult die zich met straten en villa’s. Het inwonersaantal verdubbelt in tien jaar, van 3000 naar 6000. En de groei zet snel door. In 1909 wonen er al 12.808 mensen. Bussum is een groeimarkt voor de middenstand. Eind negentiende eeuw begint zich een zijstraat van de Brinklaan te ontwikkelen tot winkelstraat: de Nassaulaan. Eerst staan er alleen nog grote villa’s, maar al snel komen er meer en meer winkels, de villatuinen worden volgebouwd.

De Co van Dijkhuis

Aldert Meijer (geb. 1862) is de jongste uit een gezin van vier kinderen die in 1877 wees zijn geworden. Hij is mijn overgrootvader. Als zijn ouders in 1877 overlijden, is Aldert vijftien jaar oud.  “Zijn zussen hebben een winkel voor hem gekocht,” vertelde mijn moeder me altijd. Maar is dat zo?

Aldert Meijer meerderjarig verklaard Algemeen Handelsblad Amsterdam, 09 10 1884Ik ontdek een advertentie in de Staatscourant. Daaruit blijkt dat Aldert op achttienjarige leeftijd een juridische procedure heeft gevoerd om meerderjarig (venia aetatis) te worden verklaard. Waarom? Dat wordt me duidelijk als ik een gemeentelijke mededeling vind. De heren Dijkhuis en Meijer gaan op dat moment een vennootschap aan. Ze starten een fabriek.

Blijkens acte van 12 december 1884 , voor den in Bussum gevestigden notaris H.P. Bok verleden, is tussen de heren Gerardus Hermanus Dijkhuis, winkelier, en Aldert Meijer Junior, zonder beroep, beiden wonenden te Bussum, aangegaan eene vennootschap, ten doel hebben het fabriceren van Minerale Wateren en Vruchtensappen, de verkoop daarvan, benevens het handel drijven in verschillende biersoorten, wijnen, likeuren en aanverwante artikelen, onder de Firma Dijkhuis en Co. (enz…)

Bekendmaking van de oprichting van Dijkhuis & Co.

Bekendmaking van de oprichting van Dijkhuis & Co.

De ‘Co’ in Dijkhuis & Co, is dus Aldert Meijer, mijn overgrootvader. Waarom hij niet met zijn naam in de firma – en dus de geschiedenis – wordt genoemd? Gerard moet duidelijk de baas zijn geweest en Aldert ‘mocht meedoen.’

Lachend in mijzelf, bedenk ik dat de geschiedenis zich in zeker opzicht herhaald. Ook ik wordt ‘Co’ genoemd. Niet omdat ik ‘mag meedoen,’  maar als afkorting van mijn naam MarCo.

Aldert is in 1884 achttien geworden en moet en wil gaan werken. Gerard en zijn vrouw Stientje Meijer hebben korte tijd in Koog aan de Zaan gewoond, maar hebben zich in Bussum gevestigd. Uit de aanvraag blijkt dat Aldert op dat moment officieel in Amsterdam woont (bij zijn broer Jacob?) maar dat hij zich inmiddels in Bussum heeft gevestigd, net als Gerard en Stientje.

Waar in Bussum zit de firma eigenlijk? Gerard wordt in de bekendmaking nog winkelier genoemd. Op 23 maart 1882 is zijn zoon Hendrikus al in Bussum geboren, dus kennelijk is dat al de plaats waar Gerard dan een winkel heeft.  Dijkhuis en Meijer willen nu-  ze worden in het krantenbericht aangeduid als fabrikanten –  ‘in het klein‘ drank gaan verkopen in ‘hunne woning’ in de Nassaulaan in Bussum. Daar krijgen ze op 8 december 1885 toestemming voor.

Vergunningaanvraag van Dijkhuis & Co om in de Nassaulaan in Bussum alcoholische drank te verkopen.

Vergunningaanvraag van Dijkhuis & Co om in de Nassaulaan in Bussum alcoholische drank te verkopen.

Kennelijk hebben de twee er al een woning, maar nog geen fabriek. Welk huis is dat? Dat weet ik niet zeker, maar het is aan te nemen dat het gaat om het pand dat nu bekend staat als Nassaulaan 25a, en waarin Aldert later zijn kruidenierswinkel heeft.

In de oudste stukken komt het onder twee andere aanduidingen voor. Het had eerst een ‘wijknummer.’ Bussum was toen nog in wijken verdeeld, wijk A, wijk B enz, en binnen die wijken hadden de huizen een nummer.

Daarna kom ik de winkel tegen als Nassaulaan 15. Na een tijdje onderzoek, ontdek ik dat er meer winkels in de straat ’10 omhoog zijn gegaan.’ Nummer 15 is dus later 25 geworden, en tegenwoordig is het Nassaulaan 25a.  Kennelijk werden de lege ruimtes in het begin van de straat volgebouwd, en waren er daardoor nieuwe straatnummers nodig.

Nassaulaan Bussum. Familie-archief Meijer. Links achter het uithangbord nr 15/25 Kruidenierswinkel Aldert Meijer.

Nassaulaan Bussum. Links achter het uithangbord nr 15/25 Kruidenierswinkel Aldert Meijer.

Hierboven ziet men (op het origineel) dat links een bord ‘nr 13’ hangt, meteen gevolgd door de winkel van A. Meijer, die op dat moment dus nog nr. 15 moet hebben.

Wie alle ansichten van de Nassaulaan doorkijkt, – de Historische Kring Bussum heeft een mooie collectie – krijgt een goed beeld van de ontwikkeling van de laan. Het begint met aarzelende woningen in boerenland. Prachtige villa’s met grote tuinen bepalen het straatbeeld. Daartussen staan smaakvolle winkels. Op de ansicht hierboven zie je de laan al voller worden. Er staan nog bomen, maar de weg is al behoorlijk druk. Te zien is ook hoe dat komt: eind negentiende eeuw raakt de fiets ingeburgerd, en kunnen winkels zich concentreren in een centrum in het dorp.

De Nassaulaan ontwikkelt zich dan tot de belangrijkste winkelstraat van Bussum, met veel keuze voor de klant. Er zit niet één boekenwinkel, nee, er zitten er vier. Er zitten drie kruideniers, en noem maar op.  Handkarren zijn dan nog een belangrijk bedrijfsmiddel, daarmee worden de waren uitgevent en thuisbezorgd, als het niet met de bakkersfiets gebeurd. Op straat spelen nog gewoon de kinderen zoals die jongen daar links met zijn blikken trommel. De jongens soms op klompen, maar de rijkere burgerjongens dragen natuurlijk schoenen. De meisjes dragen mooie witte jurkjes. Ot en Sien.

Als er een fotograaf komt, is dat nog een hele gebeurtenis. Daarvoor komen de mensen uit de winkels en gaan de kinderen braaf op een rijtje staan. Want de techniek laat bewegende mensen nog niet toe, dus moet er rustig geposeerd worden. Gebeurt dat niet, zoals op enkele ansichten te zien is, dan krijg je schimmen. Dat is te zien op één van de ansichten uit mijn familie-archief.

Nassaulaan in Bussum met 'Alli en Kees.' Rechts voor de bomen nr 25, de winkel van Wed. A. Meijer. Op de foto moeten Aldert Meijer en zijn neef Kees van der Bilt staan.

Nassaulaan in Bussum met ‘Alli en Kees.’ Rechts voor de bomen nr 25, de winkel van Wed. A. Meijer. Op de foto moeten Aldert Meijer en zijn neef Kees van der Bilt staan.

Het is weer een kaart van de Nassaulaan verstuurt door Cornelia Groot, de Wed. A. Meijer. Rechts voor de bomen is haar winkel te zien.

Beste Johan, Hoe maak je het? Hier is alles in orde, als je goed kijkt zie je Alli met Kees staan. Vindt je het niet aardig? De brieven heb ik na (sic) Tante M gezonden. Hopelijk weer nu schrijf je nog eens. Hartelijke gr Cor.

Het is een bekende ansichtkaart van de Nassaulaan in Bussum, maar nu blijkt echter dat mijn opa Aldert er als kind op staat (Alli) met zijn neef Kees van der Bilt, de zoon van Cornelia’s zus Cato (Catharina Groot). Eén van de jongens staat er heel vaag op, omdat hij bewogen heeft.

In hoog tempo wordt de chique lommerrijke Nassaulaan  volgebouwd, en de gevels rechtgetrokken. Het verkeer wordt drukker. Er verschijnen steeds meer reclame- en verkeersborden. ‘Verboden voor motorvoertuigen.” De straat verrommelt.

Pioniers

Als de heren Dijkhuis & Co in 1884 beginnen, is dat nog ver weg. Ze zijn pioniers. Hoe de straat er dan precies uitziet, weet ik niet, want de bekende ansichten dateren allemaal van na 1900. Wat we wel weten: wat de heren zo al verkochten. Want natuurlijk moet er geadverteerd worden in de Gooi en Eemlander. Wat blijkt: de heren Dijkhuis en Meijer hebben het goed voor met hun medeburgers, ze verkopen vooral gezonde producten. Dat blijken trouwens alle leden van de familie te doen, en ook de concurrentie. Dan hebben we het niet alleen over mineraalwater (geneeskrachtig), maar ook over tabak en wijn, goederen die we tegenwoordig niet meer echt associëren met gezond leven.

Gooi en Eemlander 1885

Advertentie van Dijkhuis & Co uit 1885 in de Gooi en Eemlander, voor ‘medicinale wijn.’

De zaken gaan kennelijk goed, want de verkoop in het woonhuis is al snel niet meer genoeg. Er moet een fabriek komen. Een architect daarvoor is snel gevonden, het wordt de stadsarchitect J. F. Everts, die half Bussum heeft gebouwd, waaronder het toenmalige gemeentehuis. Vervolgens wordt de bouw openbaar aanbesteed, en waar kan dat beter dan in het net gebouwde hotel De Rozenboom, om de hoek, in de Brinklaan?

Aanbesteding van de bouw van de fabriek van Dijkhuis & Co in de Nassaulaan in Bussum. Gooi en Eemlander 22-11-1884

Aanbesteding van de bouw van de fabriek van Dijkhuis & Co in de Nassaulaan in Bussum. Gooi en Eemlander 22-11-1884

Er wordt een fabriek gebouwd op het toenmalige adres Nassaulaan 21, het hoekpand dat nu nr 31 draagt, op de hoek met de Veldweg.

Dijkhuis en Everts hebben elkaar trouwens al eerder ontmoet bij de brandweer.  Everts is namelijk Opperbrandmeester van de gemeente, en even later zien we dat Dijkhuis ook bij de brandweer gaat. Hij wordt brandmeester.

Gerardus Hermannus Dijkhuis wordt tot brandmeester in Bussum benoemd

Gerardus Hermanus Dijkhuis wordt tot brandmeester in Bussum benoemd

Wie de gunning voor de bouw krijgt, weet ik niet, maar in 1885 kan de fabriek starten. In een advertentie wordt de klanten duidelijk gemaakt dat de productie verplaatst is. De straatnummers worden nog in de oude ‘wijktelling’ gegeven, maar de beide genoemde adressen zitten dicht bij elkaar, en het moet hier gaan om een verhuizing van Nassaulaan 25 naar 31. Met andere woorden:  het woonhuis waar de heren eerder vergunning voor kregen om drank te verkopen (‘hunne woning”) was Nassaulaan 25. Kennelijk hadden ze daar een goede start gemaakt, want nr 31 is flink groot. Maar wat ik van de buitenkant moet denken? Ik vind het nogal een ratjetoe. Voor een deel lijkt het een woning, voor een deel opslagloodsen. Mooi is het niet.

Voorkant van de limonadefabriek Dijkhuis & Co, de zijkant loopt verder in de Veldweg. Op de gevel is te lezen: F.A.B. Flier. Fa. Dijkhuis & Co.

Voorkant van de limonadefabriek Dijkhuis & Co, de zijkant loopt verder in de Veldweg. Op de gevel is te lezen: F.A.B. Flier. Fa. Dijkhuis & Co.

Dijkhuis & Co aan de Nassaulaan/Veldweg in Bussum

Dijkhuis & Co aan de Nassaulaan/Veldweg in Bussum

Dijkhuis & Co aan de Nassaulaan/Veldweg in Bussum

Dijkhuis & Co aan de Nassaulaan/Veldweg in Bussum

Dijkhuis en Co 1885 verplaatst Gooi en Eemlander

Advertentie in de Gooi en Eemlander van Dijkhuis & Co waarin ze de verplaatsing van de fabriek in de Nassaulaan bekend maken.

De verplaatsing van de fabriek betekent kennelijk niet dat de Nassaulaan 25 wordt opgegeven. Integendeel: er wordt extra mankracht gevraagd:

Kruideniersbediende gevraagd door Dijkhuis en Co voor de kruidenierswinkel van A. Meijer in de Nassaulaan.

Kruideniersbediende gevraagd door Dijkhuis en Co voor de kruidenierswinkel in de Nassaulaan.

Op dat moment beslaat Dijkhuis & Co dus twee panden in de Nassaulaan. Uit advertenties wordt duidelijk wat er wordt verkocht. Diverse soorten bieren (zie advertenties in bijlage onder aan dit artikel),  wijn, likeuren, vruchtensappen en mineraalwater. Frisdrank, zouden we nu zeggen, ‘prik’, want er wordt koolzuurgas aan toegevoegd. Dat gebeurt kennelijk via de methode Beins.

H. Beins was een “intelligent beoefenaar der natuurwetenschappen, en in zonderheid bekend geworden in het binnen- en buitenland door zijne ontdekking van het maken van vloeibaar koolzuur door verhitting.”

De Amsterdammer overleed in 1888 in Groningen, maar zijn uitvinding was een succes: prik voor in de limonade. Inventief, maar de heren Dijkhuis en Co blijken bijna net zo inventief. Ze komen met een drank die onze familie rijk had kunnen maken als ze net zo succesvol zou zijn geworden als Cola. Probleem: iedereen die er over vertel vindt het idee bij voorbaat al vies. Het nieuwe product wordt dan ook geen succes. Waar ik het over heb? Lees hieronder:

Advertentie Dijkhuis & Co in de Gooi en Eemlander 16-05-1885: mousserende melk te koop!

Advertentie Dijkhuis & Co in de Gooi en Eemlander 16-05-1885: mousserende melk te koop!

Modern zijn ze wel, de heren, want ook met de telefoon zijn ze er snel bij. Nr. 15 in Bussum hebben ze. De kruidenierswinkel op nr. 25 zal later telefonisch bereikbaar zijn via telefoonnummer 47. Af en toe bekruipt me het idee dat ik gewoon eens moet bellen. Eerst het kengetal, en dan aan de telefoniste vragen om me door te verbinden met nr. 47: ‘Hallo Aldert!’

Wat een verrassing zou dat zijn. Wat zouden ze me te vertellen hebben, die verre voorvaderen van me? Maar al snel bedenk ik dat het geen zin heeft. De lijn zal even dood blijven als Aldert en al die anderen waarvan ik de namen tegenkom in mijn onderzoek.

Boedelscheiding

Ik neem aan dat er een soort arbeidsdeling ontstaat tussen Gerard en Aldert, hun vrouwen zullen trouwens volop hebben meegewerkt. De dranken worden verkocht op nr 31 en op nr. 25 de kruidenierswaren en tabak.

dijkhuis GE 1888 tabakVan de productie moeten we ons denk ik niet al te veel voorstellen. Geen lopende band, geen grote gemechaniseerde processen. Het zal nog gewoon handwerk zijn geweest met kleine machines, grote vaten, houten kratten, en bezorging met paard en wagen. Ik vond op internet een foto van een andere limonadefabriek uit de tijd, en zo stel ik het me ook voor dat het ongeveer toeging bij Dijkhuis & Co:

Handmatige productie van limonade.

Handmatige productie van limonade.

De fabriek draait kennelijk goed, want ook nadat Gerard en Aldert al lang dood zijn, blijft hij nog lang bestaan. Maar tussen Gerard en Aldert gaat het kennelijk minder. Het is natuurlijk niet heel erg logisch qua werkverdeling, twee mannen die samen op twee locaties werken. Aldert is zich ook wat gaan ergeren aan het feit dat hij alleen als ‘Co’ mee mocht doen, en wilde hij zijn eigen plek. In ieder geval: er komt een boedelscheiding.

Op 23 maart 1892 staan er twee advertenties onder elkaar in de Gooi en Eemlander. In de eerste maken Gerardus Hermanus Dijkhuis en Aldert Meijer bekend dat Meijer vanaf 1 april voor eigen rekening verder gaat in de handel van Chemicaliën, Kruidenierswaren, Verfstoffen en aanverwante zaken, en op eigen naam: Aldert Meijer Jr. Waarbij opvalt dat Aldert zich tot zover na de dood van zijn vader – die niemand in Bussum persoonlijk gekend zal hebben – Junior blijft noemen.

Bekendmaking dat Aldert Meijer Junior op eigen rekening verder gaat in Bussum

Bekendmaking dat Aldert Meijer Junior op eigen rekening verder gaat in Bussum.

In de tweede advertentie maakt Gerard in zijn eentje bekend dat hij Dijkhuis & Co voortzet.

Bekendmaking dat Gerardus Hermannus Dijkhuis de firma Dijkhuis & Co in Bussum alleen zal voortzetten.

Bekendmaking dat Gerardus Hermanus Dijkhuis de firma Dijkhuis & Co in Bussum alleen zal voortzetten.

Het verschil in de twee advertenties suggereert dat het nog steeds Gerard is, die de beslissingen neemt. En niet veel later neemt Gerard nog een opvallende beslissing: hij verkoopt de fabriek. Waarom dat? De fabriek is levensvatbaar, want hij zal nog tot 1931 bestaan onder de naam Dijkhuis & Co.

Misschien had Gerard er gewoon genoeg van, of wilde hij sowieso eens wat anders.

In het privéleven van Gerard was er nogal wat gebeurd. In 1884 was zijn jongste zoontje Aldert al na zeven weken overleden. In 1893 overlijdt zijn vrouw Stientje Meijer op 44-jarige leeftijd. En kort daarop –  In 1895 – overlijdt hun zoon  Gerard Aldert Meijer op 15-jarige leeftijd. Gerard blijft alleen over met zijn zoon Hendrikus. Daar weet ik alleen van dat deze in de slechts 42 jaar dat hij zal leven, driemaal trouwt en scheidt, en kennelijk grote schulden nalaat. Zeker voor die tijd, een opmerkelijke levenswandel.

Overlijdensadvertentie van Stientje Meijer. 01-11-1893, vrouw van Gerardus Hermannus Dijkhuis

Overlijdensadvertentie van Stientje Meijer. 01-11-1893, vrouw van Gerardus Hermanus Dijkhuis

Overlijdensadvertentie van Gerardus Aldert Dijkhuis

Overlijdensadvertentie van Gerardus Aldert Dijkhuis

Partnerschap Roelof Los met Gerard Dijkhuis

Gerard gaat niet bij de pakken neer zitten maar heeft mooie nieuwe plannen, samen met zijn buurman. Naast zijn bedrijf Dijkhuis & Co zit Boekhandel Los. Nog steeds is Los een bekende boekhandel in Bussum. De winkel huidige Boekhandel Los is gebouwd in 1894 geopend op Nassaulaan 33 (toen nog 23) maar de boekhandel bestaat kennelijk al eerder op een andere locatie.

Boekhandel Los in Bussum, met direct daarachter de fabriek Dijkhuis & Co. Buurmannen Los en Dijkhuis beginnen in 1897 samen een elektrische drukkerij in Amsterdam

Boekhandel Los in Bussum, met direct daarachter de fabriek Dijkhuis & Co. Buurmannen Los en Dijkhuis beginnen in 1897 samen een stoomdrukkerij in Amsterdam

Oprichter Roelof Los (Leeuwarden 1863 – Amsterdam 1935) heeft het al snel gezien in het dorp Bussum en gaat naar Amsterdam. Gerard zal kennelijk meegaan, hoewel hij zijn huis in Bussum aanhoudt. Samen nemen ze de Amsterdamsche Stoomdrukkerij over, oftewel Drukkerij D. de Voogd in de Nicolaas Berchemstraat 1 in Amsterdam.

Los is een gesjeesde student. Hij deed ooit een poging om oude letteren te studeren, maar begon al op 21-jarige leeftijd de boekhandel in de Nassaustraat die nog altijd zijn naam draagt. Hij deed dat in 1887 met zakenpartner Gerrit Bakker. Roelof bestierde de boekenwinkel, Bakker de drukkerij die er bij hoorde en er naast lag. In 1898 deed Los de zaak over aan Gijsbert Willem Goedhart.

De Fa. Dijkhuis & Co wordt ook verkocht en de twee beginnen in Amsterdam. Waarom? En hoe verstandig was die keuze? Bussum ontwikkelde zich op dat moment tot een echt schrijversdorp. Frederick van Eeden schreef er De Kleine Johannes, en de dichter Gorter vestigde zich er (waarover in een later blog meer). En uitgerekend in hetzelfde jaar 1898 vestigde zich uitgeverij Van Dishoeck in Bussum, succesvol uitgeverij van veel van die Bussumse schrijvers. Bussum blijkt dus een goede plek voor een uitgeverij.

Advertentie van de Amsterdamsche Stoomdrukkerij Dijkhuis en Los, voorheen D. de Voogd in de Nieuws van den Dag 26-12-1898

Advertentie van de Amsterdamsche Stoomdrukkerij Dijkhuis en Los, voorheen D. de Voogd in de Nieuws van den Dag 26-12-1898

In Amsterdam gaan Los en Dijkhuis samen een tijdschrift uitgeven, het Weekblad voor Kunst en Letteren. Er wordt een redactie aangetrokken met bekende namen. Eén daarvan is Winkler Prins, de naamgever van de bekende encyclopedie. Prins woont in Veendam, het geboortedorp van Gerard. Het is daarom goed mogelijk dat de twee elkaar al kenden.
Tijdschrift drukkerij Los 21 11 1898 Het nieuws van den dag

Dijkhuis & Co aan de Nassaulaan in Bussum wordt in 1977 overgenomen door T.J. Maassen.

Dijkhuis & Co aan de Nassaulaan in Bussum wordt in 1897 overgenomen door T.J. Maassen.

T. J Maassen zet de limonadefabriek voort, tot die in 1919 opnieuw wordt overgenomen. De fabriek blijft tot haar einde de naam van haar naamgever dragen, maar krijgt er de toevoeging ‘L.A.B. Flier’ bij. In 1914 vind ik een vermelding van de ‘Wed. L.A.B. Flier.” Haar man is kennelijk overleden en daarmee houdt Dijkhuis & Co na enige tijd op te bestaan. In ieder geval stapt Amstel in 1919 over op een ander verkooppunt.

Fa. Dijkhuis & Co in Bussum wordt in 1919 opnieuw overgenomen.

De leverantie van Amstelbieren door Fa. Dijkhuis & Co in Bussum wordt in 1919  overgenomen.

In de Gooi en Eemlander wordt Nassaulaan 31 verkocht. Er komt enige tijd een Amsterdams bedrijf in dat ramsjpartijen kleding verkoopt. Dat komen er achtereenvolgens een autogarage en een speelgoedzaak in.

Uit de advertentie voor de verkoop – die ik heb gevonden nadat de rest van dit artikel heb geschreven – blijkt me dat er in nr 31 ook een flink woongedeelte zat. Mijn moeder bevestigd dat: je opa is achter op de Veldweg geboren. Het pand wisselt van eigenaar voor 31.500 gulden.

Verkoop van Nassaulaan 31 in Bussum. Gooi & Eemlander 14 februari 1920.

Verkoop van Nassaulaan 31 in Bussum. Gooi & Eemlander 14 februari 1920.

GE 16 04 1920 Dijkhuis en Co verkocht

In de archieven worden slechts enkele afleveringen van de Weekblad voor Kust en Letteren bewaard. Het partnerschap tussen Los en Dijkhuis komt namelijk abrupt ten einde. In 1899 overlijdt Gerard in Bussum. Zijn zoon Hendrik Dijkhuis en broer Johan Dijkhuis plaatsen een overlijdensadvertentie in de Gooi & Eemlander. In een advertentie daaronder neemt Roelof Los afscheid van zijn ‘geachte compagnon.’

Advertenties van de familie en van zakenpartner Roelof Los bij het overlijden van G.H. Dijkhuis van Dijkhuis & Co in Bussum.

Advertenties van de familie en van zakenpartner Roelof Los bij het overlijden van G.H. Dijkhuis van Dijkhuis & Co in Bussum.

Een maand later verschijnt er een advertentie in de krant, die me toch nog iets van een persoonlijk inkijkje in het leven van Gerard en Stientje geeft. Hun hele inboedel wordt geveild. Notaris S. Scheffelaar Klots zal alles verkopen tegen contant geld, in Hotel Vlietlaan. Ik denk dat de opdrachtgever van de verkoop de enig overgebleven zoon moet zijn, Hendrik.

Zo te zien gaat het om de inboedel van een welvarend middenklasse gezin. Echt persoonlijke bezittingen worden niet geveild – geen schilderijen of sieraden – maar wel heel veel stoelen en tafels, bedden, gravures, boeken en een vogelkooi. Uit de drukkerij in Amsterdam zijn dan ook een aantal dingen te koop: een brandkast en een cylinderschrijfbureau.

Na zijn dood wordt de inboedel van Gerardus Hermannus Dijkhuis in Bussum geveild.

Na zijn dood wordt de inboedel van Gerardus Hermanus Dijkhuis in Bussum geveild.

Het zou me niet verbazen als zoon Hendrik het geld nodig had. Het enige andere dat ik nog van hem vindt, dateert uit 1911. Het gaat dan om een scheiding ‘bij verstek,’ want Hendriks verblijfsplaats is onbekend.

Roelof Los zet de Amsterdamsche Stoomdrukkerij nog enkele decennia voort onder zijn eigen naam, maar stopt met de uitgave van het kunsttijdschrift.

Zo komt er een toch een wat tragisch eind aan het leven van Gerard en Stientje. Van een leven lang hard werken blijft weinig over.

Boekhandel Los bestaat nog steeds en heeft een klassieke gevel. Op de plaats van de fabriek van Dijkhuis & Co is in de jaren 1980 een nieuwe winkel geplaatst, nadat een brand de bestaande bebouwing verwoestte.

Scheiding van Hendrikus Dijkhuis, in 1911, bij verstek omdat zijn verblijfsplaats onbekend is.

Scheiding van Hendrikus Dijkhuis, in 1911, bij verstek omdat zijn verblijfsplaats onbekend is.

Nawoord/ verantwoording

Dit is wat ik tot nu toe online aan bronnen heb kunnen verzamelen. In archieven is ongetwijfeld meer te vinden, zoals vergunningsaanvragen e.d.. Wat ontbreekt zijn persoonlijke bronnen of foto’s van de hoofdpersonen. In mijn familie is daar niets van bewaard. Of er meer te vinden is bij de familie Dijkhuis of nazaten daarvan betwijfel ik, al zou het mooi zijn als er iets zou opduiken.

Lees hier verder over de geschiedenis van de familie Meijer

Bijlages

4 7 1885

4 12 1886 likeuren Dijkhuis7-7-1888 dijkhuis lege flessen terugbrengen11 8 1894 mineraal water vrij van metalen27 7 geen schadelijke bestanddelen Dijkhuis @ Co1887 Dijkhuis & co nieuw Bessensap1888 Dijkhuis De Amstel1892 dijkhuis influenza wijn1898 Amstelbierdijkhuis GE 1888 tabakGo Eem 13 6 1903 Dijkhuis & Co bij haltesGooi en Eem 13 08 1887 Verkoop Dijkhuis en Co op diverse plaatsenGooi en Eemlander 1885

Voorpagina van de Bussumsche Cournant met grote advertentie van Dijkhuis & Co

Voorpagina van de Bussumsche Cournant met grote advertentie van Dijkhuis & Co

← Older posts

Recent Posts

  • ‘Een Golf is een Golf is een Golf.’ Wat de overheid kan leren van de autohandel.
  • Boekhandel Boekhuis: sinds 1843. Enige aantekeningen bij de ouderdom van de boekhandel in Bolsward.
  • De Beursvloer. Filmpje over de Haren Tynaarloose Uitdaging
  • Vogelspotters gespot: een observatie bij het Zuidlaardermeer
  • Tegen het cynisme van Jouke van Dijk. Schrijven we mensen boven de 50 jaar echt af?

Archives

  • December 2018
  • January 2018
  • November 2017
  • August 2017
  • July 2017
  • June 2017
  • May 2017
  • January 2017
  • November 2016
  • October 2016
  • August 2016
  • May 2016
  • April 2016
  • March 2016
  • February 2016
  • January 2016
  • December 2015
  • November 2015
  • October 2015
  • September 2015
  • August 2015
  • July 2015
  • May 2015
  • April 2015
  • February 2015
  • January 2015
  • November 2013
  • May 2013
  • March 2013
  • February 2013
  • January 2013

Categories

  • Archeologie
  • familiegeschiedenis
  • Fotografie
  • geschiedenis
  • journalistiek
  • maritieme geschiedenis
  • muziek
  • Project X Haren
  • Uncategorized
  • Werk en arbeidsmarkt

Meta

  • Register
  • Log in
  • Entries RSS
  • Comments RSS
  • WordPress.com
Advertisements

Blog at WordPress.com.

Cancel
Privacy & Cookies: This site uses cookies. By continuing to use this website, you agree to their use.
To find out more, including how to control cookies, see here: Cookie Policy