• Een dood in Petersburg. Geschiedenis van Kapt. A. Meijer van de Piet Hein
  • Marco in ‘t Veldt

marcoveldt

~ Een nieuwsgierig blog

marcoveldt

Category Archives: familiegeschiedenis

Boekhandel Boekhuis: sinds 1843. Enige aantekeningen bij de ouderdom van de boekhandel in Bolsward.

29 Monday Jan 2018

Posted by Marco in 't Veldt in familiegeschiedenis

≈ 1 Comment

Tags

Aldert Meijer, appelmarkt, Boekhuis, Bolsward, Bussum, Bussumsche Courant, De Plantenbeurs, Feenstra, Ma Chaumière, Märckelbach

appelmarkt Bolsward

Appelmarkt in Bolsward, januari 2018

Afgelopen weekend zat ik een paar dagen in een hotel in Bergen voor een weekendje zee, duinen en cultuur. Op de heenreis kwamen we langs Bolsward. Zo ver ik weet, was ik er nooit eerder geweest, en ik merkte op tegen mijn vrouw ‘Daar is mijn oma geboren. Zullen we er eens kijken?”

Dat deden we. Maar waar was oma Lamberdina Meijer-Marckelbach dan precies geboren? Ik wist het niet. Wat ik wel wist is dat haar vader Gijsbert Matthijs Märckelbach in Bolsward een boekhandel/drukkerij heeft gehad.  Maar waar? Aan de Appelmarkt in het centrum zagen we een boekhandel. “Als ze het ergens weten, dan is het hier. En wie weet, was het wel hier. Zullen we het gaan vragen?” vroeg mijn vrouw, en ze liep er al naar binnen.

Nee, van een boekhandel en drukkerij Märckelbach hadden ze bij het Boekhuis in Bolsward nog nooit gehoord. En de winkel zelf zat er pas vanaf ongeveer 1930, vertelde een aardige meneer, die meteen voor ons online begon te zoeken of hij daar iets over Märckelbach kon vinden. Maar nee…

Onverrichter zaken keken we nog wat rond, we dronken een kop koffie bij de Hema en reden daarna verder naar Bergen.

boekhuis

Het Boekhuis in Bolsward, ongeveer in het midden achter de boom.

Leve internet

Lang leve het internet. Hoewel het onderzoek naar de familietak Märckelbach pas achter in mijn agenda staat – eerst het onderzoek naar mijn opa Meijer afmaken – ging ik toch op onderzoek uit via Google en diverse onlinearchieven. Lees hier het voorlopige resultaat van een kleine speurtocht.

Op 19 mei 1843 kondigt Pieter Martens Feenstra in de Leeuwarder Courant aan dat hij zich vestigt in Bolsward als boekbinder en winkelier in schrijf en kantoorbehoeften. Hij doet dat aan de Groote Dijlakker, in huis 293. In november van datzelfde jaar trouwt hij.

19 05 1843 Leeuwarder Courant aankondigig boekhandel

 

LC 21 11 1843 huwelijk PM Feenstra

Pieter is de zoon van een Friese houthandelaar en de kleinzoon van een doopgezind predikant. Hij trouwt met Lamberdina Reinouts uit Franeker.

Dit moeten ze zijn. Wat kijkt hij streng!

P.M. Feenstra, boekhandelaar te Bolsward (1)Lamberdina Feenstra Reinouts.

Er volgen de nodige kinderen en een verhuizing. Zoals dat gaat in die tijd, overlijden veel van zijn kinderen jong, maar ook Pieter zelf wordt niet oud. Hij sterft in 1860 terwijl hij nog geen veertig is. Ik vind een zeer pijnlijk bericht van zijn dood in de Leeuwarder Courant.

LC 24 02 1860 overijden PM Feenstra

Er blijken dan nog vier kinderen in leven. Pieters vrouw Lamberdina  zet het bedrijf voort onder de naam Wed. P.M. Feenstra. Uit de weinige aanwijzingen die ik kan vinden, kan ik afleiden dat ze dit zeer goed doet. Het bedrijf moderniseert en komt tot bloei.  In 1873 overlijdt echter ook haar twintigjarige zoon Marten, wat zonder twijfel weer een enorme klap moet zijn geweest. Van haar 7 (?) kinderen zullen alleen haar twee dochters trouwen. De voornaam ‘Metje’ kan driemaal worden gebruikt.

In 1879 is er gelukkig positief nieuws te melden: jongste dochter Sijbrigje trouwt.

Sybrigje Marckelbach Feenstra als klein kind.

Sybrigje Feenstra als kind in Friese klederdracht. De foto is gemaakt in Bolsward. (c) Marco in ‘t Veldt

Dat doet ze met een apothekerszoon uit Harderwijk. Uit de akten blijkt dat Gijsbert Matthijs Märckelback de helft is van een tweeling, en dat zijn moeder zes dagen na de geboorte sterft aan ‘zenuwkoortsen’.  Ik neem aan dat dit ‘kraamvrouwenkoorts’ was.  De vader blijft achter met Gijsbert en drie andere kinderen.

Opregte Haarlemse Cournant overlijden moeder Marckelbach

Als hij volwassen wordt, komt Gijsbert als bediende in de winkel en drukkerij van de wed. P.M Feenstra werken. Kennelijk klikt het met dochter Sijbrigje. Zakelijk gezien in ieder geval een verstandige keus, want Gijsbert brengt het bedrijf tot bloei en na zijn dood zal Sijbrigje die succesvol voortzetten tot haar zoon Adriaan (Ad) het van haar overneemt.

Sijbrigje zal de geschiedenis ingaan als de Wed. G. M. Märckelbach, uitgeefster van onder meer de Bussumsche Courant (1898-1967) en eigenaresse van de drukkerij die naar haar genoemd werd. Haar naam is ook tegenwoordig nog te vinden in het straatbeeld van Bussum, zoals op onderstaande foto’s te zien is.

DSC_0160

DSC_0161

Tafeltje op een terras in Bussum, bedrukt met de naam van mijn overgrootmoeder Wed. G.M. Märckelbach

 

Wie zei er trouwens dat vrouwen vroeger niet werkten?

LC 17 01 1879

Of huis 101 hetzelfde is als het huidige adres Appelmarkt 6 in Bolsward, weet ik niet zeker. Wel zeker is, is dat de boekhandel van Feenstra/Märckelbach kort na de start op het huidige adres van het Boekhuis zat.  Dus: het Boekhuis is niet zomaar een boekhandel. De winkel is gesticht door mijn voorouders. Ik werd er wel door geraakt: zonder dat ik het wist, was ik in het het huis geweest waar mijn oma moet zijn geboren.

Hoe ging het verder?

Gezin GM Marckelbach, met drie kinderen

Het gezin van Gijsbert en Sijbrigje Märckelbach, maar nog zonder jongste dochter Lamberdina. (c) Marco in ‘t Veldt

Gijsbert en Sijbrigje verlaten Bolsward drie jaar na de geboorte van hun jongste dochter Lamberdina.  Daar is een economische reden voor. Hun bedrijf publiceert namelijk veel boeken en een tijdschrift gericht op kwekers. De Nederlandse land- en tuinbouw ontwikkelt zich in die tijd snel. Nog steeds is Nederland een koploper op dat gebied. Als drukkerij richten ze in 1886 het tijdschrift De Plantenbeurs op: ‘Officieel Orgaan der Nederlandsche Tuinbouw-Handelsvereeniging voor Bloemisten, Boomkwekers en handelaren in planten, bollen en aanverwante artikelen.’

LC 16 12 1887

Het tijdschrift blijkt een succes. Omdat veel kwekers in die tijd in en rond het snel groeiende Bussum wonen, besluit het echtpaar Bolsward te verlaten. Het echtpaar trekt in een gebouw dat nog in de lokale geschiedenisboekjes voorkomt als voormalige pastorie, en dat ‘Ma Chaumière’ werd genoemd. Het was een riant buitenhuis  met een grote tuin. Dat geeft aan dat ze er op het moment van de verhuizing financieel gunstig voor stonden. Mijn oma Lamberdina Märckelbach, na drie zonen de enige dochter die de volwassen leeftijd bereikte, werd nog in Bolsward geboren maar verhuisde mee toen ze drie jaar was. Met haar trotse rode haar is zij zich altijd Fries blijven voelen. Kwam ik als kind bij haar op bezoek dan kreeg ik steevast Fries suikerbrood te eten. Heerlijk!

geboorteaangifte oma

Later zou ze dus trouwen met Aldert Meijer, mijn opa. Die groeide op in de Nassaulaan in Bussum waar zijn ouders een kruidenierswinkel dreven. Een paar winkels verderop was een boekhandel die ook nog steeds bestaat: Boekhandel Los. Die zaak heeft zelfs nog steeds dezelfde naam.  Boekhandel Los werd in 1887 gesticht door Roelof Los (Leeuwarden 1863 – Amsterdam 1935). Toen Los zijn winkel begon was hij pas 21 jaar, maar hij had kennelijk een goede leerschool gehad, namelijk aan de Appelmarkt 6 in Bolsward, bij Gijsbert Märckelbach. Toeval? In 1898 verkocht Los de winkel trouwens, om in Amsterdam een drukkerij te beginnen met Gerard Dijkhuis. Dijkhuis was getrouwd met een zus van mijn opa. Een merkwaardige verwevenheid, waarvan ik niet weet of het allemaal toeval was. Misschien waren ze wel allemaal met elkaar bevriend.

In ieder geval: in Bolsward werden de winkel en drukkerij verkocht en omgezet in een ‘NV.  Bolswardsche Handelsdrukkerij, boek- en kantoorhandel en boekbinderij, voorheen weduwe P.M. Feenstra.’ Dat werd bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant van 20 juli 1896. Hoe hij toen ging heten, weet ik niet, maar waarschijnlijk is de winkel een aantal keren van eigenaar en naam verwisseld.

Online vind ik ook nog een oude foto van de drukkerij/boekhandel onder een andere naam: Schermer. De foto geeft geen jaartal, maar ik schat dat hij uit het begin van de negentiende eeuw dateert

.Drukkerij en boekhandel Schermer

Om te concluderen: Ik denk dat we veilig mogen aannemen dat het Boekhuis in ieder geval veel ouder is dan de jaren ’30, en teruggaat tot 1843. Voor mij heeft zich hiermee weer een stuk familiegeschiedenis geopenbaard waar ik geen weet van had. Mijn liefde voor boeken en schrijven lijken in ieder geval niet uit het niets te komen.

Heb ik het goed, dan is de boekhandel aan de Appelmarkt in Bolsward al 173 jaar oud. Als ik de eigenaar was, dan zou ik me vast gaan opmaken om dit prachtige 175-jarige bestaan te gaan vieren en het mooie jaartal in gouden letters op de ruiten zetten ‘Sedert 1843.’

Gefeliciteerd alvast!

Ede Abraham Zeilinga (1848-1918) en 2 eeuwen zeilmakerij Zeilinga. Deel II: Groningen

17 Wednesday May 2017

Posted by Marco in 't Veldt in familiegeschiedenis, geschiedenis, maritieme geschiedenis

≈ 1 Comment

Tags

Aldert Meijer, Amsterdam, Buitenwerf, Bulthuis & Zoon, Cees Zeilinga, Cornelis Lambertus Bulthuis, Cornelis Lambertus Zeilinga, De Nijverheid, Douwes, Drentsche Stoomboot Maatschappij, DSM, Ede Abraham Zeilinga, Feije Zeilinga, Groningen, Guldenstraat, H.B. Onnes, Henricus Lieftinck, Huize de Beurs, Ingrid Wormgoor, Jacob Spin, Jan Jurgen Zeilinga, Jeroen ter Brugge, Kapiteinshuis Pekela, Klaas Kater, Lambertus Bulthuis, Leliestraat, lijnbaan, Meursing, Nieuwendam, Noorderwerf, Oosterstraat, Prins Hendrikkade 120, scheepsbouw, Soranus, Vismarkt, Wicher Kerkmeijer, wijnhandel, Zeilmakerij F. Zeilinga

Op de hoek Prins Hendrikkade 120, ooit Zeilmakerij Zeilinga, nu het Four Seasons Hotel.

(Hier vindt u deel I over het onstaan van de zeilmakerij Zeilinga)

Feye Zeilinga begint in 1839 een zeilmakerij aan de Prins Hendrikkade in Amsterdam, die in veranderde vorm tot het jaar 2000 zal bestaan.  Het is een voortzetting van de familietraditie die ooit begon op Schiermonnikoog (zie deel I).

Feije wordt niet oud. Hij sterft in 1866 op 55-jarige leeftijd. Zijn eerste vrouw is al acht jaar eerder overleden, in 1858.  Twee jaar na haar dood, hertrouwt Feije met Catharina Wilhelmina Hattink. Met haar krijgt hij geen kinderen in de zes jaar dat ze samen zijn. Als Feije sterft, heeft hij twee zoons om hem op te volgen. Zijn oudste zoon Jan Jurgen is dan vierentwintig en werkt al in de zaak. Zijn jongste zoon Ede Abraham is net achttien geworden.

 

Inschrijving bij de gemeente Amsterdam  Gelderse kade van gezin F. Zeilinga

Vier jaar voordat Feije overlijdt, begint al een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van zeilmakerij Zeilinga: dat van zijn zoons. Amsterdam pocht er graag op dat het een grote zeehaven is, maar in de negentiende eeuw speelde zich een belangrijk deel van de scheepsbouw af in Groningen. Daar werden meer schepen gebouwd dan in Amsterdam. Ze zijn er doorgaans wel een stuk kleiner, maar toch, het is een markt die de moeite waard is.

Scheepvaart van Groningen

De Groningse scheepsbouw is ontstaan uit de ontginning van veengebieden. De Groninger Veenkoloniën, met plaatsen zoals Hoogezand, Sappemeer, Veendam en Oude en Nieuwe Pekela, hebben behoefte aan schepen om de turf te vervoeren. Daaruit ontstaat een scheepsbouw die nog steeds bestaat. Die scheepsbouw heeft wel een probleem: zij vindt plaats aan kanalen ver van de kust. De kanalen zijn te smal, de bruggen te laag. Er vindt een voortdurend gevecht plaats waarbij de scheepsbouwers strijden voor betere faciliteiten. Ze hebben één pech: ze zitten ver van het centrum van de macht.

Amsterdam wordt in de negentiende eeuw ook een onmogelijke haven. Het IJ slibt dicht en voor de haven ligt voortdurend een grote zandbank. Vlissingen of Harlingen lijken haar rol over te nemen omdat het veel betere havens zijn. Maar omdat in Amsterdam de macht zetelt, worden er gigantische kapitalen vrijgemaakt om er voor te zorgen dat de haven via een kanaal rechtstreeks toegang krijgt tot de Noordzee. In Groningen zullen nog lang alle nieuwgebouwde schepen uit de Veenkoloniën de Noorderhaven in Groningen moeten passeren op hun weg naar de zee. Pas daar kunnen ze worden voorzien van masten, tuigage en zeilen.

Groningse scheepsbouw: de Fennegiena uit Veendam, in 1856 geschilderd door Jacob Spin. Let op, hoe dit schilderij qua compositie lijkt op dat van de Piet Hein, zelfs de bemanningsleden staan hetzelfde. Collectie Kapiteinshuis Pekela.

De Groningse markt is er een, die de Zeilinga’s niet aan hun neus voorbij willen laten gaan. De stad Groningen ligt aan het eind van de Hondsrug op de plek waar de Drentse Aa en de Hunze bij elkaar komen. Water genoeg. De stad is omgeven door kanalen en havens die zich vullen met het water uit de twee beekjes. De Noorderhaven is in die tijd de belangrijkste voor de zeevaart. De haven heeft dan nog een min of meer open verbinding met de zee, via het Reitdiep, en kent dan nog eb en vloed. Sluizen zorgen dat het brakke water niet verder de stad ingaat.

De Noorderwerf rond 1640 op de kaart van Haubois.

Ten noorden van de Noorderhaven, tegen de stadswal bij het Reitdiep aangeklemd, ligt als sinds onheugelijke tijden een scheepswerf. Ooit werden er schepen voor de West-Indische Compagnie gebouwd. Op 5 juli 1850 wordt er de Firma Kater en Meulman, opgericht. Kater is scheepsbouwer. Meulman is grofsmid. De twee gaan een samenwerking aan met de kennelijke bedoeling om (ook) ijzeren schepen te bouwen. En niet alleen ijzer maar ook nog stoom. De nieuwe tijd!‘

Uit ‘Turfschippers en kustvaarders’ van Ingrid Wormgoor:

De eerste die zich bezighield met stoomschepen was de Groningse smid albertus Meulman. Hij repareerde de kanaalstoomboot Lieut. Adm. Tjerk Hiddes en verlengde haar met zes voet. In 1850 maakte deze boot een proefvaart naar Zoutkamp en vervolgens werd ze ingezet tussen Stroobos en Lemmer. Mogelijk maakte dit kunststukje indruk op scheepsbouwmeester Klaas Kater die kort tevoren vanuit Amsterdam naar Groningen was gekomen. Kater moet in Amsterdam al kennis hebben gemaakt met de nieuwste technieken van stoom en ijzer. In elk geval maakten Kater en Meulman drie maanden later bekend dat zij een vennootschap hadden opgericht onder de naam Kater en Meulman. Het doel was ‘aannemen, afleveren, bouwen en herstellen van schepen en het uitoefenen van alle werkzaamheden die op een scheepstimmerwerf kunnen worden uitgeoefend,’ gevestigd op de Noorderwerf in Groningen.
In 1854 werd er het eerste ijzeren schip van de provincie gebouwd, de barge Sophia.
De Noorderwerf is een grote werf met meerdere hellingen, en het was de eerste werf voor ijzeren schepen inde provincie. Tot de verkoop en sluiting van de werf in 1873, bleef het gedeelte voor houten schepen in bedrijf. In 1859 kreeg Kater vergunning om vier nieuwe ‘woonkamers’ te laten bouwen. Twee daarvan zouden dienen als werkplaats van de smederij op de timmermanswerf. Vermoedelijk was deze uitbreiding nodig voor de bouw van deze schepen.

In elk geval krijgt de werf een grote opdracht waarvoor ongeveer honderd arbeiders een jaar lang aan het werk waren. De Oprechte Haarlemmer Courant meldt op 13-12-1860:

Op 9 december vertrekken van Groningen naar de Zoutkamp Zr. Ms. Stoomflottille-vaartuigen Delfzijl en Stavoren, gebouwd op de Noorderwerf van den heer K. Kater, te Groningen, om van daar naar het Nieuwe Diep te stoomen, en waarschijnlijk aldaar verder opgetuigd te worden. Deze belangrijke onderneming heeft op de werf van den heer Kater aan ruim 100 arbeiders een jaar werk verschaft.
Maar stoom heeft het pleit helemaal nog niet gewonnen. Sterker nog: het zal nog lang duren tot de ijzeren schepen het bouwen in hout helemaal hebben verdreven. IJzer lijkt mooi, maar het is nog niet zo eenvoudig om grote ijzeren platen te maken en die op een degelijke manier aan elkaar te verbinden. De eerste ijzeren schepen blijken in het begin dan ook vaak flink te lekken. Veel kapiteins en reders nemen daarom liever het zekere voor het onzekere, en kopen liever iets dat oud en vertrouwd is. Het bouwen van houten zeilschepen gaat dus nog geruime tijd door.

 

In 1862 komt er een zeilmakerij aan de Noorderhaven in Groningen te koop.  H.B. Onnes verkoopt zijn bedrijf. Het zijn de kavels I en IV die interessant voor ons zijn:

Zeilmakerij aangeboden door H.B. Onnes

Ten overstaan van mr. JW. Quintus, notaris te Groningen, zullen op dingsdag 21 januari 1862 des avonds 7 uren, ten huize van koffijhuishouder J.E. Tiddens in het huis de Beurs te Groningen publiek verkocht worden:

I Eene ruime behuizing, get. I230, hebbende een bovenwoning met rojalen vrijen opgang, zijnde van eene van ouds zeer wel beklante Zeilmakerij, staande en gelegen aan de zuidzijde aan de Noorderhaven te Groningen. (De omschrijving van nrs. II en III  laat ik hier weg.)
IV Eene groote overdekte Lijnbaan en Zeilentanerij met daarbij behorende gebouwen en gereedschappen voor machinaal touwwerk, gelegen bijlangs den stadswal, bij de Leliestraat, te Groningen.
Hermannus Barteld Onnes (1807-1863) is eerder al naar Arnhem verhuist waar, hij in 1855 een drukkerij begon. Hij overlijdt een jaar later, in 1863, maar zijn drukkerij bestaat in onze tijd nog altijd.

Kadasterkaart van blok maar daarin de zeilmakerij Noorderhaven ZZ nr 48

Als ze de advertentie lezen gaan de Zeilinga’s tot actie over. Op 23 april 1862 wordt de minderjarige zoon Jan Jurgen door Feije ‘wettelijk handligting’ verleend tot uitoefening van het beroep van zeilenmaker en touwslager te Groningen. De eenentwintigjarige Amsterdammer krijgt toestemming van zijn vader om voor zichzelf te beginnen in het verre Groningen.
Net zoals de aankomst van de mensen uit Schiermonnikoog in Amsterdam een cultuurschok moet zijn geweest, moet de verhuizing voor Jan Jurgen een enorme overgang zijn geweest. Groningers praten in die tijd nog onvervalst Gronings, onverstaanbaar voor veel reizigers uit Holland. Gelukkig staat Jan Jurgen er niet alleen voor. De zaken zijn zo geregeld dat hij gaat samenwerken met Klaas Kater van de Noorderwerf. Dat geeft hem niet alleen een vaste klant, maar ook herkenning, want Kater komt ook uit Amsterdam.

Kadasterkaart zuidzijde Noorderhaven. Zeilmakerij rechts in het middelste blok.

Op 1 mei wordt de akte getekend waarmee hij met Kater in zaken gaat. In 1862 woont Jan Jurgen in Groningen en maakt hij in de krant bekend dat hij met Klaas Kater in zaken gaat. De heren bevelen zich nog eens aan bij de oude klanten van de bekende zeilmakerij Onnes via een krantenadvertentie:
(9 mei 1862) Dezelve beleefdelijk aan diegenen aanbevelende, welke de vorige firma hebben begunstigd, alsmede aan diegenen, die de tegenwoordige met hunne gunst mogten willen vereeren, zullen zij trachten door eene soliede bediening het vertrouwen te verwerven. Met het TANEN en ZEILEN zal in de volgende week een aanvang worden gemaakt. I.J. Zeilinga (sic) & Co, Zeilmakers. Zeilinga & Co, touwslagers en Zeilentaanders.

Tanen
Uit de advertentie blijkt dat Kater en Jan Zeilinga ook een taanderij hebben. Tanen is in die tijd werk dat vaak samengaat met zeilmaken. Ook de zeilmakerij Zeilinga in Nieuwendam heeft een taanderij. Zeilen en scheepstrossen worden in die tijd nog gemaakt van natuurlijk materiaal dat snel vergaat, soms al binnen enkele weken. Om de levensduur te verlengen worden ze getaand. Het tanen deed men met cachou, en kernhoutextract van de tropische Acaciaboom, en voor 1850 met een aftreksel van eikenschors.
Dit tanen van netten, touwen en zeilen door de vissers van de vissersvloot van de Zuiderzee en Noordzee gebeurde tot 1960 een aantal malen per jaar . Een zeil of net ging dan i.p.v. 1,5 tot 2 jaar , wel 10 tot 12 jaar mee. Het tanen was vies werk. Het gevolg was dat aan boord van zo’n schip alles bruin was: de touwen , de zeilen , de netten , de kleding , de klompen , de koffie , de getaande koppen van de bemanning etc.

Inboedel Zeilmakerij
In de akte van verkoop, vind ik de omschrijving van de hele inboedel van de zeilmakerij en de touwslagerij. Mij als leek zegt de hele lijst met voorwerpen niet zoveel, maar het lijkt een complete inventaris waarmee je zo aan het werk kunt. Volgens de toen gangbare procedure werd de akte lal van tevoren opgesteld door de verkopende partij samen met de notaris. Vervolgens vond er een veiling plaats in een bekende horecagelegenheid. Daar konden kopers zich melden en tegen elkaar opbieden. Tenslotte werd ter plekke de koop gesloten en hoefde de koper alleen nog maar zijn handtekeningen te zetten naast die van alle betrokken partijen.

Vismarkt Groningen met het gele gebouw links naast/achter op de hoek bij de Korenbeurs: Huize de Beurs. foto: Marco in ‘t Veldt

In dit geval gaat vindt de verkoop plaats in het bekende Huis de Beurs aan de Vismarkt, dat nog altijd bestaat. In de akte is ook te lezen dat het Klaas Kater was die de koop ondertekende namens Zeilinga. Aannemelijk is daarom, dat Kater een vriend of bekende was van vader Feije Zeilinga, en dat vader de koop liever liet sluiten door een wat oudere vriend ter plekke, dan door zijn nog jonge zoon. Kater werd in 1827 geboren in een familie van scheepsbouwers uit Monnickendam. Hij werkte in 1848 in Nieuwendam als scheepstimmerman, dus daar zullen Feije en Klaas elkaar van gekend hebben.

Met de koop, wordt de zeilmakerij in Groningen onderdeel van de firma F. Zeilinga. Op 17 maart 1862 dient Zeilinga, F. een aanvraag in voor toestemming voor reparatie voorgevel op adres Noorderhaven I 230.

Gevelontwerp gemaakt voor Wickenhagen na verkoop door Zeilinga

In eerste instantie ben ik in de war geweest met de lokatie van de zeilmakerij.  De Noorderhaven is omgenummerd, en pas bij een tweede keer zoeken kom ik er achter dat er meerdere keren is omgenummerd. Uiteindelijk blijkt me, dat de zeilmakerij gevestigd is geweest op wat nu Noorderhaven Zuidzijde 48 en 48a is. Tegenwoordig is dat een herenhuis met een statige voorgevel. De huidige gevel stamt echter niet uit de tijd van Jan Jurgen en Ede, maar is pas door de volgende eigenaar (B.J. Wickenhagen) aangebracht.

Het geelgeschilderde pand is Noorderhaven 48/ 48 a.

Noorderhaven 48(a) is een hoog smal diep pand, dat helemaal doorloopt naar de Hoekstraat, aan de achterkant. Aan de voorkant heeft een grote takel in de gevel gezeten, zie ik op oude foto’s.

Laden en lossen bij Noorderhaven rond 1900. Pand 48 heeft dan nog een takel in de nok.

Aan de achterkant is een grote deur, nu een soort garagedeur. De indeling van het huis laat zich zien in oude bouwtekeningen. Er was woon- en kantoorruimte en een pakhuis. Ik neem aan dat er op de zeilmakerij op de begane grond was. Aan foto’s van blok- en mastmakerij Douwes -even verderop – is te zien dat er ook wel op straat gewerkt werd als dat handig was. Dat kon, want het drukke autoverkeer was er nog niet. De zeilmakerij was – denk ik – aan de achterkant gevestigd bij de grote garagedeur. De bewoners zullen op de eerste verdieping zijn gehuisvest geweest. Volgens de omschrijving in de verkoopadvertentie heeft het pand een bovenwoning ‘met roijalen vrijen opgang.’ Daarboven werd het pand mogelijk nog pakhuis gebruikt, vandaar de takels.

Achterzijde van de zeilmakerij aan de Hoekstraat tegenwoordig. Foto: Marco in ‘t Veldt

Ik probeer voor te stellen hoe die verkoop plaatsvond. Het is 1862. Huize de Beurs, vol knauwerig Gronings sprekende mannen. Het is er rokerig. Enigszins argwanend kijken de Groningers naar die twee vreemdelingen.  ‘Dat zint Amsterdammers. Die ene heeft de werf gekocht, en nu…’

Kastelein Tiddens brengt de glazen rond. Op het podium zit meester J.W. Quintus om de verkoop te leiden. Hij komt uit een plaatselijk bekend geslacht van notarissen. En dan gaat het bieden beginnen. De zeilmakerij is eerst. Daarna de herenbehuizing, een pakhuis, de lijnbaan. Op het laatst zijn de helften van twee trekschuitverbindingen aan de beurt.

Jan Jurgen en Klaas hebben de zeilmakerij de dag tevoren gezien. Tegen betaling van 10 cent voor de armen konden ze een kijkje nemen in het huis, de zeilmakerij en de touwslagerij. Daar staat ook de inboedel die ze er verplicht bij moeten kopen. Is het wat waard, hebben ze er wat aan? Over personeel wordt in de advertentie niet gesproken maar dat moet er geweest zijn. Een zeilmakerij en lijnbaan drijf je niet in je eentje, want het is arbeidsintensief werk. De arbeiders kijken enigszins argwanend. Wie zouden de kopers worden? Zouden ze hun baan houden bij die nieuwe eigenaar?

Noorderhaven, in het midden de voormalige zeilmakerij. Foto: Marco in ‘t Veldt

De Noorderhaven moet in die tijd een prima plek zijn geweest voor een zeilmakerij. Daar kwamen de meeste zeeschepen die de stad bezochten. Er waren altijd zeilen te repareren. Bovendien werden de nieuwe schepen die gebouwd waren in de Veenkoloniën er afgebouwd en van masten, zeilen en tuigage voorzien. En dan: er waren twee scheepwerven vlak in de buurt. Net buiten de stadswallen lag de Buitenwerf. Die was eigendom van Emmo Hoites Meursing, familie van de Meursings die schepen bouwden in Nieuwendam en Amsterdam. En nog dichterbij, net binnen de stadswallen dus de Noorderwerf, die nu van Klaas Kater was.

Rechts de Hoek van het Ameland, met op de achtergrond de loodsen van de (voormalige) Noorderwerf

Dat de aankoop van de zeilmakerij van Onnes gebeurde door Klaas Kater, suggereert dat diens Noorderwerf vaste klant van Zeilmakerij Zeilinga zou worden. De Noorderwerf lag immers vlakbij, aan de overzijde van de Noorderhaven.

Waar lag die werf? Wie tegenwoordig op de kaart van Groningen kijkt, ziet dat daar tegenwoordig de Werfstraat ligt, genoemd naar de Noorderwerf. De werf lag er pal aan de oude stadswal, die nu is veranderd in het Noorderplantsoen. Er zijn nog oude foto’s waarop de werf te zien is. Zij was toen al niet meer in bedrijf, maar de loodsen van de werf werden gebruikt als opslag voor brandstof. De stadswallen zijn links op de foto duidelijk zichtbaar, al zit er geen poort meer in.

Maar waar lag nu die touwslagerij die werd gekocht? De omschrijving lijkt niet erg nauwkeurig. ‘Langs de stadswal bij de Leliestraat.’ Ik verwacht een moeilijke zoektocht, maar op de kaart van het kadaster blijkt het gemakkelijk. Er is slechts een rood vakje op de stadswal, op Dwinger 10, die nu onderdeel is van het Noorderplantsoen. De touwslagerij blijkt pal achter de Noorderwerf te hebben gelegen. Dat maakt het plaatje compleet: Kater en Zeilinga samen in zaken en als buren.

Ligging Touwslagerij De Nijverheid, Noorderwerf en Zeilmakerij Zeilinga, door mij aangegeven op een kadasterkaart.

Een jaar na de overname van de zeilmakerij trouwt Jan Jurgen in Groningen. Op 23 april 1863 zegt hij ‘ja’ tegen Maria Hendrika Hindrichs uit Amsterdam. Het paar krijgt al snel een eerste kind: Anna Catharina Wilhelmina Zeilinga op 18 juli 1865. Maria overlijdt kort daarop, op 28 november 1865. Ze werd slechts 21 jaar oud. Jan Jurgen staat er weer alleen voor.
In de tussentijd heeft hij – op 29-9- 1864 – een vennootschap voor Touwslagerij en taanderij van zeilen opgezet met F. Zeilinga (Amsterdam) , onder de naam Zeilinga & comp., te Groningen.

F. Zeilinga als (bijzondere) Scheepsreder

Feije Zeilinga. Collectie Wim Zeilinga

Zeilmakerij F. Zeilinga groeit. Daarnaast gaat de zeilmakerij ook optreden als reder. De vermenging van activiteiten is nogal gebruikelijk. Ten dele is het risicospreiding of een poging om een graantje mee te pikken van een lucratieve markt. In 1862, als F. Zeilinga de rederij in gaat, is de markt voor schepen goed. Wat we bijvoorbeeld ook vaak zien, is dat scheepsbouwers zelf reder worden. Om dezelfde redenen, maar ook juist in economisch zwakkere tijden aan het werk te blijven. Scheepswerven zoals Meursing, worden reders van hun eigen schepen, als ze die op dat moment niet kunnen verkopen, zodat ze wel schepen kunnen blijven bouwen. Vaak ook hadden rijkere burgers parten in schepen. Vader Ede Abraham trad ook al op als ‘boekhouder’ van schepen, zoals de Maria Magdalena, in 1838, waarin Alderts vader Jacob ook een part had.

In 1860 richt zeildoekfabrikant en scheepsreder Pieter Hendrik Kaars Sijpesteijn een verzekeringsmaatschappij op: De Onderlinge Verzekering Maatschappij van Zeeschepen, gevestigd te Krommenie. Artikel 1 van de statuten stelt: “Deze maatschappij is een contract, waarbij de gezamentlijke deelhebbers elkander, een ieder naar eventredigheid van zijn deelneming, verzekeren voor totaal verlies van de in deze Maatschappij ingeschreven schepen.’

Feije Zeilinga wordt commissaris van de maatschappij, wat nog eens laat zien dat hij een belangrijke zakenpartner van Kaars Sijpesteijn was. Het is aannemelijk dat Feije – voordat hij zelf reder werd –  al parten in schepen had gekocht,  en daarom als commissaris gevraagd is. In artikel 24 wordt ‘de betrekkig van Directeur opgedragen aan den Heer Pieter Hendrik Kaars Sijpesteijn; terwijl als Commissarissen worden benoemd de Heeren F. Zeilinga, F. Jaski en L. P. Teensma, welke alleen wegens bewijzen van kwade trouw of grove veronachtzaming van de belangen der Maatschappij van die betrekking kunnen worden ontzet.’ (zie: Klaas Woudt, p. 132). De verzekering verzekerde zo’n 240 parten in schepen, met een totale waarde van zo’n 5 miljoen en bestaat zeker tot 1883.

F. Zeilinga is een beetje bijzondere reder, blijkt uit het jaarverslag 1864 -1873 van de Nederlandsche Vereniging tot afschaffing van sterken drank. Het verslag vermeldt de naam Zeilinga driemaal. Bij de eerste vermelding gaat het om ‘schepen die zonder S. D. aan boord varen. Boekh. F. Zeilinga.’
De afkorting S.D. staat uiteraard in dit verband om ‘Sterke Drank.’ In het hoofdbestuur van de vereniging zit A. Zeilinga Ez., oftewel kapitein Abraham Edes Zeilinga, de broer van Feije. Van hem is een fel pleidooi bewaard gebleven tegen het gebruik van sterke drank aan boord, volgens hem de oorzaak van de meeste scheepsongelukken. Dat er aan boord van sommige schepen flink gedronken werd, is inderdaad bekend. Verhalen van mannen die zo dronken zijn dat ze uit de mast vallen of zelfs het want niet in kunnen. Volgens Zeilinga kan het ook anders. Biedt de bemanning thee en koffie aan, in plaats van drank, en betaal een gulden meer gage.
Ook voor Feije is er een vermelding in het jaarverslag: ‘President (voor zeevarenden) F. Zeilinga Gelderse Kade 444.‘ Daarnaast wordt nog vermeld: Bestuurderen: Theseurier: A. Zeilinga, Zeedijk 10.’ De bestrijding van de drank gaat trouwens hand in hand met de verspreiding van het geloof. De heren zijn allemaal actief in de Afdeling Amsterdam van het Nederlandsch Bijbelgenootschap. De zeilmakerij in Nieuwendam zal nog tot in de jaren 20 of 30 dienen als plaats waar de Vereniging voor Geheel Onthouders bij elkaar komt.
In 1862, het jaar dat Jan Jurgen bij zijn vader in de zaak F. Zeilinga komt en in Groningen begint, laat de firma F. Zeilinga ook het eerste van vijf schepen bouwen. Dat gebeurt op de Groningse scheepswerf Ipe Annes Hooites in Hoogezand, waar kapitein Aldert Meijer in 1840 zijn Pieter Hendrik liet bouwen.

Anna Catharina Wilhelmina van F. Zeilinga, kapt. Grillk.

In 1862 wordt de galjoot van 132 ton te water gelaten. Jan Jurgen noemt het schip ‘Anna Catharina Wilhelmina.’ Kapitein wordt Gerrit Jacobs Grilk van Schiermonnikoog. Die voer vanaf 1849 op een kofschip Anna Catharina, dat in november 1861 verongelukte op de Trow Rocks. De Anna Catharina Wilhelmina blijft tien jaar in eigendom van F. Zeilinga, tot 1871. De eerste tocht, in 1863 gaat naar Belfast, maar daarna wordt er Rogge gehaald uit St. Petersburg, dat een vaste bestemming van de schepen van rederij F. Zeilinga blijft. Ook is een deel van de lading vaak bestemd voor zeildoekmaker P.H. Kaars Sijpesteijn.

De naamgeving van de Anna Catharina Wilhelmina is als volgt te verklaren. Het is een samenvoeging van de namen van de beide vrouwen van Feije Zeilinga. Feyes eerste vrouw heette Anna Catharina Berke (1819- 1858). Als zij overlijdt trouwt Feije in 1860 met zijn tweede vrouw, Catharina Wilhelmina Hattink (1829-1910). De beide dubbele vrouwennamen overlappen mooi, zodat het schip aan drie woorden genoeg heeft om naar beide vrouwen te worden vernoemd. Als Jan Jurgen drie jaar later in 1865 een dochter krijgt, vernoemt hij haar op dezelfde wijze naar de beide vrouwen.
Er volgen meer schepen. In 1863 koopt F. Zeilinga ‘De Vriendschap’ van reder Haaike Bakker van Schier. Het wordt in 1871 verkocht.

Fenna of Fennigje Scheltens, de tweede vrouw van Jan Jurgen Zeilinga. Collectie Wim Zeilinga

In 1866 laat F. Zeilinga door Meursing in Nieuwendam een galjoot van 148 ton bouwen dat wordt wordt vernoemd naar de tweede vrouw van Jan Jurgen. Het gaat Fenna Scheltens heten, naar de vrouw waar Jan in dat jaar mee trouwt. Haar naam wordt doorgaans als Fennigje Scheltens geschreven. Fennigje is een verkleinwoord van Fenna. Het schip verongelukt al drie jaar later, in 1869 onder gezagvoering van kapitein J.C Drenth.

De Fenna en Wilhelmina van F. Zeilinga

Het wordt de kapitein kennelijk niet aangerekend, want hij mag van 1871-1881 een nieuw schip varen, de Fenna & Wilhelmina,  dat nu weer naar twee vrouwen tegelijk wordt genoemd. De tweemastschoener is tien jaar eerder in 1861 gebouwd bij Bodewes in Sappemeer. Het wordt in 1881 in Penzance in het zuidelijkste puntje van Engeland aangevaren en verkocht. De Fenna en Wilhelmina is nog te zien op een schilderij dat Jacob Spin er in 1870 van maakte.
In de tussentijd heeft de firma nog een jaar lang een kleine tjalk van 35 ton uit 1844 in het bezit gehad. Tussen 1867 en 1868 voer de Jantje onder kapitein P.H. Piek.
Na 1881 stopt F. Zeilinga met de scheepsrederij. De reden daarvoor waarschijnlijk is de instortende economie voor de zeilvaart. Het bedrijf gaat nu optreden als agent van stoombootmaatschappijen, zoals we later zullen zien.

Reis naar Petersburg

Conservator Jeroen ter Brugge van Het Maritiem Museum Rotterdam, met voor hem het boekje van Ede Abraham Zeilinga. Foto: Marco in ‘t Veldt

Terwijl Jan Jurgen in Groningen werkt en vader Feije in Amsterdam, gaat jongere broer Ede Abraham Zeilinga in 1865 op reis met zijn oom Aldert Meijer. Ze varen met de brik Piet Hein naar St. Petersburg. Ede schrijft er in een klein notitieboekje in potlood een reisbeschrijving over. Achterin krabbelt hij wat Russische prijzen van touw enz. Waarom vaart hij mee met zijn oom, en niet op één van de schepen van zijn eigen familie, vraag ik me af nu ik weet dat zijn vader zelf meerdere schepen had. Is het voor de gezelligheid, of om de kunst af te kijken? In één van de brieven die kapitein Meijer aan zijn reder schrijft tijdens een andere tocht, vind ik de opmerking ‘Lina heeft het zo koud.” Lina, moet Meijers dochter Lollina zijn. Dat er familieleden meevoeren naar St. Petersburg is dus in ieder geval niet ongebruikelijk.

Ede Abraham Zeiliga 1848 jong

Ede Abraham Zeilinga (1848-1918) op jonge leeftijd. Collectie Wim Zeilinga

Ede naar Groningen

Ede Abraham Zeiliga 1848 middelbare leeftijd

Ede Abraham Zeilinga (18481918) als jongeman. Collectie Wim Zeilinga

Kort nadat Ede terug is in Amsterdam, overlijdt zijn vader. Feije sterft op 4 februari 1866 in Amsterdam.
Al snel worden de zaken zo geregeld dat Ede bij Jan in de zaak komt en dat hun pleegmoeder er niets meer mee te maken heeft. Ede gaat korte tijd later de zeilmakerij in Groningen voeren, en Jan gaat terug naar Amsterdam. De broers zitten met dezelfde rechten voor beide zeilmakerijen in de firma.

De Zeilmakerij in Amsterdam komt eerst korte tijd nog op naam van Jan Jurgen, maar korte tijd later beslist de rechter dan Ede ook handligting krijgt in verband met zijn leeftijd, en treedt hij toe tot de vennootschap met zijn vader, die hier per vergissing een keer Teije wordt genoemd. Dit alles blijkt uit een publicatie in de krant van 15 mei 1866:

acte tussen de weduwe en erven van de heer Feije Zeilinga, in leven zijnde zeilmaker, gewoond hebben te Amsterdam en aldaar den 4den Februari 1866 overleden…
Zeilmakerij door Jan Jurgen Zeilinga voor eigen rekening en zonder aansprakelijkheid van de weduwe voortgezet vennootschap F. Zeilinga.
Vennootschap tussen wijlen Feije Zeilinga en Jan Jurgen Zeilinga tot uitoefening van een touwslagerij ontbonden. JJ zet de touwslagerij voort onder de firma Zeilinga & Cie (of Co)
22 juni Bij beschikking van de regter van het eersten kanton, arondissement Amsterdam, van den 22 sten junij 1866 , is aan Ede Abraham Zeilinga, minderjarige zoon van wijlen Teije (sic) Zeilinga, en Anna Catharina Berke, regtens wonende in Amsterdam aan de Gelderse Kade, handligting verleend tot het uitoefenen der zeilenmakerij te Groningen en te Amsterdam en de touwslagerij te Groningen, beiden in vennootschap met zijnen broeder den heer Jan Jurgen Zeilinga, en het verrigten van alle daartoe vereischte handelingen.

Vijf dagen na de beschikking van de rechter treedt Ede dan officieel toe. Hij woont dan nog in Amsterdam, terwijl zijn broer in Groningen woont. De meerderjarige Jan Jurgen is dan zijn voogd. Op 29 juni gaan de twee broers een vennootschap aan:

Vennootschap F. Zeilinga (zeilmakerij) en Zeilinga & Co (touwslagerij). Vennootschap tot het uitoefenen van de zeilenmakerij te Amsterdam en Groningen en van de touwslagerij te Groningen. Jan Jurgen Zeilinga wonende te Amsterdam, Ede Abraham gedomiliciëerd ten huize van zijnen voogd J.J.Zeilinga doch verblijf houdende te Groningen

Het werk aan de lijnbaan in Groningen lijkt de heren Zeilinga niet erg te zijn bevallen. Al in oktober 1866 neemt een H. Huisinga de lijnbaan De Nijverheid over van de heeren Zeilinga & Co, lees ik. Dat is ook de eerste en enige keer dat de lijnbaan een naam blijkt te hebben: de Nijverheid. De verstandhoudingen moeten goed zijn geweest, want ‘Bij de heren zal een depot van zijn fabrikaat gevestigd blijven.’ Met andere woorden: Huisinga maakt voortaan de touwen voor verkoop via Zeilinga. Hoe het precies zit?

Op 15 maart 1867 vindt er een gedwongen verkoop van een schip plaats op last van Zeilinga & co, touwslagers. Het gaat om het tjalkschip Harmina van Roelof Piet. Piet zal zijn rekeningen niet betaald hebben, waarna de firma dwong zijn schip te verkopen. In de advertentie van de veiling worden Zeilinga&Co nog touwslagers genoemd, maar ik neem aan dat dat alleen was, omdat de akte nog niet veranderd was na verkoop van de touwslagerij.

Op 22 november 1866 hertrouwt Jan Jurgen, met Fennigje Scheltens, dochter van zilversmid Theunis. Hij woont dan al weer in Amsterdam. Fennigje is geboren in Hoogezand en woont volgens de trouwakte in Groningen.

Zeilmakerij in Delfzijl

In het artikel uit de Revue der Sporten uit 1916, wordt ons vertelt dat het vooral Jan Jurgen is geweest die de Firma F. Zeilinga groot heeft gemaakt. Het kan zijn dat Ede’s aandeel toen al lang vergeten was, omdat hij slechts relatief kort deel uitmaakte van de firma, zoals we straks zullen zien. Het kan ook zijn dat Jan Jurgen inderdaad het zakelijke talent van de twee broers was. In ieder geval lijken ze de ambitie te hebben gehad groot te worden. Twee vestigingen en een rederij is nog niet genoeg. Er komt nog een derde zeilmakerij bij. Op 10 april 1868 maakt de krant bekend dat er tussen nog een firmant bijkomt. Ze beginnen met een derde firmant een vennootschap voor een zeilmakerij in Delfzijl.

Jan Jurgen Zeilinga, zeilmaker wonende te Amsterdam, Ede Abraham Zeilinga, zeilmaker, en Hermannus Gerrit Keizer, boekhouder, beide laatstgenoemden wonende te Groningen, eene vennootschap aangegaan onder de firma F. Zeilinga en Keizer, tot het uitoefenen eener zeilmakerij en het handel drijven in touwwerk en verdere scheepsbehoeften, benevens een reederij en scheepszaken (NL staatscourant 01 05 1868)
Uit de acte: Artikel 1 De vennootschap zal gevestigd zijn in Delfzijl en zal een aanvang nemen op den eersten mei achttienhonderdachtenzestig.
Hermannus Gerrit Keizer door wien de boeken zullen worden gehouden en die mits diende aan de vennootschap toekomende of door hun gehuurde woning te Delfzijl zal moeten bewonen en over de door hem en zijn gezin vereischte ruimte dezer behuizing zal kunnen beschikken, des echter dat de uitoefening der affaire er niet door wordt belemmerd, zonder toestemming van zijne mede vennooten zijn hij niet van woonplaats mogen veranderen.

Helaas is me volkomen onduidelijk hoe het deze firmant en zeilmakerij in Delfzijl is vergaan. Keizer is geboren op 4 september 1841. Hij trouwt op 19 september 1868, dus kort nadat hij met de Zeilinga’s in zaken gaat en daarmee een inkomen verwerft. In het online archief ‘Alle Groningers’ zijn vier aangiftes van het overlijden van Keizers kinderen te vinden.’ Bij de aangifte van 1871 bij overlijden eerste kind is Keizer nog zeilmaker, maar bij de volgende, in 1875, noemt hij zich al scheepsmakelaar. Bij gebrek aan bronnenmateriaal concludeer ik daar voorzichtig uit dat de zeilmakerij in Delfzijl een kort leven beschoren is geweest. In kranten kom ik hem tegen als scheepsmakelaar H.G. Keijzer, een beroep dat hij nog lang is blijven uitoefenen, maar zonder bemoeienis van de Zeilinga’s.

De Noorderhaven als werkplek

Noorderhaven, rechts (wit) de Hoek van Ameland, met daarachter de vroegere zeilmakerij, links de plek waar de Noorderwerf lag. Foto: Marco in ‘t Veldt

Tegenwoordig is de Noorderhaven schilderachtig mooi. Rustig. De schepen dobberen op het water en dienen vooral om op te wonen. De herenhuizen langs de kades staan zich stil en chique te spiegelen in het water. In de tijd dat Jan Jurgen en Ede er komen te wonen, is de Noorderhaven echter een bruisende plek waar volop en hard gewerkt wordt.
Het Adresboek. Naamregister van fabrijkanten, kooplieden, winkeliers, notarissen, makelaars, enz. enz. te Groningen. J. Oomkes J.Zoon. 1854 laat ons hier iets van zien van de nijverheid in de negentiende eeuw. Het boekje geeft ons een overzicht over de zeilmakerijen in Groningen in die tijd:
Firma Van der Goot & Barends, Hooge der A II 102, Wijndels, T. Noorderhaven I 232, Westenborg , G.W. Hooge der A I 243, Firma B. Onnes & Zoon, Noorderhaven L. 67, T van der Veer, Boterdiep, S.H. de Rooij Schuitendiep, Sissingh, H.J. Kostersgang, Staal. G. Nieuweweg.


Ook noemt het boek een flink aantal scheepwerven, of ‘Scheepstimmerlieden,’ zoals men toen graag zei:

Kater, Klaas (Firma Kater & Meulman) Noorderhaven L2, Vries, G.K. de, Zuiderhelling S354, Lugthart, J.C., Buiten A Poort U38, Meursing, E.H., Buitenwerf V37, Vries, K.K. de, Buiten Klein Poortje, IJ 25, Werff, F.U. v.d. idem IJ 29.

De stad kende in die tijd kennelijk zes scheepswerven en acht zeilmakerijen.  Er is dus stevige concurrentie. Daarnaast is er een levendige handel rond de Noorderhaven. Hetzelfde Adresboek geeft ons ook een prachtig overzicht over de activiteiten in de stad Groningen halverwege de negentiende eeuw. De Meulman die later met Kater gaat samenwerken op de Noorderwerf blijkt bijvoorbeeld één van de drie ankersmeden in de stad te zijn. Hij is gevestigd aan de Noorderhaven I 215, maar wordt op een andere plek in het adresboek ook aangeduid als: Kagchelmaker.

Blok en Mastmakerij Douwes, Noorderhaven no. 10 rond 1920.

Op de plek waarvan ik eerst dacht dat het de zeilmakerij Zeilinga was, blijkt bij nader inzien blokmaker Douwes te zitten, aan Noorderhaven I 216. Hij is één van de zes blokmakers die de stad dan kent, en is ook mastenmaker. Een foto uit de jaren 20 laat de mastenmakers op straat aan het werk zien. Verder zitten er aan de haven twee bakkers, baardscheerders, makelaars in granen, in marmer, zout, edele gesteenten, twee mastenmakers, een schoenmaker, een ‘verwer,’ vijf winkeliers en een zoutzieder.
En het is er een komen en gaan van zeelieden. Hoewel stoom snel opkomt, wordt er tot ver in de negentiende eeuw gevaren onder zeil. De stoommachines nemen namelijk zoveel ruimte in binnen een schip, dat zij voor de kleinere kustvaarders ongeschikt zijn.

Men stapt pas over als er betrouwbaren dieselmotoren beschikbaar raken. Daardoor duurt de strijdt tussen zeil en stoom lang voort. Vlakbij de zeilmakerij van Zeilinga ligt de hoek van de Noorderhaven die bekend staat als ‘Hoek van Ameland.’ Daarover tekent Hylke Speerstra nog in de twintigste eeuw op uit monden van oude gepekelde zeelui:
(P. 41) Niet iedereen zei meteen ja tegen den nieuwe tijd. Ik hoor ze in de stad Groningen op het Hoekje van Ameland nog bakkeleien, die oude zeelui. Over hun houten schoeners en koffen. En nu ging het over de vraag: of lassen of klinken, want het ijzeren schip verdrong het houten. IJzer kan niet, want ijzer zinkt immers, zeiden ze. En ze waren bijna blij toen ze merkten dat de eerste geklonken schepen lekten als de zee.
De Noorderhaven is echter verre van ideaal. Hij staat via het Reitdiep in open verbinding met de zee. Dat zorgt er ook voor dat er voortdurend zout water en slib binnendringt. Er moet voortdurend aan gewerkt worden om de haven bevaarbaar te houden. Maar ook overstroomt de haven regelmatig. Nog in 1863 slaat een storm flinke gaten in de dijken van het Reitdiep en overstroomt veel land. De huizen aan de haven overstromen zo regelmatig dat er altijd planken en klei klaarliggen om in het binnendringende zeewater te weren.

In ‘Groningen als woonplaats beschouwd 1858, Eene bijdrage tot de geneeskundige plaatsbeschrijving van deze stad, ‘schrijft Sibrandus Elzo Stratingh, (p59):

De bewoners van deze straten zijn in zeker opzigt gewoon aan dit verschijnsel, in zooverre dat zij tegen elken hoogen vloed gewoonlijk voorzien zijn van klei, en hiermede en met planken de ingang van hunne woningen en kelders zoveel mogelijk afsluiten. Het gebeurt echter vaak dat het water hen overvalt, en de woningen binnendringt; zodra het hoogwater voorbij is, worden dan wel zoo spoedig mogelijk de kelders leeggeschept, en de kamers van vuil bevrijd, maar de muren en vloeren hebben door die drenking met zeewater voor de gezondheid hoogst nadeelige eigenschappen gekregen.

Dr. P.J. van Herwerdenschrijft in ‘De Groninger Zeevaart in de tweede helft der negentiende eeuw’ (1935):
De Noorderhaven was naar binnen afgesloten door grote en klein spilsluizen. Tot daar kwam de vloed, omdat het Reitdiep nog in open verbinding stond met de zee. Steeds weer bracht het zeewater veel slib in de haven. Wel maakte men het met de zogenaamde krabbelaar los en liet men het bij eb, door de geopenden Spilsluizen weer wegspoelen. Maar in droge tijden was dat niet goed mogelijk. Zelfs binnenschepen konden in de haven dan niet vlot komen.’

Noorderhaven. Foto: Marco in ‘t Veldt

Dat heeft grote gevolgen voor de scheepvaart ter plekke:
(Speerstra P31) Opa heeft vertelt hoe de nieuwe Groninger koffen aan de kanalen in het midden van Groningerland nieuw van stapel liepen en daarna over zoveel drempels en door zoveel nauwe en lage bruggen gewrongen moesten worden, dat ze tweedehands in zee kwamen. Met ploegen van vijftien jagers in de lijn plus een opzichter werd zo’n nieuw schip soms in perioden van laag water het laatste traject door de blubber van het Reitdiep richting Zoutkamp getrokken.”

 

Bulthuis & Zoon

Niet alleen Ede verbouwt zijn woning in die tijd.  In datzelfde jaar vragen Bulthuis & Zn., C.L. een vergunning voor het maken deurkozijn in voorgevel, Adres: Visserstraat I 102. De wijnhandelaren zitten vlakbij de zeilmakerij.

Kennen Ede en zijn aanstaande vrouw elkaar daarvan? Of hebben ze elkaar elders ontmoet, zoals in de kerk? In ieder geval blijkt wijnhandelaar Bulthuis een leuke dochter te hebben, waar Ede niet veel later mee trouwt.: Wilhelmina Bulthuis.
De familie Bulthuis komt uit het dorp Hoogkerk, vlak onder de rook van de stad. Nog altijd is het een industriedorp. Tegenwoordig is het bekend om de suikerfabriek, maar Bulthuis heeft er een kalkbranderij. En hij handelt in wijn. Op 7 oktober 1856 mag mr. J. Quintus vastleggen dat er een vennootschap Bulthuis tussen Cornelis Lambertus Bulthuis, kalkfabrikant en wijnkooper, en Geert Alting ontstaat. Een jaar later op 6 mei 1857 starten Bulthuis en Alting hun ‘wijnaffaire’ op hoek kleine der Aa/ Schuitemakersstraat in de stad.

Later komt Bulthuis zoon Lambertus er bij in zaak. Op 21 januari 1869 vindt er een ontbinding plaats van een vennootschap tussen Cornelis Lambertus Bulthuis en Lambertus Bulthuis Corneliszoon. Op 16 januari datzelfde jaar, wordt er een nieuwe aangegaan waarin drie vennoten zitten: Cornelis Lambertus, Lambertus en Delfgou. Delfgou zal er enige tijd later echter weer uitstappen en naar Amsterdam vertrekken.

De wijnconsumptie in Nederland stijgt in die tijd snel en de zaak groeit.  Omstreeks 1920 waren er in Groningen zo’n tien wijnhandels. De groothandel, voornamelijk gevestigd in Rotterdam en Amsterdam, leverde op fust of op fles door aan de kleinere regionale opkopers.

Laden en lossen bij Noorderhaven rond 1900. Pand 48 heeft dan nog een takel in de nok.

Op 11 juni 1869 trouwt Ede Abraham Zeilinga met Wilhelmina Bulthuis, dochter van de wijnhandelaar Cornelis Lambertus Bulthuis. Twee jaar later, op 3 oktober 1871 wordt hun eerste kind geboren. Het is een zoon die wordt genoemd naar de vader van Wilhelmina: Cornelis Lambertus Zeilinga (1871-1841). Roepnaam: Cees. Het jaar daarna krijgen de twee een dochter die Ede vernoemt naar zijn moeder. Helaas wordt het meisje nog geen jaar oud.
In het huis aan de Noorderhaven blijken niet alleen Ede en zijn vrouw ‘Willemiena’ te wonen. Ook Edes zus Grietje Zeilinga woont er, zijn – dan nog – twee kinderen en natuurlijk een dienstbode.

Uiterst rechts: Cornelis Lambertus Zeilinga als lid van herensocieteit Soranus. Het originele fotobijschrift duidt hem aan als ‘Kees Eylenga.’

Tot mijn verrassing woont er ook een neef in bij het gezin. Dat zal een leuke naamsverwarring hebben gegeven, want de neef uit Sappemeer heet Abraham Edes Zeilinga. Hij is het die als kapitein op de Agatha gaat varen voor rederij Kaars Sijpesteijn, de rederij waar ook mijn betovergrootvader voor vaart met zijn Piet Hein. In het Noordelijk scheepvaartmuseum is nog een mooie oude scheepstrommel te zien die van deze neef is geweest. Hij heeft hem blijkens het opschrift gekregen van cargadoors B.J. Carst & Co uit Amsterdam (Benjamin Jaski Carst, Nieuwendam 1843- Johannesburg Z-Afrika 1918).

scheepstrommel van Abraham Edes Zeilinga, kapitein van de Agatha. Collectie Noordelijk Scheepvaartmuseum

 

Verkoop Zeilmakerij en vertrek naar Amsterdam.

In januari 1879 is het afgelopen met de zeilmakerij in Groningen. Na zeventien jaar biedt de firma F. Zeilinga het hele pand te koop aan, wegens ‘vertrek naar elders.’

Ten huize van koffiehuishoudster R.H.Mulder aan de Grote Markt te Groningen, publiek worden verkocht: Eene ruime , nette sterk betimmerde behuizing met groote werkplaats, get. J 230; waarin sedert onheugelijke jaren een bloeiende zeilmakerij wordt uitgeoefend, staande en gelegen aan de Noorderhaven Zuidzijde en uitkomende in de Hoekstraat te Groningen; toebehorende aan de firma F. Zeilinga.

De zaak wordt verkocht aan koopman B.J. Wickenhagen, zo te zien de vader van de notarisklerk.  Jan Jurgen is er voor overgekomen uit Amsterdam, Ede wordt niet genoemd in de akte. In de akte is ditmaal geen sprake van een inboedel.

Dat ‘elders’ blijkt Amsterdam. In de economisch moeilijke tijden zoeken de broers Zeilinga elkaar kennelijk weer op. Ze maken beiden nog deel uit van de firma F. Zeilinga. In 1871 was zus Grietje al weer naar Amsterdam teruggekeerd, hun neef Abraham was in 1875 vertrokken om de zee op te gaan met de Agatha. Het hele gezin van Ede verhuist op 25 april 1879 naar Amsterdam. Zeilenmaker Ede betrekt een woning aan de Regtboomsloot 9, waar hij woont tot mei 1880. Dan trekt het gezin in de Prins Hendrikkade 102, vlak bij de zeilenmakerij.

Noorderwerf buiten gebruik. De loodsen zijn nu brandstofopslag. Links de stadswal met het Reitdiep. Rechts wordt er gebouwd op het terrein van de voormalige werf.

Waarom gaat Ede weg uit Groningen? Waarschijnlijk omdat het economisch slecht ging met de zeilmakerij. In 1873 wordt de Noorderwerf verkocht en keert Klaas Kater terug naar Amsterdam en de familiewerf in Monnickendam. Daarmee zal Ede een vaste klant hebben verloren. De werf wordt niet voortgezet maar gaat dienen als opslag voor brandstof. Het zijn zware tijden voor de scheepsbouw. Die is rond deze tijd compleet ingestort. Tijdens de Krimoorlog zijn er volop schepen besteld en nu is er zo’n een overschot dat er niet meer gebouwd wordt. Vooral de Groningse scheepsbouw heeft een slechte naam gekregen.

Er is nog een ontwikkeling die de zeilmakerij aan de Noorderhaven benadeeld kan hebben. In die tijd krijgt Groningen namelijk een nieuwe zeeverbinding, via het Eemskanaal naar Delfzijl. Dat wordt aangelegd tussen 1866 en 1876.  Door het nieuwe kanaal verschuift het gewicht van de zeevaart in de stad naar de Oosterhaven. Het Reitdiep wordt afgesloten met sluizen en is niet langer een open zeeverbinding. De Noorderhaven wordt daarmee veel minder belangrijk.

Amsterdam
Wat gaat Ede in Amsterdam doen? Het lijkt aannemelijk dat hij een rol blijft spelen in de zeilmakerij, maar de broers zoeken ook naar ander werk. Uit het verhaal in de Revue der Sporten blijkt dat Jan Jurgen goede contacten heeft op de marinewerf. Helaas is daar verder weinig over te vinden. Ik mag aannemen dat het hierbij ging om klussen op het gebied van het maken van zeilen, maar ook bij de marine zal dat snel minder worden.
In 1852 worden namelijk de uitkomsten bekend van een onderzoek dat de minister van marine heeft laten doen naar de toestand van de Nederlandse zeemacht. De onderzoekscommissie, onder voorzitterschap van prins Hendrik, de broer van de koning, adviseert om voortaan alleen stoomschepen te bouwen. Bij de marine nadert het zeiltijdperk dus zijn einde. Op 26 april 1827 vertrok al het eerste stoomschip van de marine uit Hellevoetsluis maar na 1852 ging de overstap op stoom heel snel. Sneller dan bij de koopvaardij, waar verzekeringen vaak bleven eisen dat er ook zeilen aan boord waren voor als de motoren stuk waren.

Zeilmakerij Zeilinga schakelt daarom langzamerhand om op andere producten. Tot aan het eind van haar bestaan blijft de productie van zeilen in stand, maar daarnaast komen er steeds meer andere producten bij, zoals we verderop zullen zien. Vanaf ongeveer 1860 start de Firma F. Zeilinga met het regelmatig adverteren voor dekkleeden, te huur of te koop op de Gelderse Kade, het huisadres van Jan Jurgen. Dit blijkt een succes te worden.

Scheepsagent van de DSM

De Meppel I of II

De firma Zeilinga begeeft zich nog in heel andere handel. In 1879 wordt de Drentsche Stoomboot Maatschappij (DSM) opgericht. In de krant kan Nederland lezen dat Ede daarmee een nieuwe baan heeft. Hij wordt agent van de DSM in Amsterdam. De Firma Zeilinga wordt geen aandeelhouder in de DSM maar speelt wel een rol in de aanschaf van de eerste stoomboten van de maatschappij, die worden gebouwd in Amsterdam.

(1879) Drentsche Stoombootmaatschappij. Nieuwe dienst, dagelijks behalve zondags tot vervoer van passagiers, goederen, en vee tusschen Meppel en Amsterdam, vice-versa, met de nieuw gebouwde, uitmuntend ingerichte, extra snel varende salonstoomboten Meppel I en Meppel II. Vertrek van Meppel des morgens 9 uur, na aankomst van den sneltrein van Nieuwe Schans, Groningen, Assen en Friesland. Vertrek van Amsterdam des morgens 8 uur. Aankomst te Meppel des middags 3 uur. Aankomst te Amsterdam des middags 4 uur. Aan het Station Meppel staat ene omnibus gereed om de passagiers naar de boot te brengen. Verdere inlichtingen : te Meppel en Assen aan de kantoren van de Drentsche Stoomboot-Maatschappij ; en te Amsterdam bij den agent E.A. Zeilinga, kantoor: Oosterhoofd 3, beurs: zuil: pilaar 46.

Hoe de Zeilinga’s bij de DSM betrokken raakten is niet te achterhalen. Mogelijk raakten de oprichters van de DSM bekend met Ede via Drentse beurtschippers die afmeerden in de Noorderhaven. Het lijkt in ieder geval aannemelijk dat de contacten tussen Zeilinga en DSM al gelegd waren voor Edes verhuizing naar Amsterdam.

Geschiedenis DSM

Algemeen Handelsblad maakt 13-08 1879 de start van de DSM bekend.

Vanaf 1879 tot en met 1942 waren de stoomboten Meppel I en Meppel II van de Drentsche Stoombootmaatschappij de goedkoopste en daardoor populairste verbindingsmiddelen tussen Drenthe en Amsterdam. De maatschappij werd pas in 1952 opgeheven. J.J. Zeilinga is nog tot 1901 administrateur te Amsterdam en agent.
Wie zou denken dat de aanleg van de trein meteen alle andere vormen van vervoer overbodig maakte, komt bedrogen uit. Treinen waren duur, en de verbindingen sloten vaak nog slecht op elkaar aan. De reis per boot was veel comfortabeler en veel goedkoper dan een treinreis. Ook van de DSM zijn alle archieven verloren gegaan, maar gelukkig heeft W. Kerkmeijer een belangrijk deel van de geschiedenis weten te achterhalen.
Vooral de inwoners van Meppel voeren met de boot, maar er werden ook veel goederen vervoerd. Sommige passagiers waren vaste klanten en voeren iedere week mee. Daaronder waren bijvoorbeeld veehandelaren maar ook grasmaaiers die als seizoenswerkers in Amsterdam werden ingezet. Soms ging het daarbij wel om een groep van honderd mensen tegelijk. Dat trok wel enige aandacht: ‘Deze lui, allen op klompen, trokken in optogt door de stad naar de boot, dat natuurlijk al eenig opzien wekte.‘

De Meppel I

Bij het goederenvervoer ging veel om gepekelde koeienhuiden, medicijnen, zeep, boter, kaas, melk. Maar er was ook vaak levende have. Op 24 juni 1880 bijvoorbeeld 39 honden uit Beilen naar Amsterdam gezonden voor de internationale hondententoonstelling in Haarlem. Bijna iedere week gingen vetgemeste varkens richting Amsterdamse slachterijen. In de week van 11 op 18 augustus 1889 werden bijvoorbeeld een koe, vijf kalveren, zeven lammeren en 245 vetgemeste varkens vervoerd.

De Drentsche Stoombootmaatschappij werd opgericht op 1 februari 1877 (DSM) in Assen, belangrijkste initiatiefnemers waren Egbert Beijer, die al twee stoomboten had en daarom directeur werd, en Mr. H.J. Smidt, griffier van de Staten van Drenthe en later dat jaar minister van justitie. Zesentwintig personen stapten in de NV. Het streven is om een stoomverbinding tussen Meppel en Amsterdam op te zetten. Op dat moment varen er nog diverse zeilende beurtvaarders tussen de twee plaatsen. Die waren natuurlijk niet in staat om een vaste dienstregeling te garanderen omdat ze afhankelijk waren van de wind. Stoomboten konden dit wel.
Bij oprichting legden de aandeelhouders 50.000 gulden in, later tot totaal 150.000 gulden. Voor het eerst winst in 1883/84.

De Kamer van Koophandel, gevestigd in Meppel, schreef in haar jaarverslag over in 1878: ‘Deze onderneming heeft naar het gevoelen van de Kamer groote levensvatbaarheid, als zij let op het enorme goederen vervoer tusschen Amsterdam en Meppel en op het groote belang dat de handel heeft met eene regtstreeksche gemeenschap tussen beide plaatsen.‘
Er volgen de voorbereiding en een proefvaart met een stoomboot van de firma Goedkoop uit Amsterdam, om te kijken wat de meest geschikte afmetingen waren voor een nieuw te bouwen boot voor dit traject. In december 1887 laat de maatschappij bouwtekeningen maken voor twee nieuwe schroefstoomboten en worden offertes aangevraagd. De Meppel was 38, 5 meter lang, 5 meter breed en had een diepgang van 1,5 meter. Er konden 150 passagiers aan boord. De opdracht gaat tenslotte naar de Koninklijke Fabriek van Stoom en andere Werktuigen te Amsterdam.

Historicus Wicher Kerkmeijer besteedt slechts enkele woorden aan de rol van de Zeilinga’s: ‘De agent van de DSM in Amsterdam, F. Zeilinga, maakte alle afspraken met de fabriek en regelde de betaling. Beide stoomboten, die de namen Meppel I en Meppel II kregen, zouden na vijf maanden worden afgeleverd.” (p. 43)

Ook Kerkmeijer moet het doen zonder archieven doen – die zijn allemaal verloren gegaan bij een brand – zodat er waarschijnlijk verder niets over de betrokkenheid van Zeilinga te vinden is. We zijn in ons verhaal de firma Goedkoop echter al eerder tegengekomen: als eigenaar van de werf in Nieuwendam, voordat deze werd overgenomen door de gebroeders Meursing. Goedkoops zoon Daniël begon vervolgens de werf ‘t Kromhout in Amsterdam. Een succesvolle werf die tussen 1867 en 1902 zo’n 660 schepen en scheepjes bouwt.
Rond half mei 1879 werden de twee nieuwe stoomboten te water gelaten. De Meppeler Courant meldde ‘deskundigen roemen zeer de sierlijke bouworde.’ Als eigen DSM-herkenningsteken voor op de Zuiderzee waren de schoorstenen va de boten voorzien van drie witte banden.
Op 14 februari 1879 kregen de boten toestemming voor een ligplaats aan het Meppelerdiep in Meppel. ‘In Amsterdam kreeg de DSM een aanlegplaats op een toplocatie. Deze lag aan de De Ruyterkade achter het centraal station aan steiger nummer 1. Dit was de meest oostelijk gelegen steiger vlak voor de brug over de toegang naar het Oosterdok,’ schrijft Kerkmeier. In de eerste jaren wacht Ede de boten echter op bij het Oosterhoofd bij het Oosterdok, vlakbij de zeilmakerij. De reden is simpel: de De Ruyterkade wordt pas in 1880 opgeleverd. Had Ede geluk of had hij invloed? In ieder geval krijgt de DSM de meest oostelijke aanlegplek op de kade. Alweer vlak bij de Prins Hendrikkade en de zeilmakerij.

Aanlegsteiger van de Meppel I en II aan de De Ruyterkade. De heer met wandelstok in het midden lijkt verdacht veel op E. A. Zeilinga.

Rol Ede en Jan Jurgen
Wat zal de rol van Ede zijn geweest? Ik neem aan dat hij er als agent voor zorgde dat de vracht in Amsterdam van en op de boot ging. Eenmaal per dag vertrok er een boot richting Meppel, en eenmaal per dag kwam er een aan. Tweemaal per dag zorgde Ede er dan bijvoorbeeld voor dat de vracht werd gelost en zorgde voor verder vervoer naar de eindbestemming.
Een advertentie uit 1881 zegt het kort: E.A. Zeilinga Agent der Drentsche Stoomboot-Maatschappij, Amsterdam belast zich met het afhalen en bestellen van goederen, tegen zeer billijk tarief.
Op zondag 10 augustus 1879 kwam de nieuwe stoomboot Meppel I uit Amsterdam voor het eerst aan in Meppel. Hoewel de Zeilinga’s niet worden genoemd, kan ik me haast niet voorstellen dat ze er niet bij waren onder de ‘genoodigden’ op de boot. Ik denk dat Ede en misschien ook Jan Jurgen is meegevaren, feestelijk van Amsterdam naar Meppel en weer terug:
‘Van Zwartsluis om 10 3/4 uur vertrokken, was men- terwijl de laagste waterstand in de Kribben 4 3/4 voet beliep – tegen half één nevens Schokland en ten 1 1/2 ure reeds in Kampen. In ruim één uur werd de afstand tusschen Kampen en Zwolle afgelegd. 1 1/2 uur was slechts noodig voor dien tusschen Zwolle en Zwartsluis. Aan boord waren de heeren commissarissen der Maatschappij met eenige dames, de directie en enkele genoodigden. De boot is hoogst elegant en doelmatig ingericht en loopt hard. Daarbij ligt ze vast op het water, wat voor het meerendeel der passagiers een groot voordeel is. De stemming aan boord was van zelf opgewekt en menig hartelijk woord werd gesproken. (…) naar wij vernemen, wordt de dienst Woensdag 13 dezer geopend.’

Na deze maidentrip ging het zo verder. Dagelijks vertrek uit Meppel 9 uur na de aankomst trein uit Friesland, Groningen, en dan de aankomst te Amsterdam namiddags 4 uur. Het vertrek uit Amsterdam was iedere ochtend om 8 uur waarna de aankomst in Meppel om 3 uur ‘s middags plaatsvond. Tenminste: als het goed ging. Vooral in het begin had men te kampen met tegenslag. Nog geen twee weken na begin kreeg de Meppel II al een lek, en meerdere keren ging de motor kapot.

Een advertentie van 27 februari 1882: Hervatting van stoomboot maatschappij dienst. 1e kajuit f1,50, 2e kajuit f1,- Verdere informatie geven de agent, de heer E.A. Zeilinga te Amsterdam, kantoor aan de ligplaats Hullsche steiger, en de directie te Meppel.

Terug naar Groningen

Ede Abraham Zeilinga 1848-1918

Ede Abraham Zeilinga (1848 – 1918) op latere leeftijd. Collectie Wim Zeilinga

Deze situatie duurt niet heel erg lang. In 1884, al na een jaar of vijf, verlaat Ede de firma F. Zeilinga helemaal en keert terug naar Groningen. Hij stapt in zaken met zijn schoonvader. Wat zou zijn familie van drankbestrijders en geheelonthouders daar van hebben gevonden?
Naar de reden dat Ede naar Groningen terug gaat, kunnen we alleen maar raden. Het lijkt er op dat de verstandhouding tussen Ede en Jan Jurgen zakelijk gezien altijd goed is gebleven. Na Ede’s dood zal zijn zoon Cornelis de firma F. Zeilinga in Groningen blijven vertegenwoordigen. Maar misschien zaten de broers elkaar toch te dicht op de lip, of werden de inkomsten te laag om beiden van een goede baan en inkomsten te voorzien. Na Edes vertrek neemt Jan Jurgen het agentschap over en organiseert met de Meppel zelfs zondagse pleziervaarten. Jan Jurgen wordt ook nog agent van andere stoomverbindingen, zoals Concordia.

Aannemelijker lijkt het daarom dat het echtpaar Groningen mistte, of nodig was om bij (schoon)vader in de zaak te komen. In de krant verschijnt allereerst een advertentie waarin bekend wordt gemaakt dat Ede uit de zaak stapt en Jan Jurgen die vanaf eind 1883 in zijn eentje voortzet.

Op 6 januari meldt de krant dat Ede Abraham uit firma’s stapt:

Zeilmakers en agenten, wonende te Amsterdam. Tot uitoefening van de zeilmakerij en alles wat daartoe behoort, onder de firma van F. Zeilinga
Tot het drijven van een agentuur eener binnenlandsche stoombootmaatschappij, met al wat daartoe behoort, onder de naam E.A. Zeilinga ONTBONDEN met en vanaf ultimo 1883.
De zaken dier beide vennootschappen blijven van af gemeld tijdstip geheel en alleen voor rekening en risico van den heer Jan Jurgen Zeilinga, die daartoe de vermelde firma’s zal blijven gebruiken en teekenen, hetzij alleen of in vennootschap met anderen, zonder aansprakelijkheid echter van den heer Ede Abraham Zeilinga. D. van Dijk

Jan Jurgen gaat enkele jaren daarna een vennootschap aan met de zoon van zijn inmiddels overleden broer Jacob: Hendrik Zeilinga (1861-1902 . Daarmee wordt Hendrik expediteur.
1887 bij akte van 26 feb bij notaris Reysenbach:
Is tusschen de heeren Jan Jurgen Zeilinga, agent van stoombootmaatschappijen en expediteur, en Hendrik Zeilinga, zonder beroep, beiden wonende te Amsterdam, aangegaan een vennootschap, ten doel hebbende de voortzetting…

Een enkel los krantenberichtje verraadt dat Ede (of zijn neef?) nog wel eens in Amsterdam is. Hij neemt er deel aan een zeilwedstrijd, met een jacht van een vriend. Het jacht is vernoemd naar het allernieuwste snufje techniek van die tijd: Telephoon. Het zeilen is een hobby maar ook een marketingstrategie. Ook vader Feije deed dat, met de tjotter Amasis. Hoe kan het ook anders als zeilmaker?
01-09- 1885, Het nieuws van den Dag:  ‘jachten, boeiers met roef. 2 Telephoon, eig. H Bernard jr. , bemanning E. A Zeilinga. Beiden te Amsterdam.’

Volgens de burgerlijke stand verhuist Ede op 28 december 1883 weer naar Groningen. Opmerkelijk genoeg blijft zijn zoon Cornelis/Cees nog tot 23 december 1890 in Amsterdam wonen, aan de Binnen Bantammerstraat 5. Hij woont vlak bij de Binnenkant en de Prins Hendrikkade, maar niet bij familie in. Is het de bedoeling dat hij het zeilmakersvak leert in het familiebedrijf?

Wijnhandel Bulthuis & Zoon.

Hoek Vismarkt Stoeldraaierstraat (Vischmarkt 41) in Groningen. De ‘B’ op de markies rechts moet van ‘Bulthuis & Zoon’ zijn.

Over de periode in de wijnhandel is niet heel veel te vinden. De winkel Bulthuis & Zoon adverteert weinig en er zijn geen archieven bewaard. Ede gaat in ieder geval in zaken met de broer van zijn vrouw, Lambertus Bulthuis. Het lijkt op dat hij goede zaken heeft gedaan. Uit een nota uit 1914 blijk dat de winkel een goede reputatie heeft. Zij mag zich ‘Hofleveranciers van H.M. Koningin Wilhelmina en H.M. de Koningin-Weduwe’ noemen en voert de beide koninklijke op haar briefpapier en nota’s.

Zoon Cees is te zien op meerdere foto’s in de Groninger archieven, en telkens in het gezelschap van de notabelen van de stad, die ongetwijfeld ook tot de clientèle van de winkel behoorden. Hij staat meerdere keren op de foto met leden van herensociëteit Soranus, die bij voorbeeld de rijke industrieel Jan Evert Scholten als lid had, net als bekende drukkers als Wolters en Noordhof.

Gemaskerd bal van herensociëteit Soranus, met helemaal links achter Cornelis Lambertus Zeilinga

Kort na zijn terugkeer naar Groningen vraagt Ede een vergunning aan voor het herstel van een stoep in de Stoeldraaierstraat in Groningen, bij toenmalig adres K215. In 1901 is er een aanvraag voor herstel van een lijstgoot op hetzelfde adres. De wijnhandel Bulthuis & Zoon is dan gevestigd op de hoek Stoeldraaierstraat/Vismarkt. Precies in het centrum van Groningen, met uitzicht op de toen nog bloeiende Korenbeurs. Zakelijk gezien is dat een prachtige plek. Het toenmalige pand is helaas in de Tweede Wereldoorlog verwoest toen er in de Stoeldraaierstraat een Duitse munitieauto ontplofte die de hele straat in brand zette. Op één foto vindt ik nog net de eerste twee letters van ‘Bu…’

‘C.L. Bulthuis en Zoon’ is dan een: Handelsgenootschap tot het drijven van handel in wijnen, gedestilleerd en daarmede verwante artikelen, bestaand hebbende tusschen den heer Lambertus Bulthuis Corneliszoon en de heeren Ede Abraham Zeilinga en Antonius, zich ook noemende en schrijvende Antonius Haakma, – Vos.
Zakelijk partner Antonius Haaksma wordt echter niet oud. Hij sterft op 20 juni 1901 al op veertigjarige leeftijd. Over blijft Lambertus, de broer van Edes vrouw.

De Telegraaf 10 09 1901

Op 7 september 1901 overlijdt Edes broer Jan Jurgen in Amsterdam op 56-jarige leeftijd. Ongetwijfeld een zwaar verlies voor de familie. Jan Jurgen wordt gezien als de drijvende kracht achter het succes van Zeilmakerij Zeilinga. In de krant verschijnt een overlijdensadvertentie geplaatst door zijn dan nog levende broers en zussen, Lollina, Ede Abraham en Neeltje met hun respectievelijke partners.
Hoe Ede er dan voor staat is moeilijk te zeggen. Op enig moment komt zijn zoon Cornelis Lambertus in wijnhandel in Groningen. In 1906 verhuist het kantoor van CL Bulthuis & Zn. naar Guldenstraat 22b in Groningen, in de straat vlak achter het gemeentehuis.
Dat de winkel en Ede in die tijd een bekende verschijning waren voor Groningers blijkt alleen uit een terloopse vermelding in de krant die naar de voormalige vestigingsplaats van de winkel verwijst: Op 7 november 1906: ‘Aan de Vischmarkt, voor het huis waarin de heer Zeilinga vroeger z’n wijnhandel had gevestigd.‘ De schrijver van het stukje veronderstelt duidelijk dat de meeste van zijn lezers weten welk huis er bedoeld wordt en wie Zeilinga is.

Ede zet de wijnhandel nog geruime tijd voort. In het telefoonboek van 1915 wordt vermeld dat hij telefoonnummer 284 heeft: Bulthuis & Zn., Fa. C.L., (E.A. Zeilinga), Wijnhandel, Guldenstr. 22b. Van de winkel zijn geen foto’s. Er bestaat een foto uit 1936, die gemaakt is ten behoeve van de sloop van het pand, dat dan deel is van een bank.

Op één foto van het buurpand, die wel uit die tijd dateert, zien we nog net de twee laatste letters van Bulthuis & Zoon. (ik heb er een rode pijl bovengezet).

In 1909 overlijdt Edes zakenpartner Lambertus Bulthuis op, 74-jarige leeftijd. Twee andere kleine krantenberichtjes verraden nog dat de winkel in die tijd diverse medewerkers had. In 1917 overlijdt bijvoorbeeld W.v.d. Beek, volgens de advertentie ‘langjarige vriend en medewerker.’ In dat jaar is H. Okken 40 jaar in dienst. Het lijkt er op dat de wijnhandel dus minstens vier of vijf medewerkers kende, en daarmee een behoorlijke omvang had.

In 1918 sterven zowel Ede en zijn vrouw, zoals vaker met levenspartners, kort na elkaar. Op 17 november sterft Wilhelmina Bulthuis, op 4 december Ede Abraham Zeilinga. De zaak is dan al overgegaan naar zijn zoon Cornelis Lambertus. Op 4 februari 1918 verhuist Bulthuis en Zoon van Guldenstraat 22 b naar ’t Kantoor van J.J. Mispelblom Beijer & Zoon, Heerestraat 71. Cornelis treedt er ook op als vertegenwoordiger van de firma F. Zeilinga uit Amsterdam. Dat bedrijf F. Zeilinga uit Amsterdam geeft inmiddels jaarlijks een catalogus uit, en mensen uit het hele land kunnen er hun tenten en watersportartikelen bestellen.

De Groninger Archieven bewaart meerdere foto’s van een gezelschap met daarin Cornelis. Op een daarvan staat ook zijn zwager Tonko Lieftinck. Cornelis is in 1897 getrouwd met Margaretha Woltera Hemmina Lieftinck (1873 – 1941), een dochter van tabaksfabrikant Henricus Lieftinck. Zijn eigen status of die van zijn vrouw geeft hem duidelijk toegang tot de voorname inwoners van de stad. Op de foto zit hij te midden van de bekende tabaksfabrikanten Tonko Lieftinck en Albert Niemeijer, een graanhandelaar, een verzekeraar en een drukker.

Cornelis Lambertus Zeilinga 1871 - 1941

In 1918, het jaar dat zijn schoonvader overlijdt, verhuizen Cees en Margaretha naar Arnhem.

Pakhuis de Nijverheid van tabaksfabriek Lieftinck in de Oosterstraat Groningen

In 1941 overlijdt Cees. Het Nieuwsblad van het Noorden wijdt dan nog een kort bericht aan hem.

Bericht over het overlijden van Cees Zeilinga in het Nieuwsblad van het Noorden.

Hoe het afloopt met de zeilmakerijen Zeilinga in Amsterdam en Nieuwendam,  leest u later in deel III van dit blog.

 

Ede Abraham Zeilinga (1848-1918) en twee eeuwen zeilmakerij Zeilinga. (I) Begin

16 Tuesday May 2017

Posted by Marco in 't Veldt in familiegeschiedenis, geschiedenis, maritieme geschiedenis

≈ 2 Comments

Tags

Abraham Ede Zeilinga, Albert Greiner, Aldert Meijer, Amsterdam Noord, Anna Catharina Berke, Benjamin Christiaan Jaski, Cornelis Lambertus Zeilinga, De Ruijterkade, Ede Abraham Zeilinga, Feije Zeilinga, Grietje Zeilinga, Grijpskerk, Jan Goedkoop, Kaars Sijpesteijn, Kapiteinshemel, Klaas Klaassens de Waard, Lollina Feyes Bors, Lucina Thema, Meursing, Neeltje Zeilinga, Nieuwendam, Noorderhaven, Oosterdok, Paesens, Piet Hein, Prins Hendrikkade, Revue der Sporten, Rijksbureau voor Kunstdocumentatie, Schiermonnikoog, Theodorus Bohres, Trijntje Meijer, Wim Zeilinga, zeilmakerij

Ede Abraham Zeilinga (1848-1918) Collectie Wim Zeilinga.

Ziedaar een naam, die op sportgebied klinkt als een klok. Welke watersporter, welke vlieger, welke enthousiast op concours hippique heeft niet van deze firma gehoord, het huis Zeilinga, specialiteit in zeilen, doch in groote sporttenten bovenal?

Het citaat hierboven is de aanhef van een artikeltje in de Revue der Sporten uit 1916. Het geeft aan dat de firma F. Zeilinga lange tijd een bekend bedrijf was. De naam Zeilinga gaat terug tot op de achttiende eeuw. Toen leefde er een zeemans- en zeilmakersgeslacht op Schiermonnikoog dat zich ging noemen naar haar beroep: zeilmakers.

De Zeilinga’s gingen ten slotte de hele wereld over, maar er bleven er ook altijd op Schiermonnikoog. Een groep vestigde zich begin negentiende eeuw in Nieuwendam, aan het Amsterdamse IJ, tegenwoordig Amsterdam-Noord. Dat gebeurde toen Ede Abrahams Zeilinga (1783- 1853) met zijn hele gezin verhuisde. Zijn zeilmakerij in Nieuwendam werd later voortgezet door zijn zoon Jacob en daarna door Jacobs zoon Feye. In 1936 werd de zeilmakerij verkocht.

Abrahams’ oudste zoon Feije stak in 1836 echter het IJ over en begon daar ook zeilmakerij, aan de Prins Hendrikkade in Amsterdam. Die werd voortgezet door zijn familie en zou bestaan tot 1934 en in gewijzigde vorm tot het jaar 2000.

Centraal

In dit artikel gaat de aandacht uit naar Ede Abraham Zeilinga (Amsterdam 1848, Groningen 1918), kleinzoon van voorgenoemde Abraham Ede, die dus dezelfde namen had als zijn opa. Hij voer in 1865 mee op de schoener Piet Hein van mijn betovergrootvader Aldert Meijer en maakte er een bijzonder reisverslag van.

Dit artikel is een eerste concept van een hoofdstuk van een boek waarin het reisverslag en de geschiedenis van de Piet Hein centraal staan. Jan Jurgen Zeilinga (1841-1901) De oudere broer van Ede, zette de zeilmakerij van hun vader in Amsterdam voort. Ede zelf dreef Ede tussen 1862 en 1879 een zeilmakerij van de familiefirma in Groningen, een zeilmakerij Zeilinga aan de Noorderhaven. Daarna woonde hij korte tijd weer in Amsterdam. Vervolgens keerde hij echter weer terug naar Groningen om er deel uit te maken van de wijnhandel Bulthuis & Zoon in Groningen, met de familie van zijn vrouw Wilhelmina Bulthuis.

De Piet Hein II, Gezagvoerder A. Meijer, in 1869 door Jacob Spin

Voorgeschiedenis

“Een boek of artikel over de zeilmakerijen in Groningen? Nee, dat bestaat niet zover ik weet.” Eén telefoontje naar het Noordelijk Scheepvaartmuseum helpt me uit de illusie dat ik gemakkelijk informatie kan vinden over de zeilmakerij Zeilinga aan de Noorderhaven in Groningen. Zeilmakers worden – in tegenstelling tot schepen, scheepswerven en gezagvoerders – door de geschiedschrijving kennelijk niet interessant gevonden. Zeilmakers waren heel gewone mensen van weinig aanzien, die weinig sporen in de geschiedenis hebben nagelaten. Het vak was een ambacht dat niet uit boeken werd geleerd maar vooral van vader op zoon overging. Zeilmakerijen waren vrij onopvallende werkplaatsen. Met het ontwikkelen van de zeilvaart werden ook de zeilen moderner. Het vakmanschap van de zeilmakers was lange tijd van essentieel belang voor de ontwikkeling van de scheepvaart maar er is weinig of niets over op schrift vastgelegd.

Piet Hein I ,1856. Gezagvoerder A. Meijer. Schilderij door Jacob Spin. Ede voer mee op dit schip in 1865.

In 1865 stapt de toen zeventienjarige Ede Abraham Zeilinga aan boord van de Piet Hein (I,Meijer voer op twee gelijknamige schepen). Gezagvoerder Kapitein Meijer is Edes oom, en mijn betovergrootvader. Ede vaart een keer met hem mee naar Sint Petersburg, een vaste bestemming van de Piet Hein. Aan boord schrijft hij een reisverslag dat een bijzonder inkijkje geeft in de zeilvaart op de Oostzee. Uit het verslag blijkt dat hij vaak naar boven kijk: de zeilen hebben zijn bijzondere aandacht.

Een jaar nadat Ede terugkomt in zijn geboorteplaats Amsterdam, verhuist hij naar Groningen. Daar runt hij met hulp van zijn oudere broer Jan Jurgen een zeilmakerij aan de Noorderhaven. Strikt genomen is het reisverslag goed te lezen zonder iets over de schrijver ervan te weten. Maar toch wil je als historicus meer weten van de context.
Dit is een beschrijving van het leven van Ede Abraham Zeilinga, die hoofdzakelijk is opgebouwd rond jaartallen en dergelijke. Tegelijkertijd is het een beschrijving van een familie en tweehonderd jaar zeilmakerij Zeilinga geworden. Een gewone familie van gewone Nederlanders in een snel veranderende tijd. Archieven van de zeilmakerij zijn er helaas niet. Ook verder zijn de gegevens schaars. Toch is dit onderzoek uitgegroeid tot een heel verhaal. Laat ik beginnen bij het begin.

Schiermonnikoog

Zeilmakerij op Schiermonnikoog. Collectie Wim Zeilinga

Waar komt de naam Zeilinga vandaan? De oudste vermelding van een Zeilinga is die van Derk Zeilinga, geboren rond 1645 op Schiermonnikoog. Zijn naam wijst er op dat hij waarschijnlijk al zeilmaker was. Van zijn zoon Paulus Derks Zeilinga is dat gedocumenteerd. Diens zoon Ede Paulus Zeilinga (1696- 1776) zet het beroep voort. Zijn dochter Fennegien Edes Zeilinga (1736- 1815) trouwt met een burgemeester van Schiermonnikoog, Jeppe Pytters Carst. Diens zoon Abraham Edes Zeilinga (1749 – 1809) wordt ook burgemeester.

Burgemeester is in die tijd in een kleine gemeenschap zoals Schiermonnikoog een bijbaan, een erebaan. Toch duidt het op een zekere welstand en aanzien. Dat een zeilmaker burgemeester wordt is trouwens ook erg praktisch. Bijna iedereen die kan werken op het eiland gaat de zee op, soms als visser, maar meestal als zeeman of zelfs kapitein., terwijl het wel handig is, als de burgemeester permanent op het eiland aanwezig is. Schiermonnikoog leeft van de zee. Rond 1800 is dat moeilijk. De Franse bezetting maakt het moeilijk te handelen en een tijdlang verbiedt het continentale stelsel van Napoleon alle handel op Engeland. En de kustvisserij is moeilijker geworden door overbevissing.

Volgens de genealoog van de familie was burgemeester Abraham Edes inderdaad een man van aanzien. Hij had een behoorlijke zeilmakerij, was koopman en ook nog eens president van de rechtbank. Bovendien was hij een grote geldschieter voor de eilanders, iets dat hem waarschijnlijk geen windeieren legde.

De namen Abraham en Ede(s) blijven in de familie Zeilinga voorkomen, met een grote hardnekkigheid. Veel van de kinderen die de naam krijgen leven slechts kort. Maar doordat er zoveel kinderen deze namen krijgen, zijn er vaak meerdere personen tegelijkertijd in leven die Abraham Edes Zeilinga, of Ede Abraham Zeilinga heten. Dat maakt een geschiedschrijving als deze soms moeilijk.

De burgemeester Abraham Edes Zeilinga waar we het nu over hebben, heeft zijn best gedaan. Hij is maar liefst vier keer getrouwd. Zijn eerste twee huwelijken lijken kinderloos te zijn gebleven. Zijn derde huwelijk is met Neeltje Jacobs Meijer, de zus van ‘mijn kapitein,’ Aldert Jacobs Meijer. Ze krijgen vijf kinderen. Nadat Neeltje overlijdt, worden er uit een vierde huwelijk nog eens vier kinderen geboren.

Abraham Edes Zeilinga en Lollina Feijes Borst. Collectie Wim Zeilinga

Voor ons is Neeltjes tweede zoon belangrijk: Ede Abrahams Zeilinga (1753- 1853), de man die naar Nieuwendam verhuist. Hij trouwt in 1808 met Lollina Feyes Borst, en verhuist van Schiermonnikoog.
Zijn broer Haike Abrahams Zeilinga (1790 – 1861) zet de zeilmakerij op Schiermonnikoog voort. Haike wordt niet alleen ook burgemeester maar tevens de man die de roeireddingsboot op Schiermonnikoog invoert.

Zeilingahuis aan de Langestreek. foto: Marco in ‘t Veldt

Met twee families wonen Haike en Abraham geruimte tijd naast elkaar aan de Langestreek in het dorp, met uitzicht op de kerk. Ze wonen er in een dubbel woonhuis dat ook nu nog bestaat. Als je er voor staat: links Haike, rechts zijn broer Ede, Lollina en familie. Ook als Haike en Ede er al lang niet meer zijn, blijkt het huis in het bezit van de familie Zeilinga. Het heeft later onder andere nog gediend als Pension van de ‘Dames Zeilinga.’

Nieuwendam

Gezicht op de haven van Nieuwendam met veerboot.

Ede groeide zonder twijfel op in het zeilmakersvak van zijn vader en zal het in de praktijk hebben geleerd. Ook was hij een man van enige ontwikkeling, die bijvoorbeeld boeken kocht. Uit de voorinschrijving van het ‘Geschiedkundig tafereel van den watervloed en de overstroomingen in Vriesland’ blijkt bijvoorbeeld dat Ede een exemplaar van het boek kocht.

Abrahams Edes en Lollina hebben echter meer ambities en maken een grote stap: zij verhuizen van het eiland af, richting Amsterdam. Dat gaat echter niet zomaar. De twee trouwen eerst in het Friese Peasens, waar Lollina geboren is en woont. Een goede gok: de twee hebben elkaar leren kennen via Ede’s familie in Peasens. Al sinds minstens 1716 woont er namelijk een tak van de familie Zeilinga in het vissersdorp Peasens. Maar het hoeft niet zo te zijn gegaan, want ook de familie Borst komt van Schiermonnikoog. Haar vader Feye Teensen Borst heeft zich er als koopman gevestigd toen hij er zijn eerste vrouw ontmoet. Als hij na haar dood opnieuw trouwt, is het weer met een dame van Schier, die zich bij hem in Peasens vestigt.

Direct na hun huwelijk wonen Ede en Neeltje nog een tijd op Schiermonnikoog, waar ze elf kinderen krijgen, tussen 1809 en 1829. Twee daarvan sterven als baby, negen halen de volwassen leeftijd.
Dan maakt het echtpaar een grote stap: het verhuist van Schiermonnikoog naar Nieuwendam. Naar de reden en het exacte tijdstip moeten we raden, omdat de gemeenten in die tijd nog geen bevolkingsregistratie bijhielden en ik er verder geen documenten over kan vinden. De geboorte van hun laatste kind in 1829 vond nog plaats op Schier. Het huwelijk van hun oudste dochter Neeltje vindt plaats in Nieuwendam in 1833. De verhuizing moet dus ergens tussen 1829 en 1833 hebben plaatsgevonden.

Iets over Nieuwendam

Ansichtkaart van Nieuwendam. Achter de kinderen ligt het huis van de zeilmakerij Zeilinga.

Situatie tegenwoordig. Met nog links hetzelfde postkantoor, maar daarachter nieuwbouw. Foto: Marco in ‘t Veldt

Nieuwendam ontstond ooit na een ernstige dijkdoorbraak in 1516. Na de doorbraak legde men een nieuwe dijk aan met een sluis er in, de Waterlandse Zeedijk, die later de Nieuwendammerdijk ging heten. Zoals dat in die tijd rond sluizen en bruggen ging, ontstond er al snel een dorpje omheen. Nog altijd vormen de sluis en het café er naast het centrale punt in het dorp.  Nieuwendam werd al snel een voor die tijd erg industriële omgeving. Het dorp had bijvoorbeeld acht windmolens, waaronder diverse zaagmolens. Er werd hout voor de scheepsbouw gezaagd. Men leefde er veelal van de scheepvaart.

Nieuwendam was bij bij westen- of noordenwind een veiligere – en goedkopere – ankerplaats voor grote zeilschepen dan de Amsterdamse haven. Daarom vonden ook winkeliers er klanten. In het dorp werden nog tot ver in de 20ste eeuw schepen gebouwd, zoals bij de werf Het Fort van de firma De Vries Lentsch, gespecialiseerd in de bouw van sloepen en plezierjachten. Als je vroeger op de dijk bij het sluisje stond, zag je aan de ene kant de eindeloze polders van Waterland en aan de andere kant het open IJ met zijn vele schepen. In 1921 werd het toen sterk verarmde Nieuwendam door Amsterdam geannexeerd.

Er zijn goede redenen te bedenken als reden voor de verhuizing. De Nederlandse scheepsvaart en –bouw trekt aan en Amsterdam is daarbij het economische centrum, terwijl Schiermonnikoog verarmd. Het is van oudsher een machtige stad en zoals altijd wordt het bevoordeeld door de landelijke regering. Als havenstad is het echter weinig geschikt. Het IJ waaraan de stad ligt, raakt dichtgeslibd. Voor de haven ligt een grote zandbank die de toegang tot de haven haast afsluit: Pampus. Havens als Vlissingen en Harlingen liggen veel gunstiger, vanuit de zeilvaart gezien.

Toch heeft Amsterdam een grote aanzuigende werking op iedereen die met handel en schepen te maken heeft. Met Schiermonnikoog gaat het daardoor juist slechter. Het zijn vooral kapiteins die wegtrekken naar Amsterdam. De armeren blijven achter op het eiland. Op den duur dreigt Schiermonnikoog daardoor te verarmen.

De kapiteins trekken weg omdat de schepen groter worden. Steeds minder varen ze op de platbodems die je op het Wad kunt laten droogvallen. Voor de nieuwere schepen heb je een echte haven nodig, en havens zijn te vinden in Amsterdam, of daar tegenover, in Nieuwendam. Eén zeilmakerij op Schiermonnikoog is daardoor wel genoeg. Het lijkt logisch als de oudere broer die voortzet en de jongere vertrekt, maar hier gebeurt het andersom. Haike werkt verder op Schiermonnikoog, Ede vertrekt. Naar de reden kunnen we raden. Ambitie? Avontuur? Connecties?

Volksverhuizing

Wat er in ieder geval gebeurt: Ede zet een kleine volksverhuizing in gang. Niet alleen hij, zijn vrouw en hun negen kinderen vertrekken. Nee, ook de (aanstaande) partners van zijn kinderen volgen. Later komen er nog meer – vaak oudere – mensen over van Schiermonnikoog. Oudedagsvoorzieningen bestaan niet, dus worden ouderen bij familie opgevangen als ze niet meer in hun eigen bestaan kunnen voorzien.

We kunnen ons de reis van Schiermonnikoog naar Amsterdam wel ongeveer voorstellen. Die is zonder twijfel per schip gegaan, van familie of vrienden. Vanaf Schiermonnikoog over de Zuiderzee, zo het IJ op. Mensen, huisraad en dieren moeten allemaal aan boord van een schip zijn gehesen. De eindbestemming van de verhuizing is echter niet Amsterdam, maar Nieuwendam, tegenwoordig deel van Amsterdam-Noord. Het dijkdorpje ligt tegenover Amsterdam. Het huidige treinstation blokkeert dan nog niet Amsterdams toegang tot de zee, zodat de stad nog een open havenfront heeft. In Nieuwendam speelt zich een deel van het haven. Bovendien is de haven van Nieuwendam vaak beter te bereiken dan die van Amsterdam.

Nieuwendam is veel kleiner en overzichtelijker dan de grote stad. Er wonen slechts ongeveer duizend mensen, net zoveel als op Schiermonnikoog. Dat moet aantrekkelijk zijn geweest voor de mensen van Schier, die een overzichtelijke samenleving gewend waren. Er gaan veel kapiteins op de dijk wonen, die daarom wel de Kapiteinshemel wordt genoemd. De houten huizen worden als het ware om de dijk heen gebouwd en kijken uit er over het water van het IJ. Je ziet er alle schepen voorbij komen, zoals in 1865 de Piet Hein met aan boord kapitein Meijer en de zeventienjarige passagier Ede Abraham Zeilinga.

Zeilmakerij Zeilinga in Nieuwendam was gevestigd in/achter het hoge huis met het puntdak. Collectie Wim Zeilinga.

Op de plek waar later het postkantoor van Nieuwendam wordt gebouwd, wordt een zeilmakerij gestart. Het latere nummer van de huizen is Nieuwendammerdijk 353 en 353a. Het gaat om twee ruime kavels, met daarachter nog een stuk ‘rietland.’ Het echtpaar betrekt een groot houten huis met een puntdak, dat later tevens als winkeltje zal worden gebruikt, als Ede te oud wordt om als zeilmaker te werken. De zeilmakerij zelf ligt er achter. Er hoort een flink stuk land bij. Dat zal ongetwijfeld nodig zijn geweest voor het uitspreiden van de zeilen. Die worden – net als de schepen – steeds groter.

 

Lollina Feijes Borst (Zeilinga).

Van het echtpaar Ede Abraham en Lollina zijn twee bij elkaar horende portretten bewaard. Daarvan zijn meerdere exemplaren van bekend, één in de familie, en één in museumbezit. Wie goed kijkt ziet meteen dat er iets geks met de portretten aan de hand is. Ze zijn gemaakt door de destijds bekende Amsterdamse fotograaf Albert Greiner. Deze opende zijn fotostudio in Amsterdam in 1862 aan de Nieuwendijk. Toen waren Ede en Lollina al geruime tijd dood. Wat we zien zijn dan ook geschilderde portretten die zijn gefotografeerd. De originelen van de schilderijen bestaan kennelijk ook nog. Ze zijn in familiebezit (waar????)

Ze tonen ons een voorname heer en dame. Hij heeft een zware jas met een witte das aan. Zij heeft opvallend kleurige Friese klederdracht aan met oorijzers, een muts, een zware halsketting met daarover een halsdoek. Dat alles is een stuk kleuriger dan de klederdracht die je meestal ziet. Het lijkt voor de hand liggend dat de foto’s zijn gemaakt om ook de leden van de familie die de schilderijen niet zelf hadden er in te laten delen.

Het Rijksbureau voor Kunstdocumentatie schrijft de portretten toe aan schilder Theodorus Bohres (1779-1852). Bohres was een Duitse schilder die door Nederland trok en zo’n 250 schilderijen van voorname personen heeft nagelaten. Tussen 1815 en 1820 woonde en werkte Bohres in Groningen. Een pastelportret van hem kostte in die tijd z’n acht gulden.

Klaas Klaassens de Waard

Lucina Thema, vrouw van Klaas Klaassens de Waard

Terzijde: in die Groningse tijd schildert Bohres ook de burgemeester van Grijpskerk, Klaas Klaassens de Waard, diens vrouw en hun zoon Klaas. Waarom hun dochter niet geschilderd is, weten we niet, maar voor dit verhaal is dat wel jammer. De dochter zal namelijk trouwen met kalkbrander en wijnhandelaar Cornelis Lambertus Bulthuis uit Hoogkerk. Enkele jaren nadat reisverslagschrijver Ede Abraham Zeilinga (de jongere) zijn reis op de Piet Hein maakt, trouwt hij met de dochter van Bulthuis. Hij zal zijn zoon zelfs naar zijn schoonvader vernoemen, Cornelis Lambertus Zeilinga, zoals we nog zullen zien.

Inburgering in Nieuwendam

Hoe is dat allemaal gegaan in die tijd? Ongetwijfeld kende Ede (de oudere) Amsterdam en Nieuwendam al voordat hij er naartoe verhuisde. Hij zal er contacten hebben gehad en zijn komst goed hebben voorbereid, bijvoorbeeld door afspraken te maken over de levering van zeilen.

Nieuwendam heeft nu nog steeds een haven en centraal daarin ligt een soort schuin aflopend plein. Het is de oude scheepshelling die al lang niet meer in gebruik is. De helling behoorde lang toe aan de scheepswerf Meursing. Ede’s nieuwe zeilmakerij ligt dichtbij de scheepswerf, en ik ga er van uit dat Zeilinga voordat hij zich in Nieuwendam vestigde al afspraken had gemaakt over het leveren van zeilen aan de werf, al wordt dat nergens vermeld.

Pieter Hendrik Kaars Seijpestijn

Misschien is dat ook gegaan via zeildoekleverancier Kaars Seijpesteijn. Het ligt voor de hand dat Zeilinga al zeildoek van die leverancier betrok toen hij nog op Schier woonde. De familie Kaars Seijpesteijn uit Krommenie, en met name Pieter Hendrik (ook wel Piet Hein, of alleen ‘Piet, waarnaar het schip van Meijer is vernoemd) is lange tijd een van de grootste zeildoekproducenten en scheepsreders uit Nederland. Zeildoek uit Krommenie stond bekend als het beste uit het land.
In 1867 varen er zo’n vijfentwintig schepen voor de broers Piet Hein en Brechtus Kaar Sijpesteijn. Ze halen hennep en potas uit Rusland voor de productie van zeildoek. De potas wordt gebruikt voor het bleken van de zeilen, want witte zeilen brengen meer op in de verkoop. Niet alleen Aldert Meijer, maar ook neef Zeilinga uit Sappemeer varen voor Kaars Sijpesteijn. Die rederij vaart vooral met kapiteins uit Schiermonnikoog.

De familie Sijpesteijn heeft in de omgeving van Krommenie zo’n tien windmolens, zogenaamde ‘beukmolens’, voor verwerken van de ruwe hennep tot vezels. Die vezels laat men door thuiswerkers spinnen en weven, tot banen zeildoek weven. Jaarlijks ongeveer 4200 rollen, zo’n 800 kilometer! Pas in 1889 wordt er voor het eerst ‘machinaal zeildoek’ gemaakt. Tot die tijd was het zwaar en slecht betaald handwerk. Een wever verdiende ongeveer zes gulden per week. Er werden meer dan twintig soorten zeildoek geproduceerd. volgens strenge kwalificaties.

Ansicht: haven van Nieuwendam

Amsterdam is altijd al een immigratiestad geweest. Men is er gewend aan nieuwkomers uit de provincie en het buitenland. De helft van de Nederlandse oorlogsvloot in de tijd van Michiel Adriaansz. de Ruijter bijvoorbeeld, bestond uit buitenlanders. Andersom zal het voor de mensen uit Schiermonnikoog wel erg wennen zijn geweest. Zij waren er aan gewend om hun eigen versie van het Fries te praten, en te wonen in een kleine overzichtelijke gemeenschap die in onze ogen behoorlijk primitief was. Nu woonden ze in – of vlakbij – de grote stad. Binnen zijn gemeenschap op Schier stond Ede in hoog aanzien, hier misschien minder. Al met al zal het flink aanpassen zijn geweest, nog meer reden om elkaar als Schiermonnikogers op te zoeken en de onderlinge banden goed te onderhouden.

Graanhandelaar Hendrik Cleyndert uit Nieuwendam

Al snel burgeren de Zeilinga’s in. Er worden contacten onderhouden met mensen die ook van Schiermonnikoog komen. En er worden contacten gelegd met de belangrijke families in Nieuwendam en Amsterdam. Leden van de familie Zeilinga trouwen bijvoorbeeld in, in de families Jaski (kapiteins,oorspronkelijk van Schiermonnikoog), Meursing (scheepsbouwers) en Bok (scheepstimmerlieden). Edes oudere zus Neeltje trouwt zelfs met Albert Cleyndert, telg van de machtige familie van graanhandelaars en scheepsreders uit Nieuwendam.

Ede’s oudste dochter Neeltje trouwt in 1833 in Nieuwendam. Haar huwelijkspartner is Benjamin Christiaan Jaski uit Schiermonnikoog. Hij komt uit een bekende zeevaartfamilie die zegt af te stammen van Poolse adel die toevallig op Schier terecht is gekomen. Benjamin is kapitein en de twee vestigen zich dan ook in Nieuwendam. Zoon Feije trouwt in 1839 in Amsterdam met een vrouw uit die stad als hij zijn zeilmakerij aan de Prins Hendrikkade start.

Schoener De Schone Zeebloem Kapitein Abraham Ede Zeilinga, 1848 Jacob Spin.

Tweede zoon Abraham Ede trouwt in 1843 in Nieuwendam echter weer met een vrouw uit Schiermonnikoog, en vaart als kapitein op de Schone Zeebloem. Hij trouwt met de twintigjarige Trijntje Meijer (1823-1859). Zijn zus Grietje Zeilinga trouwt drie jaar later met Trijntjes broer, kapitein Aldert Jacobs Meijer, mijn betovergrootvader. Ze doen dat ook in 1846 Nieuwendam. Trijntje en Aldert zijn elkaars enige broer en zus, en wonen nu vlak bij elkaar.

De moeder van Aldert en Trijntje was al in 1826 gestorven toen ze vijfentwintig jaar was, mogelijk aan complicaties bij de geboorte van haar twee kleine kinderen, Feye en Sibbeltje. Die worden allebei nog geen jaar oud en sterven in hetzelfde jaar als hun moeder. Aldert en Trijntje zijn pas vijf en drie jaar oud als dat gebeurt. Ze blijven dan alleen over met hun vader en opa. In 1842 overlijdt hun opa, tjalkschipper Aldert Jacobs Meijer, en in 1849 hun vader, kapitein Jacob Alders Meijer in het Pools/Duitse Altenau.

De werf Meursing

We hebben gezien dat de verhuizing naar Nieuwendam plaatsvond rond 1833. De nieuwe zeilmakerij aan de Nieuwendam heeft een bijzonder uitzicht: over de haven en een scheepswerf. De locatie zal niet toevallig zijn. Hoewel er niets over te vinden is, is het waarschijnlijk dat de verhuizing van zeilmaker Ede Abrahams Zeilinga in verband staat met deze scheepswerf. Kort nadat de Zeilinga’s verhuizen naar Nieuwendam, gaat de werf over in andere handen. Die scheepswerf heeft nog een belang voor ons verhaal. Daar worden de schepen gebouwd waarmee de familie vaart, zoals de Piet Hein die het decor voor het reisverslag vormt. En de werf wordt in Ede’s reisverslag zelfs expliciet genoemd.

De scheepswerf in Nieuwendam is aanvankelijk in het bezit van Jan Goedkoop (1781-1855). Deze komt uit een geslacht van turfschippers, maar hij bouwt een groot handelsimperium op. Als Jan sterft laat hij een vermogen van omgerekend naar nu zo’n vijf miljoen euro na. In 1826 startte Goedkoop een lichterdienst van Amsterdam naar Nieuwediep over het Noordhollandsch Kanaal. Daartoe bracht hij drie nieuwe schepen in de vaart, die voortgetrokken werden door de jaagdienst. Twee jaar later werd hem door de gemeentes Den Helder en Amsterdam vergunning verleend om deze dienst als beurtvaart uit te voeren. Daaraan waren diverse voordelen verbonden, zodat Goedkoop een belangrijk vervoerder werd op dit traject. De meeste kapiteins die op Amsterdam voeren, zullen hem of zijn naam gekend hebben. Ook begint Goedkoop een rederij en een scheepswerf. Die worden later door zijn zoons voortgezet. Vanaf 1855 bouwen ze een vloot aan stoomschepen op.

Goedkoop heeft ook de werf in Nieuwendam in zijn bezit, maar verkoopt deze in 1836 aan een Groningse herenboer, Wicher Hooite Meursing (1770 – 1834). De Meursings waren Groningse herenboeren, die daarnaast al in de 17de eeuw schepen bouwden voor de turfvaart en later voor de kleine kustvaart. eed dat op zijn werf in Kalkwijk. Wichers zoon Hooite Wichers Meursing (1802-1847) was aanvankelijk herenboer maar keerde terug naar de scheepsbouw. En toen deed hij iets dat in onze hedendaagse ogen zeer vreemd is, maar ook toen al een heel avontuur. Hooite had drie zeer jonge zonen van zestien, vijftien en twaalf jaar – Wicher, Emmo en Aalrik – die niet wilden deugen voor school. Bovendien zag hij dat de scheepsbouw in Groningen flink werd gehinderd door de veel te smalle kanalen en bruggen. Daarom kocht hij van Jan Goedkoop de werf in Nieuwendam, die naar verluid in verwaarloosde toestand verkeerde.

Een goede zet. De jonge Wicher, Emmo en Aaldrik werden daar in het diepe gegooid, samenwonend met een huishoudster en een meesterknecht. De meesterknecht Tieman Bok verdiende zo’n tweehonderd gulden per jaar, de huishoudster 20 gulden per kwartaal. De werf met gereedschap en grond werd gekocht voor 8000 gulden. Voor 7600 werd er een nieuwe loods geplaatst. En, wat niet te verwachten was: het werd een groot succes. Al in 1839 is het eerste schip klaar. Uit de boeken van Meursing blijkt dat Ede Abrahams Zeilinga de zeilen voor schepen levert.
Van de drie zoons Meursing was Wicher de enige met ervaring. Hij was al van school af gegaan toen hij twaalf was en had sindsdien op een werf gewerkt. In een korte terugblik op zijn leven vertelt hij veel dat voor ons interessant is. Hij vertelt ons in krakkemikkig Nederlands bijvoorbeeld hoe zijn vader op het idee kwam om een werf aan de andere kant van het land te kopen. Dat ging via de kapitein van een schip dat Wicher hielp bouwen

(uit 1986 (mcmlxxxvi) jaarboek 78 – Amstelodamum):
De eene daarvan kreeg als kapitein Jochum de Jong die mijn vader vertelde dat er te Nieuwendam bij Amsterdam eene werf te koop was geschikt voor reparaties en grootere schepen te kunnen bouwe. Mijn vader ging met die kapitein in het begin van 1837 daar naar toe en kocht van Jan goedkoop de werf te Nieuwendam met rietland, kerklandje en al het scheepstimmergereedschap voor f 8000.

Vervolgens vertelt Wicher iets over zijn reis van Groningen naar Nieuwendam. Die verliep via een iets andere route dan die vanaf Schiermonnikoog, maar laat wel iets zien van de indruk die de grote stad op nieuwkomers maakte. ‘De groote beroemde stad Amsterdam.’
(…) Mijn vader bracht zijn 3 zoons van Groningen eerst met de Binnen Lemmers Veerschuit naar de Lemmer en toen des avonds +/- zeven uur in de Buiten Lemmers Veer over de Zuiderzee, schipper Wiersma, en sliepen ’s nachts goed. Des morgens om zes uur ontwakende zagen wij voor ons op het Y de groote beroemde stad Amsterdam.
Toen stapten vader en zijn zoons naar de Nieuwe Stadsherberg, lieten ons met een tolschuitje overvaren naar het Tolhuis, gingen over de Willemsluis en wandelden zoo naar Nieuwendam. Daar stond een dubbel woonhuis op de werf, wij gingen wonen in het voorste gedeelte en Tiemen Bok, onze zetbaas in het achterste gedeelte wonen.
Broer Emmo ging al snel terug naar Groningen, om daar op verzoek van zijn vader een andere werf te gaan exploiteren. Wicher en Aaldrik werden na de dood van hun vader in 1847 eigenaren van hun werf in Nieuwendam. Dat was in het begin zuinig leven. Wicher schreef later zijn succes toe aan Groningse nuchterheid. ‘Hadden wij op Hollandsche manier geleefd, dan had het spoedig mis geweest.’

Tot begin 1847 werd de werf voor vader Hooites rekening geëxploiteerd door zijn zonen. Toen kreeg hij alle handelskapitaal dat hij er in gestoken had terug met een meerwaarde van + f 49000,-. Het levensonderhoud van de jongens en de huishoudster had in die tien jaar f 12225,- gekost, Verdiend was er dus f 61225,-.

Nu ze op eigen benen staan, koopt Aaldrik voor 900 gulden het toen nieuwe huis aan de dijk aan, dat nog steeds uitkijkt over de werf. De woonruimte die daarmee vrij komt op de werf kan worden gebruikt om kapiteins tijdelijk onderdak te bieden als hun schip er wordt gebouwd.

(foto huis nog invoegen)

In 1850 kopen de broers er werf De Nachtegaal op het Bickerseiland in Amsterdam bij, en in 1857 Concordia op Oostenburg. Wicher verhuisde naar het Bickerseiland (waar hij ook een machinefabriekje begon), Aaldrik bleef in Nieuwendam. Geleidelijk verslechterde hun verstandhouding en in 1876 werd de firma Meursing & Co, gesplitst. Aanvankelijk boekten de Meursings succes met hun grote zeilschepen, maar na 1870 kregen ze het moeilijker door de opkomst van de stoomvaart en de crisis in de scheepsbouw. In 1887 hield Aaldrik ermee op. De laatste jaren in Nieuwendam bouwde hij naar eigen ontwerp een serie van zeven grote klipperschepen, die allemaal naar de liberale voorman Thorbeckes worden vernoemd. Deze schepen hebben in zeilvaartkringen grote bekendheid verworven.

Het eerste schip dat op de werf in Nieuwendam gebouwd wordt is in 1839 de Drie Gebroeders, een driemaster die elf jaar later verongelukt in het ijs van de Witte Zee. Als mijn aanname goed is, zal ook de driemaster voorzien zijn geweest van zeilen van zeilmakerij Zeilinga. Daarna wordt er doorgebouwd in een tempo van één, twee en soms zelfs drie schepen per jaar. In 1848 wordt er  bijvoorbeeld de Zeebloem gebouwd voor reder Willem Kaars Sijepestein. Zeilmaker F. Zeilinga levert de zeilen voor f9179,-. Kapitein wordt de oudste zoon, Abraham Edes Zeilinga, die er tot 1857 op vaart. In 1851 wordt de Piet Hein (I) er gebouwd voor kapitein Aldert Meijer. (Daarvan zijn de zeilen  ook geleverd door F.Zeilinga).  De twee zwagers Aldert en Abraham varen dus op schepen die sterk op elkaar lijken, en voor dezelfde rederij.

Hoe goed waren die schepen?

‘We kregen veel schoeners en barken besteld meer als we afkonden; de schepen voldeden altijd goed enkel was het wel eens dat er een beetje vuur (koude rot, miv.) in kwam,’ schrijft Wicher in zijn terugblik.

In 1847 overlijdt vader Meursing in Hoogezand. Vader was ‘te lastig en opvliegend,’ schrijft Wicher. ‘In de zomer van 1847 is mijn vader te Hoogezand overleden, verzwakt door langdurig misbruik van sterke drank; was anders een zeer vlug en sterk mensch doch doorlopend driftig.’
Na zijn dood werden Wicher en Aaldrik in 1847 eigenaren van hun werf. Aaldrik blijft in Nieuwendam. Hj is dan nog steeds erg jong, slechts 21 jaar. Volgens zij broer moest hij alles nog leren. Toen Abraham Edes Zeilinga en Aldert Meijer er hun schepen de Zeebloem en de Piet Hein lieten bouwen, was dat dus niet de beste tijd voor de scheepswerf. Soms ging het goed fout, zoals onderstaand verhaal – verteld door zijn soms wat rancuneuze broer Wicher – laat zien.

Zijn eerste schepen, althans die hij te Nieuwendam bouwde voeren meest lek, onder anderen de schoener Honingbij, voor rekening van Spekham Duivis van de Zaan, daar hielden wij ‘/s aandeel in. Toen dat schip in het Oosterdok te Amsterdam bijna beladen was bestemd naar de Middellandsche Zee, was het zoo lek dat de experts wilden dat het schip weer lossen zou en ik was er ook voor.
Hij zeide dat zou wel digt trekken; de kapitein had er ook veel bezwaar in maar was een te goede man en zoo ging het schip toch in zee en zonk op de Italiaansche kust, met goed weer, alzoo kwam de equipage er goed af. Dit deed de firma veel schade in renommee, maar daar wij de schepen reeds gingen bouwen op avontuur zonder bestelling kwamen wij dat ligt weer te boven.

In de rekeningboeken van de firma vindt ik onder de naam van dit schip inderdaad een kwaad bijschrift van dezelfde strekking. Arme kapitein Arend Jans Oltmans die dit rampschip had moeten varen. Na dit debacle laat zijn rederij meteen een nieuw schip voor hem bouwen, maar wel bij een andere werf.

Links onder de kwade notitie van Wicher Meursing: ‘Nooit digt geweest!’

Later wordt de kwaliteit van de schepen beter. Tijdens de ‘Enquête omtrent den toestand van de Nederlandsche koopvaardijvloot’ die de Tweede Kamer in 1875 houdt, worden de scheepswerven in Holland beter genoemd, ‘vooral die, die te Nieuwendam door den heer Meursing worden gebouwd.’ (p.382)
Het zou me niet verbazen als de zoons een aardje naar hun vaartje hadden. Wicher beschrijft zijn broer in ieder geval als ‘scherp en lastig, niet om uit te houden.’ Zelf zal hij waarschijnlijk ook niet de gemakkelijkste zijn geweest. In ieder geval lopen de spanningen tussen Wichter en Aaldrik zo op dat ze uiteindelijk in 1876 besluiten te boedel te scheiden. De ruzies zouden gaan over de kwaliteit van de schepen maar de karakters zullen ook hun rol hebben gespeeld. Hoe de boedelscheiding ging?
‘Mijn groot nadeel is geweest, dat ik de werf te Nieuwendam niet gekregen heb omdat het werkvolk daar geschikt en goedkoop is. Er is om geloot en het lot was mijn broer gunstig, was het mij gunstig geweest dan had hij de boel in de war gegooid tot zoo lang hij zijn zin had. Dit is natuurlijk volgens mijn idee en ondervinding,’ schrijft Wicher.

Er is dus geloot wie wat zou krijgen. Aaldrik zet de scheepswerf in Nieuwendam voort, zijn broer die in Amsterdam. Aaldrik zet de scheepswerf nog een tijdje door, tot de crisis in de scheepsbouw echt toeslaat. Hij stopt er in 1887 mee en gaat rentenieren. De plotselinge sluiting van de scheepswerf zal ongetwijfeld een schok zijn geweest voor de zeilmakerijen.
Twee zeilmakerijen Zeilinga

Zeilmakers aan het werk bij Zeilinga. Waarschijnlijk aan de Prins Hendrikkade in 1916

Zoals ik al vertelde, is er over het vak van de zeilmaker weinig te vinden. De enige ervaring die ik vind, staat in een boek uit de jaren 70. Waarin heeft Hylke Speerstra de herinneringen van de laatste zeilvaarders opgetekend. In een kort stukje (P65) kijkt ook een zeilmaker terug op zijn werk. Het laat zien hoe zwaar het werk van de zeilmaker was, de hele dag met je blote handen naalden door het zware zeildoek werken:

Vertel me niet dat het leven vroeger harder was dan nu. Ik heb de tijd nog meegemaakt dat ik als knechtje bij zeilmakerij Pasveer zingend zat te zeilnaaien. Je moest zien tien steken op de lengte van de naald te houwen. En dan samen werken aan een groot schoenertuig. Eerst het zeilgaren teren. Dat was toch mooi werk. Je had toen uren nodig om twee banen van veertien meter aan elkaar te naaien.
’s Morgens heb ik wel eens het gevoel gehad van ‘dit red ik vandaag niet.’ Dan kon ik wel janken van de pijn. Die naald moest je door het zware hennepdoek zien te krijgen. Je vingertoppen leken dan soms verse lappies spek. ‘Deurgaan,’ zeiden de ouwen toen nog tegen de jongen. En dan ging je deur, want de ouwen waren toen nog de baas. En als je niet meer kon, dan greep je naar de tang, om zo de naald er door te trekken.
(…) Achteraf bekeken begrijp ik niet dat er eind vorige eeuw nog wat aan het zeilmaken werd verdiend. We rekenden tachtig cent de el. In het grootzeil van een schoener ging 400 el, in de bezaan 200 el, de vier fokken moeten 100, 60, 40 en 30 el zijn geweest. Met een paar centen winst op de el was zo’n tagrijn al lang tevreden.

Hoewel er weinig over is vastgelegd, staat vast dat het zeilmaken vakwerk was. In de boeken van Kaars Sijpesteijn worden bijvoorbeeld als meer dan 20 soorten zeildoek genoemd. De zeilen boven in de mast maakte men van licht zeildoek, want die stonden alleen bij, met mooi weer. De onderste zeilen moesten ook een storm kunnen doorstaan en waren daarom van zwaar zeildoek. Aan een beetje klipper hing al snel zo’n duizend kilo zeil. Elk zeil moest precies op maat zijn en zo sterk mogelijk, want de kapiteins waren kritisch..

Uit huis

Hoe is verder gegaan tussen de broers en zussen Zeilinga in Nieuwendam?
Feije Zeilinga (1815 – 1866) is de oudste zoon. Hij gaat al snel het huis uit. Al in 1839 begint hij een eigen zeilmakerij, dus niet lang nadat zijn vader in Nieuwendam is begonnen. Feije start voor zichzelf aan de andere kant van het IJ, aan het waterfront van Amsterdam.

Zijn vader Ede werkt tot zijn dood in 1853 door in Nieuwendam. Edes zoon Jacob komt er later bij in de zaak en neemt die dan over. Dan zijn er nog twee jongere broers over. Abraham Ede Zeilinga wordt – zoals we hebben gezien – kapitein op de Zeebloem. Broer Haike wordt koopman. Hij gaat een avontuur aan met Jeppe Meijer in de boter en kaas. Jeppe is trouwens ook afkomstig van Schier en verre familie.

Feije Zeilinga. Collectie Wim Zeilinga.

Over de begintijd van Feije in Amsterdam zijn we slecht ingelicht. Er zijn geen archieven bewaard en er wordt nog niet geadverteerd. Als ik al bijna de hoop heb opgegeven om nog iets te vinden, tref ik in een sportblad uit het begin van de twintigste eeuw een kort artikeltje aan dat het kale geraamte van jaartallen iets inkleedt. Zeilinga is in die tijd een vaste adverteerder van Revue der Sporten, dat zich kennelijk in 1916 genoodzaakt voelt om eens iets terug te doen in de vorm van een aardig en lovend artikeltje.

De Firma Zeilinga dateert al van jaren her. In 1839 vestigde zich de heer Feye Zeilinga immers als zeilenmaker aan den Droogbak te Amsterdam, waar in den beginne op bescheiden voet gewerkt werd, een arbeid evenwel, die zich gestadig uitbreidde, ook onder den opvolger des heeren Feye Zeilinga, diens zoon J.J. Zeilinga, die destijds als technisch adviseur aan de Marine-werf te Amsterdam werkzaam was.

Feye lijkt zich eerst in een kelder aan de Droogbak te hebben gevestigd. Voor wie Amsterdam tegenwoordig per trein binnenkomt: rechts tegenover het station. Daarna verplaatst de zeilmakerij zich naar de Prins Hendrikkade.
Hoe die uitbreiding geschiedde, wordt wel het pittigst gedemonstreerd door het verhaaltje over de verschillende werkplaatsen. Arbeidde men aanvankelijk in een kelder, daarna in een groot oud pakhuis, waar het licht en de ventilatie veel te wenschen overlieten, sedert 1903 is een nieuwe fabriek van 16 bij 6 meter in gebruik genomen, lokalen vol licht en ruim voldoende aan de moderne eischen.

Feye is op 2 september 1839 ingeschreven in een woonhuis aan de Gelderse Kade in Amsterdam, vlak bij zijn werkplek aan de Prins Hendrikkade. Zijn woonadres draagt eerst de nummers 45/44 en later 444. Beroep: Zeilenmaker. In datzelfde jaar is hij getrouwd met Anna Catharina Berke, een winkeliersdochter. De ambtenaar kan flink doorgaan met inschrijven, want het echtpaar krijgt zes kinderen.

Het eerste kind is een zoon die naar de vader van Anna wordt vernoemd: Jan Jurgen. Na twee dochters – Lollina en Alida – volgt de tweede zoon, op 19 april 1848. Nu is Feye aan de beurt om te vernoemen. De keuze valt op ‘Ede Abraham, de naam van zijn vader. Het is deze Ede Abraham die in 1865 ons reisverslag schrijft op dus 17-jarige leeftijd. Er volgen nog twee dochters, Neeltje en Grietje. Ook heeft het gezin een inwonende dienstbode, zoals blijkt uit de inschrijving. Uit een advertentie die ik later in een krant vindt, blijkt dat het ook nog een hond heeft gehad: Black. Niet het vriendelijke type, want als hij vermist is blijkt het zwarte dier volgens de omschrijving een muilkorf te hebben gedragen. Misschien was het een hond die de zeilmakerij moest bewaken.

‘Eerste experiment electrisch laden en losschen.’ (19290. Rechts achter toevallig: Zeilmakerij Zeilinga. PH kade 120

 

Het oude pakhuis waarvan sprake is in het citaat uit Revue der Sporten is de bedrijfsruimte, aan de Prins Hendrikkade 120. Daar heeft de zeilmakerij meer dan een eeuw gezeten. Locatie: vanuit het station links af, een paar honderd meter doorlopen. Het pakhuis staat er nog steeds maar is nu een hotel. Op een enkele oude foto is het nog te zien met een groot bord Zeilinga op de gevel. Voordat het de Prins Hendrikkade ging heten, werd de plek ‘de Buitenkant’ genoemd. Aan de andere kant van dat woningblok ligt daarom de Binnenkant, die nog altijd zo heet. Daar, op Binnenkant 38 is het kantoor van de zeilmakerij gevestigd.

Zeilmakerij Zeilinga  met winkel, rond 1929, detail vorige foto.

De Prins Hendrikkade is in die tijd een plek waar veel bedrijven zitten die met de zeevaart te maken hebben, zeilmakers, cargadoors en assuradeurs. Op nr. 189 zit de Kweekschool voor de Zeevaart. De plek grenst heel handig aan het Oosterdok, de binnenvalhaven voor veel zeevaarders, en later aan de De Ruijterkade, de aanlegplaats voor stoombootdiensten.

Oosterdok in 1865.

Bij de precieze straatnummers van de Zeilmakerij moet ik een slag om de arm houden, want er duiken af en toe ook andere straatnummers op, waarbij me niet duidelijk is of het gaat om veranderende straatnummering, of daadwerkelijke verplaatsing van het bedrijf. Soms wordt de Prins Hendrikkade 109 genoemd, en de Binnenkant 37. Ik neem aan dat het om omnummeringen gaat.

Zeilmakerij in Groningen

Feye Zeilinga wordt niet oud. Hij sterft in 1866 al op 55-jarige leeftijd.  Vier jaar voordat Feije overlijdt, begint er al een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van zeilmakerij Zeilinga, dat van zijn zoons. Amsterdam pocht er graag op dat het een grote zeehaven is, maar in de negentiende eeuw speelde zich een belangrijk deel van de scheepsbouw af in Groningen. Daar werden meer schepen gebouwd dan in Amsterdam. Ze zijn doorgaans wel een stuk kleiner dan die in Amsterdam gebouwd worden, maar toch, het is een markt die de moeite waard is. In 1862 begint F. Zeilinga een filiaal aan de Noorderhaven in Groningen, dat onder leiding komt van Jan Jurgen en Ede Abrahams.

Laden en lossen bij Noorderhaven rond 1900. Pand 48 heeft dan nog een takel in de nok.

Meer hierover leest u in deel II van dit blog over 2 eeuwen zeilmakerij Zeilinga.

Limonadefabriek A. Meijer aan het Achterom 2 in Weesp. Een treurige geschiedenis.

23 Tuesday Aug 2016

Posted by Marco in 't Veldt in familiegeschiedenis

≈ 2 Comments

Tags

A. Meijer, Achterom, Bamberger, Beheersinstituut Hilversum, Bloch, Borghstein, Borgstein, Brandsmaschool, Brediusweg, Brinklaan, Bruinekool, Bussum, Bussumsche Courant, Clinge Doorenbos, Coca Cola, Crailoo, Daniël Vos, E.H. van Duikeren, Eslaan 14, Fabriek de Leeuw, Firma Gebr. Van der Bilt, H.C. van Zalinge, Heineken, Hendrikus Veldman, Herman Gorter, Hilversum, Jenne Cliinge Doorenbos, Kamp Laren, Lena Kraamwinkel, limonadefabriek, Lukkes, Lusandros, N.R. van Zalinge, N.S.B., N.V. Handel- en Exploitatiemaatschappij Lusandros, Nationaal Archief, Nederlands Beheersinstituut, Nederlandsche Plantenoliefabriek, Neuengamme, Nico Went, Nicolaas Reinder van Zalinge, NV Stoomvaart-Maatschappij Oostzee, NV. Tabaksmaatschappij Herms. Oldenkott & Zoonen, P. Van Duikeren, P.S. Gerbrandy, Pieter van der Bilt, R. v.d. Mei, Rink van der Mei, Theodoor Lukkes, tijmen Bruinekool, Tweede Wereldoorlog, W. H. van Haaften, Weesp, Wim van Haaften, Zwemstadion Naarden

20151004_155343

Schip in een glazen fles, met Fabriek A. Meijer en zeilschip Dina, naar de roepnaam van mijn oma. Gemaakt door dhr. Scholten uit Bussum.

Voorwoord

Hier beschrijf ik de geschiedenis van de limonadefabriek A. Meijer aan het Achterom 2 in Weesp. Het is tevens een biografie van mijn opa, zover ik die heb kunnen reconstrueren. Ik heb mijn opa Aldert Meijer (1894- 1960) nooit gekend. Ik moet het doen met enkele losse verhalen van mijn moeder en verder wat ik online en in archieven vind. Ik waarschuw u vast: Het is een lang verhaal, want ik wil het goed gedocumenteerd doen. En het is geen vrolijke geschiedenis.

Het staat er echt: A. Meijer. Op een oude fabrieksmuur midden in Weesp prijkt de naam van mijn opa:

P1210799

In de oude archiefdoos vind ik zijn visitekaartje van destijds:

Visistekaartje A. Meijer, Achterom 2 Weesp

Visitekaartje A. Meijer, Achterom 2 Weesp

Op een mooie lentedag in 2016 ben ik mijn verloofde naar Weesp gefietst. We hebben namelijk een nachtje in een hotel geboekt en maken van de gelegenheid gebruik om een plek te bezoeken die ik nog nooit heb gezien, maar die in zekere zin toch een grote rol in mijn leven heeft gespeeld.

“Die fabriek van je vader, die stond toch in Naarden?’ vroeg ik mijn moeder kort daarvoor nog, in één van de laatste telefoongesprekken die we voerden vlak voor haar dood. Ik was bezig met onze familiegeschiedenis, die van de familie Meijer. “Nee, die fabriek stond in Weesp, aan het Achterom. Of staat, want je vader heeft er nog eens foto’s van gemaakt. De naam van mijn vader stond er zelfs nog op, ” antwoordde moeder.

Dat moest ik zien!

Limonadefabriek A. Meijer aan het Achterom in Weesp

Limonadefabriek A. Meijer aan het Achterom in Weesp

Het Achterom is een zijtak van de Vecht, in het oudste centrum van Weesp. Als wij er zijn, is het prachtig zonnig weer, en de gracht is omzoomd door bakken vol paars-wit bloeiende petunia’s. Het is een mooi plekje, heel anders dan ik me had voorgesteld. Maar ja, in de crisisjaren ’30 zag er hier vast heel anders uit, kaler, een industriële omgeving.

BINNEVEER_KIJK_OP_ACHTEROM_EN_SLIJKSTRAAT_1947 of 1940

Binneveer Weesp, met linksachter de fabriek aan het Achterom, rond 1940

Die rotfabriek

Wat moet  ik er van zeggen? Van die fabriek daar in Weesp? In de woorden van mijn moeder, zoals ik ze vaak kort en bondig hoorde: ‘Die rotfabriek.’

Nadere tijdsbepaling: ‘Die rotoorlog.’

Inmiddels is de voormalige fabriek een Rijksmonument:

Rijksmonument nr 38484. Op de kopzijde van het pand 2 gevelstenen, met afbeelding van “De Mijnwerker” en “De IJsbereider.”

Dat het gebouw een monument is, schijnt trouwens niet te betekenen dat je er niets aan mag vernielen. Sinds de foto’s van mijn vader is er een raam in de buitenmuur gehakt, precies in het opschrift. Op oude foto’s zie ik dat er lang een soort plaat aan de gevel heeft gezeten, precies waar nu nog de opschriften zichtbaar zijn. Zo zijn ze bewaard gebleven, tot een restauratie ze weer zichtbaar maakte.

P1210797 - kopie

Online vind ik dat het opschrift voor verzamelaars een bepaalde waarde heeft. Op Pinterestsites van verzamelaars van industriële opschriften circuleert het opschrift van mijn opa. Er staan verschillende woorden min of meer door elkaar geschilderd, uit verschillende episodes: Mouterij. A. Meijer. Zuid-Hollandsche Brouwerij. Likeuren.

De fabriek voor de restauratie/verbouwing. Jaartal mij onbekend

De fabriek voor de restauratie/verbouwing. Jaartal mij onbekend

Een pijnlijke voetnoot

20150611_145934

Wie A. Meijer was? Niemand in Weesp schijnt het te weten of te interesseren. Een bekende onbekende. Tijd om iets van zijn geschiedenis te beschrijven, een biografie van de opa die ik nooit gekend heb. Een voetnoot in de geschiedenis. Een pijnlijke voetnoot.

Voor de duidelijkheid: van mijn opa wist ik zo goed als niets, tot ik dit onderzoek begon. Hij stierf al voordat ik geboren werd, en van mijn moeder hoorde ik er slechts weinig over, en altijd dezelfde dingen. Pas toen ik gericht ging vragen, kwam er iets meer, maar veel wist mijn moeder er ook niet (meer) van. Ze was dol op haar vader, die volgens haar veel te goed van karakter was, iemand die daardoor ongeschikt voor de harde zakenwereld was. En iemand die ooit een stomme keuze had gemaakt, die haar en de rest van zijn gezin heel veel ellende had opgeleverd.

Ik schrijf deze geschiedenis aan de hand van enkele documenten en foto’s die ik geërfd heb in oud metalen kistje, een enkele herinnering van mijn moeder, en wat ik er online bij kan vinden. Het Nationaal Archief bleek één dun dossier aanvullende informatie te kunnen bieden. Langzamerhand zie ik er een verhaal uit ontstaan. Met veel vraagtekens, maar toch: een verhaal.

Voorgeschiedenis: 1894 – 1932

20160610_185748

Aldert met zijn eerste dochter, ca. 1926

Mijn opa Aldert Meijer werd geboren op 23 september 1894 in Bussum als zoon van een limonadefabrikant/kruidenier, die kort daarop overleed. Opa werd naar zijn vader en grootvader vernoemd, die beiden ook Aldert Meijer heetten. Hij werd geboren in een woonhuis aan de Veldweg, dat deel uitmaakte van de limonadefabriek Dijkhuis & Co, aan de Nassaulaan in Bussum, waarover ik in een vorige blog schreef. De ‘Co’ in de bedrijfsnaam Dijkhuis was mijn overgrootvader, die ook Aldert Meijer heette.

Overgrootmoeder Cornelia Groot uit Zaandam zette de kruidenierswinkel van haar man voort, nadat haar man en haar dochtertje overleden waren. Overgrootvader Aldert en opa’s zusje stierven in 1898, jong en kort na elkaar aan longontsteking. Cornelia bleef alleen over, met haar kleine zoontje Aldert, liefkozend ‘Allie’ genoemd. Ergens in de jaren ’20 pensioneerde Cornelia zichzelf en verkocht de winkel.

Mijn opa groeide op in die winkel aan de Nassaulaan. Als kind had hij er duiven, waarvan hij zei dat ‘die zijn leven redden.’ Wat dat precies betekende, wist mijn moeder niet, maar ik denk dat het er op neer kwam dat opa als kind eenzaam was, omdat moeder weinig tijd voor hem had, door de drukke winkel. Wel was moeder Cornelia dol op haar ‘Allie,’ en andersom. “Weet u wel dat er een kat in uw kelder zit te miauwen?’ vroeg een klant aan mijn overgrootmoeder. Het was echter geen kat, maar mijn opa die zijn eerste pogingen deed op de viool. Soms deed hij alsof hij naar vioolles ging, maar zette in werkelijkheid de vioolkist in het kippenhok en ging ergens met vriendjes spelen. Toch zou Aldert zich later tot een goed violist ontwikkelen.

Clinge Doorenbos

Kort voor haar dood vertelde mijn moeder me nog iets, dat ik wel bijzonder vind. Omdat opa een vaderloos kind was, bekommerde een plaatselijke dokter zich over hem. Dokter Clinge Doorenbos vestigde zich in 1886 als 26-jarige in Bussum, en overleed er in 1944. Opa schijnt er kind aan huis te zijn geweest, en later bij diens dochter Jenne. Dat het een goede band bleef, wordt me bevestigd door foto’s en een persoonlijk bedankje, van het diamanten huwelijksfeest dat de dokter enkele maanden voor zijn dood vierde. Mijn opa staat er pal achter de dokter op de foto.

Doorenbos had zelf twee opvallende en bekende kinderen. De oudste werd onder alleen zijn achternaam bekend als Clinge Doorenbos, schrijver en radiopersoonlijkheid, een BN’er. Dochter Jenne Clinge Doorenbos werd vooral bekend als geheime minnares van dichter Herman Gorter. Wie weet heeft mijn opa dus de bekende de dichter van ‘Mei’ nog wel eens ontmoet!

Violist en humorist

In mijn familie-archiefje vind ik een oude krant die voor een huwelijksfeest in de familie is gemaakt. Vol met de bekende schetsjes en grappen die bij zo’n huwelijksfeest horen. Voor mij opa is plaats ingeruimd in één van de advertenties. Aldert Meijer zoals zijn familie hem zag: ‘violist, humorist, novellist, theosofist, solist, bloemist.’

Opa violist enz.

Een deel van de omschrijving begrijp ik goed. Opa speelde al vroeg viool en werd een begaafd violist en solist die al jong in de Bussumsche Orkestvereniging en Toonkust speelde (waar ik later misschien nog eens over zal schrijven), onder andere tijdens de bekende Mattheüsuitvoeringen in de kerk van Naarden.

Opa had ook een grote interesse in leven na de dood, oude culturen enz. Hij werd lid van de Theosofie, en samen met mijn oma lid van een gemengde vrijmetselaarsloge in Bussum. Toen de beroemde Krishnamurthi in 1929 in Ommen was, met Annie Besanth van de theosofische vereniging, waren mijn grootouders er bij, zoals de nodige foto’s laten zien. Novellist: opa schreef de nodige verhalen, o.a. voor de Bussumsche Courant. En dat Aldert  ‘humorist’ was? Volgens mijn moeder hield opa wel van een grap of practical joke op zijn tijd. Maar bloemist? Daar heb ik nooit iets over gehoord. Misschien refereert het aan een anekdote die in de mist der tijd vergeten is.

Aldert groeit op in middenklassegezin waarin hard gewerkt wordt, maar dat het economisch betrekkelijk goed heeft. In het Bussum van toen, is er een sterke tegenstelling tussen de jongens met klompen en die met schoenen. Opa draagt schoenen. Moeder drijft haar kruidenierszaak en meerdere familieleden wonen in de Nassaulaan, waar de familie onder andere nog een banketbakkerij heeft. Daarnaast schijnt opa veel om te gaan met zijn neven Van der Bilt, de zoons van de zus van zijn moeder. Dat is een zeer muzikale familie.

Prinsengracht 1047a

Prinsengracht 1047a, tweede van links.

Op aandrang van de neven Van der Bilt verkocht overgrootmoeder Cornelia haar winkel en ging rentenieren in Amsterdam. Met haar zoon Aldert woonde ze aan de Prinsengracht 1047a. Ook dat pand is nu een monument. Het geld van de winkel stopte Cornelia in de firma van haar neven, de Firma Gebr. Van der Bilt. Contractueel werd een vaste rente afgesproken, die Cornelia ieder jaar genoeg geld op moest leveren voor een goed burgermansbestaan.

Sollicitatiebrief

En verder? Gelukkig vind ik een kladversie van een sollicitatiebrief tussen opa’s spullen. Daarin geeft hij een kort maar verhelderend overzicht over zijn werkende leven. Ik lees er in dat hij na de Mulo boekhouder is geworden in Amsterdam.

“Ik ben geboren 23 september 1894 (en ben doopsgezind.) Na een mulo opleiding kwam ik op kantoor bij de fa. Wed. Jan van Wezel Int. Expediteurs Cargadoors Binnenkant 18a.”

De Binnenkant, daar zat ook het kantoor van Zeilmakerij Zeilinga, de zeilmakerij van inmiddels verre familie, de familie van zijn oma Grietje Zeilinga. Neef Aldert Meijer (er werd veel vernoemd in de familie), die op Nassaulaan 3 woonde, ging in de zeevaart. Hielp de familie opa aan een baan, of solliciteerde opa op eigen kracht? Ik weet het niet.  “Later verzorgde ik de inklaringspapieren,” voegt opa er nog aan toe.

Daarna werkte Aldert voor de Nederlandsche Plantenoliefabriek in Amsterdam, waarna deze fabriek ‘overging naar Jan Jurgen in Bussum en werd gesloten.’ Opa werd toen aangesteld bij een firma waar ik de naam niet goed kan lezen, maar waar moet staan: NV Stoomvaart-Maatschappij Oostzee, aan de Gelderse Kade, vlakbij de Binnenkant waar hij eerst werkte. “Als zodanig behandelde ik geheel zelfstandig een groot deel van de boekhouding, reisverzekeringen, financiële uitkomsten van iedere reis, correspondentie hierover, etc. Ik kreeg toen een goede aanbieding als procuratiehouder resp. boekhouder correspondent bij een im- en exportkantoor fa. Gebr. Van der Bilt.”

Daar komen we op bekend terrein, want nu zit opa bij zijn neven op kantoor. Die hebben in Amsterdam en Padang (in Nederlandsch-Indië) een kantoor. Het gaat echter niet goed met het bedrijf. Het loopt uit op een faillissement. “Deze zaak werd echter geliquideerd.” schrijft opa en Aldert kwam nu bij de Bussumsche Courant te Bussum.”

‘De heer Meyer heeft zich gedurende de tijd dat hij bij ons werkzaam is geweest, laten kennen als een ijverig, accuraat en plichtmatig employé.’ lees ik in het getuigschrift dat de firma Aldert op 20 september 1924 gaf.

Bussumsche Courant, Uitgeefster G.M. Märckelbach

Bussumsche Courant, Uitgeefster Wed. G.M. Märckelbach

De Bussumsche Courant is ook bekend terrein. De Bussumsche Courant werd uitgegeven door de Wed. Märckelbach, mijn overgrootmoeder. Aldert was inmiddels getrouwd met haar dochter Lamberdina Märckelbach, mijn oma (1894- 1973), ook wel aangesproken als Dina of Dien.

Het verhaal van de Bussumsche Courant en de familie Märckelbach zal in later in een blog proberen te reconstrueren. Aldert en Lamberdina zaten als kind al bij elkaar in de klas op de lagere school, en het schijnt dat mijn oma al vroeg een oogje op Aldert had.

Dat de firma Gebr. Van der Bilt failliet ging, had trouwens grote gevolgen voor de familie. “Mijn vader begon met helemaal niets,” vertelde mijn moeder me verschillende keren. Het lot van haar vader vervulde haar altijd met verdriet en bitterheid. “Zijn neven hebben zijn hele erfenis er door gejaagd.”

Hoe dat precies gegaan is, is moeilijk meer vast te stellen. Vast staat is dat ik enkele brieven heb van neef Pieter van der Bilt, waarin hij er bij zijn tante op aandringt om haar winkel te verkopen, en het geld te beleggen. Ook heb ik een contract, waarin afgesproken wordt dat ze jaarlijks een rente van minstens 7% zal krijgen, genoeg om van te rentenieren. Het moet buitengewoon pijnlijk zijn geweest toen de firma failliet ging en tante dus al haar geld en daarmee haar inkomen kwijt was. Wat ik er van begrijp, is dat Piet de lening daarna als ‘persoonlijke lening’ heeft opgevat en geld aan zijn tante is blijven betalen. Toen ze echter op 22 september 1931 doodging, beschouwde Piet de lening daarmee als vervallen. Zijn neef Aldert had het nakijken. Al het geld dat zijn moeder in de firma Van der Bilt had gestopt, zou zijn erfenis zijn geweest. Opa erfde nu dus niets meer. Op internet vind ik dat Piet later directeur van NV Hollandsche Toeback Co. was, en directeur van een NV Amsterdamse Metaal- en Profielfabriek werd. Hij moet goed verdiend hebben, maar mijn opa heeft daar geen cent van gezien.

Als boekhouder moet Aldert toch redelijk hebben verdiend, want het jonge gezin huurde een behoorlijk riant huis aan de Brediusweg in Bussum. Daar werden er twee kinderen geboren, Carla en mijn moeder Lydie Meijer. Als zijn moeder Cornelia in 1931 overlijdt, besluiten ze te verhuizen naar de Brinklaan 14, het huis dat Aldert destijds voor zijn moeder had gekocht. Het is kleiner, maar je betaalt geen huur, en inmiddels treft de economische crisis Nederland hard.

De fabriek in Weesp: 1932 – 1945

Th. Lukkes Brandstoffenhandelaar te Weesp

Telegraaf 14 09 1959 overlijden Theodoor Lukkes

In 1932 maakte Aldert Meijer een belangrijke stap, zoals hij schrijft: hij begon voor zichzelf. Hij kocht een limonadefabriek. Hoe is dat gegaan, en waar betaalt hij het van? Rond die tijd overlijdt zijn schoonmoeder. Mijn oma moet haar deel van de erfenis hebben gekregen en die wordt gebruikt om een fabriek te kopen. Opvallend genoeg ontbreken alle papieren met betrekking tot de koop en verkoop van de fabriek. Misschien hebben die in een apart dossier gezeten, dat inmiddels is verdwenen.

In opa’s sollicitatiebrief lees ik: ‘In 1932 begon ik mijn eigen zaak, een limonadefabriek, waaraan ik agentschappen kon verbinden van bier, Hero frisdranken, Coca Cola, Onos wijnen etc. Ik maakte verschillende klanten, caféhouders, winkeliers, hield toezicht op de boekhouding van de fabriek en ging op reis.’

Opa kocht een bestaande fabriek aan het Achterom in Weesp. Deze was toen eigendom van een Theodoor Lukkes. Over deze man is weinig te vinden, maar hij wordt in Weesp wel opgevoerd als bouwer en eigenaar van het fabriekscomplex aan het Achterom. In Weesp staat hij bekend als de bouwer van ‘Brandstoffenhandel v/h Lukkes NV en
vm Electrische Weesper IJsfabriek “De Leeuw.”

Over deze Lukkes zijn online enige krantenberichten te vinden, die te maken hebben met zijn faillissement(en). Dit bericht is zat nog in het archiefje van mijn opa, en is online niet te vinden:

Theodoor Lukkes werd omstreeks 1895 geboren […] in 1922 onder de firma Lukkes & Nordemann, ten doel hebbende de exploitatie van een limonadefabriek en bierbottelarij, waaraan  later werd toegevoegd een handel in brandstoffen. De firma welke was gevestigd aan de Achteromstraat 4 te Weesp werd in 1927 ontbonden, de heer Lukkes zette de zaak alleen voort, totdat in 1930 dezelve werd omgezet in een vennootschap onder firma, waarvan de betrokkene medelid was.  

De heer Lukkes die de laatste jaren voor eigen rekening als handelaar in brandstoffen gevestigd was, is in moeilijkheden geraakt, en vroeg surséance van betaling aan, welke d.d.  29 november 1937 werd verleend. De rechtbank achtte geen termen aanwezig de surseance definitief te verlenen, want bij vonnis van 22 december 1937 werd de heer Lukkes aan het adres Stationsweg 25 te Weesp in staat van faillissement verklaard met benoeming van  Mr. E. A. Asscher, Keizergracht 723 te Amsterdam tot curator (Sts. -ert. no 250 ’37). Het totaal passief bedraagt f40.39582, waarvan preferent f16.820.83. De baten zijn nog niet volledig bekend.

Mijn opa wordt nergens in genoemd. Toch moet Aldert al snel een deel van het complex in gebruik hebben gehad. Als datum van de officiële opening van het complex wordt 28 april 1933 genoemd.

De Telegraaf 29 - 04 - 1933

De Telegraaf 29 – 04 – 1933

Aannemelijk is dat het al eerder, dus in 1932 in gebruik was, en dat mijn opa een deel huurde van Lukkes. De sollicitatiebrief waar ik uit citeerde, is geschreven op briefpapier ‘A. Meijer. Weesp. Mineraalwater- en Limonadefabriek ,,De Leeuw.” Telefoonnummer 251  dat dateert uit de jaren 1940.

Naamlijst voor den interlocalen telefoondienst 1936 Lukkes en Meyer

In de ‘Naamlijst voor den interlocalen telefoondienst’ uit 1936 komt Lukkes vier keer voor. Achter de eerste vermelding vind ik ook de vermelding van mijn opa, A. Meyer. Vreemd genoeg staat Lukkes-Nordeman Li. Fabr. Steenk. er ook in, alsof er twee limonadefabrieken in hetzelfde pand zouden zitten, en de tweede limonadefabriek tevens steenkool verkoopt. Dat is niet waarschijnlijk, de firma was in 1927 ontbonden.

Mijn moeder kon me weinig aanvullende informatie verschaffen. Het enige wat ze zich wist te herinneren was dat ze Lukkes een ‘platvloerse man’ vond die de hele tijd schuine grappen zat te maken. En – ook niet onbelangrijk – hij verkocht opa de fabriek met vervalste cijfers. De omzet lag veel lager dan opa werd verteld. Het is niet de enige keer dat opa geen gewiekst zakenman blijkt.

Het was allemaal redelijk goed begonnen. Ik vind een kort bericht uit de Telegraaf over de opening van de fabriek van Lukkes:

 

De Telegraaf 29 04 1933 opening De Leeuw

Weesp, 29 april. Gistermiddag heeft de officieele opening der ijsfabriek De Leeuw te Weesp plaatsgehad, in tegenwoordigheid van tal van genodigden, waaronder burgemeester Dotinga, die de motoren in werking stelde. De burgemeester die daarbij het woord voerde noemde het een staaltje van flinken durf, om in deze tijdsomstandigheden een nieuw bedrijf op te richten.

Veel ouder

Het Achterom in Weesp in 1923

Het Achterom in Weesp in 1923

Het gebouw waarin de fabriek begon was al veel ouder. Er zat een brouwerij De Leeuw in, lees ik in een advertentie uit 1893.

AH 08 06 1893 Bierbrouwerij De Leeuw

Advertentie uit 1893 waarin brouwerij De Leeuw wordt verkocht

In 1920 wordt er een mouters, kuipers en droogersbedrijf opgeheven.GE 31 03 1920 De Leeuw opgeheven kuipersfabriek

 

Twee jaar later – staat het pand dan officieel leeg? – ontdekt de politie een geheime branderij in het pand, gedreven door Amsterdammers, met hulp van mensen uit Haarlem en Weesp.

GE 21 09 1932 Lukkes koopt pand

 

In 1932 koopt Lukkes het pand dus, maar zowel het pand als de naam ‘De Leeuw’ waren al oud, kennelijk uit de 17e eeuw. “Als bijzonderheid kan nog vermeld worden, dat het pand thans voor de eerste maal eigendom is geworden van iemand die geen nakomeling is van de oprichtersfamilie,’ meldt de Gooi en Eemlander.

In 1929 was de crisis van de jaren ’30 begonnen, en economisch ging het belabberd toen Lukkes en opa in 1932 begonnen.  Dat Lukkes en mijn opa een nieuwe fabriek openden, was inderdaad van ‘flinken durf,’ en het ging fout. Lukkes ging failliet. Een krantenbericht in de Gooi en Eemlander van 26 februari 1938 meldt de veiling van De Leeuw.

Ingericht tot IJsfabriek met bovenwoning, kantoor, plaatijzeren garage, pakhuisje, bergplaats en grond aan het Achterom te Weesp, groot 5,38 ha.. Te veilen in 4 percelen en combinatiën, ook met na te noemen machinerieën.

Dezelfde krant meldt op 13 maart 1938 ook de afloop. Notaris H. ten Oever heeft in ‘De Roskam’  de fabriek geveild. Met als volgend resultaat:

Perceel I (kantoor met kolenbergplaats) f1450, Perceel II, de IJsfabriek f1001, Perceel III de limonadefabriek met bovenwoning, pakhuisje en garage f2500,  Perceel IV, bergplaats f120. In combinatie brachten perceel I en II op f2451, perceel I, II en III f4951,  perceel I tot en met IV: f 6271.

De machinerieën der ijsfabriek brachten totaal f4318 op.

In het totaal bracht de fabriek zo’n 10.000 gulden op. Mijn opa huurde perceel III, de limonadefabriek met bovenwoning en garage. Dat ging nu over in andere handen, maar ik weet niet wie nu de eigenaar werd. Na dit faillisement zet Lukkes zijn kolenhandel wel voort op Achteromstraat 13, later onder de naam N.V. Brandstoffenhandel.

Foto’s van opa

20150823_172721

A. Meijer op zijn paard Vosje, bij zijn fabriek aan het Achterom in Weesp, met op de achtergrond zijn Ford in de plaatstalen garage. Ca. 1940

20150823_172528 20150823_172553

Er zijn slechts een paar foto’s van A. Meijer bij zijn fabriek. Opa met zijn knecht, de dame van kantoor en het paard. Op de achtergrond is een auto te zien in een garage van golfplaat. Dat moet de ‘plaatstalen garage’ uit de krantenberichten zijn. Tegenwoordig is die er niet meer, maar op oude foto’s zie ik op die plek een stenen schuurtje, dat nu ook gesloopt is, en alleen een verkleuring aan de achterkant van het fabrieksgebouw laat zien waar hij gestaan heeft, aan de achterkant van de fabriek.

Achterom Weesp

Achterom Weesp, jaren ’60 of ’70, met stenen schuurtje.

Dagelijkse routine.

Opa schijnt de dagelijkse tocht van zijn huis aan de Brinklaan 14 in Bussum naar de fabriek aanvankelijk te hebben gemaakt met een motor. In ons archiefje vind ik een kentekenbewijs van 28 april 1938 voor de aanschaf van een auto, een Ford uit 1938. Ongetwijfeld de auto op de foto. Die werd in de oorlog gevorderd door de Duitsers, evenals het paard. Als zowel de Ford als het paard door de Duitsers gevorderd zijn, heeft opa een tweede paard. Dat laat hij onderduiken bij de overburen in Bussum, bij ‘Maurits.’ De aanschaf van de Ford is wel een bewijs dat het in 1938 de goede kant op gaat met de fabriek. Over het eerste paard schijnt destijds gegrapt te zijn dat de Duitsers er weinig aan gehad zullen hebben, want het bleef uit zichzelf voor iedere kroeg staan, gewend als het was aan de dagelijkse routine van de bezorging.

Over hoe het er aan toe ging in de fabriek kan ik weinig vinden. Mijn moeder had er slechts enkele herinneringen aan, en zonder uitzondering slecht. Ze ging er vader helpen met het uitzoeken van de teruggekomen kroonkurken enz.:  “Weesp stond toen bekend als het Oss van het Noorden. Alles wat los en vast zat werd er gestolen. Zelf de vergulde vulpen van opa’s bureau in zijn kantoor, toen hij even de kamer uit was gelopen. En telkens een vat jenever. Toen hebben ze dat eens vervangen voor een vat met water. Toen werd dat werd ook gestolen.”

Ook opa’s poging om zijn knechts te helpen bij hun ‘zelfverheffing’ mislukte. Nadat hij een jaar lang hun avondopleiding had betaald, kwam hij er achter dat ze na de eerste les nooit meer waren geweest.

Of deze verhalen recht doen aan de werkelijkheid? Het was de beleving van mijn moeder, maar wie weet had opa wel lol in zijn werk. In ieder geval schrijft hij later dat hij tot de oorlog een goedlopende zaak had.  Maar ja, de oorlog.

De oorlog 

Op 10 mei 1940 vallen de Duitsers Nederland binnen. Hoe dat in Bussum en in het bijzonder bij mijn familie gegaan is, weet ik niet. Er is niets over overgeleverd. In ieder geval was in ieder geval één probleem. Aldert Meijer was ooit lid geworden van de NSB. Ik geef eerst de versie zoals ik die uit flarden van mijn moeder kon reconstrueren.

“Hij werd niet lid omdat hij iets had tegen joden, nee, hij was tegen het bolsjewisme,” volgens mijn moeder. Hij zou nooit iets te hebben gedaan met het lidmaatschap, maar had het ook niet opgezegd uit laksheid. Nu werd het lidmaatschap problematisch. Dochter Carla gooide het blad van de NSB uit protest altijd meteen weg over de schutting, zodra het bezorgd was, zodat opa het nooit te zien kreeg. Oma drong er op aan dat hij zijn lidmaatschap nu meteen opzei, maar ja? Hoe zouden de Duitsers er op reageren? Toen Aldert zijn lidmaatschap opzei, schijnt dat meteen tot problemen te hebben geleid. Hoe en wat, weet ik niet precies, maar hij werd geloof ik gedwongen te werk gesteld.

377_720x480

Links Brinklaan 14 Bussum

Ondertussen was er nog een ander probleem. Het kleine huis aan de Brinklaan vulde zich langzaam en werd eigenlijk te klein. Er waren onderduikers en evacués. Er werden goederen opgeslagen van joodse vrienden die moesten onderduiken. “Wij hadden de grammofoon, maar de platen hadden ze bij andere vrienden opgeslagen, zodat niemand ze kon gebruiken,” vertelde mijn moeder. Ook was er een anekdote over een kussen. Eén van de onderduikfamilies kwam regelmatig kijken hoe het met het kussen was gesteld. Waarom? Toen de eigenaren de spullen na de oorlog opgehaalden bleek dat in het kussen de familiejuwelen zaten.

Moeder en haar zus sliepen in hun kantelbed op het slaapkamertje, terwijl aan hun voeten een onderduiker en later evacués lagen te slapen. Hoe het allemaal ging? Ik weet het niet. Later moest opa zelf onderduiken in de vesting Naarden, ik neem aan voor de arbeitseinsatz. Duitse soldaten doorzochten het huis tevergeefs, terwijl ze met hun bajonetten overal in staken. Een angstige ervaring die mijn moeder nog altijd met trillende stem navertelde. Hans, de verloofde van Carla, werd na speruur opgepakt terwijl hij illegale kranten verspreidde. Hij belandde in concentratiekamp Neuengamme en overleefde de oorlog ternauwernood.

In de oorlog was Aldert opeens populair. Als eigenaar van een limonadefabriek had hij nog suiker. Iedereen hoopte dat hij wat voor ze meenam. En dat deed hij, voor die een fles limonade, voor die een pak suiker. In ons archiefje vind ik bedankbriefjes van mensen die blij zijn met suiker, boter en zelfs kaas. Eén daarvan komt regelmatig terug: het echtpaar Van Haaften -Maarsen, Cliostraat 46 Amsterdam. Na enig zoeken ontdek ik dat dat Wim van Haaften dan onderdirecteur en verkoopleider van de Heinekenbrouwerij is. Een hartelijk zakencontact.

Hoe zat het met dat lidmaatschap van de NSB? Als ik mijn moeder moet geloven heeft mijn opa er nooit iets mee gedaan, maar het pas laat opgezegd, op aandringen van zijn vrouw. Laksheid en bang voor de gevolgen. Maar ja, mijn moeder was dol op haar vader. Zou ze hem niet te veel willen vergoelijken? Als historicus weet ik ver dat Aldert in een ‘risicogroep’ zat. De door de crisis zwaar getroffen middenstand. Hij was niet kerkelijk, en zat bij de Vrijmetselaars, waar zowel veel joden als NSB’ers lid van waren. In Bussum waren bovendien relatief veel mensen lid van de NSB. Aan de andere kant: de NSB hield in Bussum bijeenkomsten van een soort waar je als nette burger niet bij zou willen horen. In 1935 was er bijvoorbeeld een flinke knokpartij met gewapende communisten.

De vervolging en het beheer: 1945- 1948

Na de oorlog

aankomst der Canadezen in Bussum

Aankomst der Canadezen in Bussum

Ook over hoe het na de oorlog ging, weet ik niet heel veel. De bevrijding schijnt vrij ongemerkt aan het gezin Meijer te zijn voorbij gegaan. Wel ontvangt hij enige blije brieven. Die van mevrouw Van Haaften bevat enkele passages met dank voor Alderts steun, ook omdat hun zoon die in het verzet zat, moest onderduiken. Onderstaande passage maakt duidelijk dat de fabriek in Weesp er toen nog relatief goed voorstond:

Nu, U hebt er ook heel wat van meegemaakt! Hoe jammer dat U vanuit de Euterpe-straat niet even bij mij aanliep, het is vlak en vlak bij, weet U dat Niet vergeten voor een volgend maal als U in de buurt bent! Heerlijk dat U Uwe kostbare machine’s en benoodigdheden wist te behouden, ik vind het knap werk, hoor! Dat is voor de opbouw van ons land juist zoo verschrikkelijk dat de moffen alles hebben meegenomen of verruïneerd! […] 

Nu, beste Heer Meijer, veel succes met Uwe arbeid , ik vind het heerlijk voor U dat Uw zaak weer draait en U op zoo’nn goede wijze start in dit moeilijke tijdvak dat we tegemoet gaan!! Mevrouw Van Haaften Maasdijk.

Het lijkt allemaal mee te vallen, maar opeens wordt Aldert opgepakt. Wat is er gebeurd? Eerst de versie van mijn moeder. Wat ik er van haar van weet, is dat haar vader eerst werd ondergebracht in een school, toen in de Vesting Naarden, in de kazerne waar nu de winkel van Jan de Bouvrie zit. Vervolgens werd hij opgesloten in kamp Crailoo in Laren. De fabriek werd ondertussen beheerd door de Heinekenbrouwerij die er een jonge man opzette als beheerder. Die verpatste alle machines, tot het zelfs de bierbrouwerij te veel werd. Die zette er toen wat oude machines neer, en zo kreeg Aldert zijn fabriek terug. Voor mijn moeder was er de angst van ontdekking. Op school durfde ze niet uit het raam te kijken, als de kampmensen naar hun dwangarbeid moesten langsmarcheren.

Eén keer  zag ze haar vader helemaal kaalgeschoren, terwijl hij op een platte kar voorbij reed. Hij keek weg, uit schaamte en angst dat zijn dochter hem zo zou zien. Een traumatische ervaring voor mijn moeder.

En niemand mocht er achter komen dat zij de dochter van de NSB’er was. Die angst voor ontdekking heeft ze haar hele leven gehouden. En niet onterecht, want toen ze in de jaren ’90 – ze was al een oudere vrouw – eens in haar breiclubje vertelde over haar vader – was ze er daarna niet meer welkom.

Mijn moeder wilde tot aan haar dood nog altijd nog weten wie haar vader ‘verraden’ had. “Hij was van het type dat veel te goed is voor deze wereld. Hij had alleen maar vrienden. Hij bracht altijd voor iedereen wat mee, en liet zich altijd van alles aanleunen. Mijn moeder verkocht zelfs haar sieraden in het geheim, en hield het geld achter. Ze zei tegen mijn vader ‘jij geeft het toch maar weer weg, je denkt altijd aan een ander maar nooit aan je zelf.’ Hij had geen vijanden. Wie heeft hem aangegeven en waarom?”

Op zoek

Lang heb ik gedacht dat iedereen die ooit lid van de NSB was geweest, standaard werd opgepakt na de oorlog. Maar dan vind ik in ons familie-archiefje een document dat me op een ander spoor zet. Het roept tegelijkertijd ook veel vragen op. Het gaat om een verslag over van 2 kantjes A4, over de inbeslagname van de limonadefabriek in Weesp. Dat gebeurde volgens het verslag op 8 augustus 1945. De handtekening van degene die het verslag opstelde is moeilijk te lezen, maar lijkt A.C. de Rooij, die ik vind op de landelijke personeelslijst van het Beheersinstituut.

Het document biedt in al zijn beknoptheid en eenvoud voor mij een rijkdom aan gegevens.

Den achtsten augustus bezocht ik in de tegenwoordigheid van den Heer Dyk de Limonadefabriek A. Meyer – Achterom te Weesp N.H.  A Meyer is gearresteerd en eigenaar van deze fabriek. Hij woont prive te Bussum Brinklaan 14. In den oorlog moet hij plotseling in staat zijn geweest een schuld van 15 mille af te lossen.

Mijn oorspronkelijke aanname lijkt dus fout. Er lijkt op een of andere manier dus wel degelijk aangifte gedaan tegen opa. Hij zou plotseling een schuld van vijftienduizend gulden hebben kunnen aflossen. Een voor die tijd gigantisch bedrag dat de waarde van zijn fabriek lijkt te hebben overtroffen. Het document vermeldt helaas niet, bij wie en waarvoor hij die schuld zou hebben gehad, en wie Aldert heeft aangegeven.

Het verslag vervolgt:

Op zijn kantoor was een meisje werkzaam genaamd Lena Kraamwinkel wonende te Weesp aan de Nieuwstraat 29.  Zijn boekhouder is P. Star Brederodelaan tegenover nr. 10 te Bussum. De heer T. Bruinekool Hoogstraat 55 te Weesp kwam dezer dagen aan de Parklaan en vroeg bovengemelde zaak te kunnen overnemen. Hy werd geintroduceerd  door den heer  N.R. Van Zalinge Brediusweg 47 te Bussum. Bij ons bezoek aan Weesp kwamen wy in contact met den heer E.H. van Duikeren Groote Plein 1 te Weesp de .a.s. schoonvader van den heer Bruinekool. De heer Bruinekool is ongeveer 25 jaar en zeide wel verstand te hebben (van) het bedrijf  waarnaar hy reflecteert. Deze bewering is geheel voor rekening van den Heer Bruinekool.

De heren waren er snel bij, nog op de dag van beslaglegging stonden ze klaar om de boel over te nemen. Heer Bruinekool moet de jongen zijn waar mijn moeder het over had, maar lijkt niet de zoon van de eigenaar van het fabriekspand. Hij woont wel aan de Hoogstraat, dus om de hoek bij de fabriek.

Hoogstraat 33/56 in Weesp

Hoogstraat 33/56 in Weesp

De scepsis van de verbalisant jegens Bruinekool in het verslag is overduidelijk, en naar later zal blijken terecht.

Bruinekool woont op Hoogstraag 55, zijn schoonvader E.H. van Duikeren vind ik in een oud telefoonboek uit 1936 nog op een ander adres dan in het bovenstaande stuk: Hoogstraat 56.  Van Duikeren is in 1940 verhuist naar een riant herenhuis, maar is in 1936 nog de buurman van Bruinekool. Tijdens de inbeslagname woont daar dan een ander familielid, P. van Duikeren, via welke Bruinekool dan telefonisch bereikbaar is.

Over Bruinekool vind ik verder niets, behalve een overlijdensadvertentie van zijn weduwe Johanna Elisabeth Bruinekool – van Duikeren uit 2014 Daaruit blijkt me dat het gaat om Tijmen Bruinekool, die al 21 maart 1967 is overleden. Tijmen was dus verliefd geworden op het buurmeisje, en moest aan het werk worden geholpen. Schoonpapa Van Duikeren kwam uit een familie waarvan alle leden in een Tabaksmaatschappij in Weesp zaten, de NV. Tabaksmaatschappij Herms. Oldenkott & Zoonen in Weesp.

N. R. van Zalinge is garagehouder Nico(laas) Reinder van Zalinge. Op zijn trouwakte wordt hij aangeduid als ‘rijtuigfabrikant.’ Hij verkoopt auto’s aan de Eschlaan/Eslaan 14, waar tegenwoordig ook nog steeds een garage zit. Automobielbedrijf Van Zalinge begint met Renaults, maar stapt al snel over op Amerikaanse Automobielen. Als ik het goed zie, is het bedrijf rond 1948 in andere handen overgegaan. Daarna vind ik een N.R. van Zalinge als directeur van een zwembad, het Zwemstadion Naarden.

Eslaan 14 (ooit Van Zalinge Automobielbedrijf NV)

Eslaan 14, op google streetview, nog steeds een garage.

N.R. van Zalinge garagehandelaar, die Bruinekool aanbracht G 15 05 1926

Uit de overlijdensadvertentie van Van Zalinge, blijkt meteen hoe het kwam dat hij er bij werd gehaald. Ook hij is (aangetrouwde) familie van Van Duikeren.

elegraaf 03 06 1978 overlijden N.R. van Zalinge

Telegraaf 03-06-1978 overlijden N.R. van Zalinge

De vader van Nicolaas was ooit directeur van de Koninklijke Pakketmaatschappij en werd geridderd. Nicolaas’ broer H.C. van Zalinge (Hendrikus Cornelis) was een rijke rubberhandelaar, en eigenaar van een kapitale villa aan de Gooilandscheweg. Bij het overlijden wordt die villa verkocht door familielid makelaar F.L van Duikeren.

Verkoop van Villa Catalpa van H.C. van Zalinge door F. L. van Duikeren, 1978.

Verkoop van Villa Catalpa van H.C. van Zalinge door F. L. van Duikeren, 1978.

Bruinekool zet dus invloedrijke families in. Ik begin te begrijpen waarom het Beheersinstituut door de bocht gaat, ondanks de openlijke twijfels aan het kunnen van Bruinekool. Als zulke mensen die garant staan, wat kan er dan mis gaan?

Verder blijkt uit het verslag dat de fabriek A. Meijer bij de inbeslagname inderdaad onder beheer van de Heinekenbrouwerij staat, wat klopt met de versie van mijn moeder. Borgstein, een knecht van Aldert is kennelijk nog aan het werk.

Van Rooij maakt een inventaris van de fabriek op, in de opkamer, gelijkvloers, zolder, op de vliering en op kantoor. U vindt het overzicht onder aan dit artikel. Er staan de nodige machines, maar de meeste fabrieken hadden nog een bescheiden omvang. Wat wel opvalt, is dat er geen handelsvoorraad is. Tegen het einde van de oorlog is de productie waarschijnlijk vrijwel stil komen te liggen door gebrek aan grondstoffen. En Heineken heeft alleen nog belang voor verkoop van hun eigen bier. Overigens heeft A. Meijer lang bier van de Zuid-Hollandsche Bierbrouwerij verkocht, wanneer hij op Heineken is overgegaan weet ik niet.

Het bedryf  heeft alleen nog toewijzing van vaten bier, die betrokken worden van Heineken’s Brouwery te Amsterdam.  De Heer Drees van deze firma heeft zich bemoeid met de juiste verdeeling van het bier na de arrestatie van A.Meyer.  Ik stelde me vanuit Weesp telefonisch in verbinding met de Heineken’s Brouwery, doch den heer Drees niet treffende verzocht ik hem  de boodschap te willen overbrengen, dat dit bedrijf onder onze controle staat. Ik gaf het telefoonnummer van de Parklaan op.

Een knecht van de Heer Meyer genaamd Borgstein, Korte Muiderweg 8 te Weesp was in het bedrijf aanwezig.

Door de oorlog ligt de zaak bijna plat. Alles wordt gedistribueerd en is op de bon. Als fabriek heb je daarom toewijzingen nodig, en die heeft de fabriek alleen nog voor bier. En zonder bijvoorbeeld een suikertoewijzing, kun je dus geen limonade meer maken. De knecht overhandigt de nodige kwitanties.

Na het bezoek heeft de heer Dyk deze zaak toegezegd aan de heer Bruinekool. De a.s. schoonvader van de Heer Bruinekool de Heer E.H. van Duikeren verklaarde zyn a.s. schoonzoon  financieel  te zullen steunen. Samen zouden zy  naar de Heineken’s Brouwery  te Amsterdam  gaan  ten einde te verkrygen, dat de zaak door de Heer Bruinekool op dezelfden voet zou kunnen worden  doorgedreven. De Heer van Duikeren wilde wel gaarne  weten of  er nog kans bestaat, dat Meyer de zaak weer zou kunnen opeischen. Daaromtrent konden wy hem geen zekerheid geven.

Bruinekool hoopt duidelijk dat hij de fabriek van mijn opa niet alleen tijdelijk kan overnemen, tot eventuele schuld of onschuld van A. Meijer is vastgesteld, maar wil hem meteen maar helemaal inpikken. Dat zal anders lopen.

Nadat de fabriek in beslag is genomen gaan De Rooij en Dijk naar mijn oma, die thuis in Bussum is.

De volgenden morgen dd 9 augustus  1945  vervoegde ik  my by Mevrouw Meyer, Brinklaan 14 te Bussum en na de daar aanwezige boeken in beslag alsmede een sleutel  van de brandkast aanwezig  op het kantoor te Weesp. Mevrouw Meyer verklaarde, dat balansen  en verdere hoofdboeken  te vinden zouden zyn in de muurkast te Weesp. De brandkast zou ledig  zyn.  Deze boeken heb ik op parklaan 37 afgegeven. Daarna  heb ik deze boeken en de sleutel  van de brandkast in de handen van de Heer Kok gesteld. In het onderhoud  met Mevrouw Meyer  kwam naar voren , dat de Heer Drees van de Heineken’s Brouwery een kasboek heeft aangelegd en bygehouden dat in zyn bezit moet zyn.

Het document werkt aan de ene kant verhelderend, maar roept aan de andere kant veel vragen op. De belangrijkste: wie heeft die beschuldiging over die 15 mille gedaan, en is hij waar?

Naar het Nationaal Archief

Ik besluit iets te doen, een taak die in zekere zin al mijn hele leven op mij lag te wachten: ik neem contact met het archief op. Ik krijg antwoord. Er is inderdaad een dossier over mijn opa, maar het is beperkt toegankelijk. Ik krijg toestemming voor inzage maar mag geen foto’s maken. Op een donderdag pak ik de trein naar het Nationaal Archief in Den Haag.

Het dossier blijkt dun, en lijkt incompleet. Niets over de rechtszaken, maar alleen iets over het oppakken en de vrijlating van Aldert Meijer. Ik word gefouilleerd en onder toeziend oog van bewakers ga ik aan het werk.

Ik vind een kort verslag. Op twaalf mei komt de Politieke Opsporingsdienst kennelijk aan de deur voor een onderzoek en nemen hem mee. Het verslagje vertelt dat Aldert van ’37 tot ’39 lid van de NSB is geweest maar zich er daarna niet meer mee heeft bemoeid. Er worden een paar getuigen genoemd die daarover gehoord kunnen worden.

Aangezien de verdachte niet onder de termen van de A.L. valt is hij met toestemming van den Commandant weer naar huis gestuurd. Verzekerende dat de inhoud van deze verklaring volgens de woorden van de verdachte is opgemaakt, onderteken ik,

LG Wolf, Bussum 12 mei 1945.

Wolf voegt er nog aan toe:  Verdachte heeft een paard en wagen die hij nog in zijn bezit had ter beschikking gesteld direct na de capitulatie aan Dr. Coebargh van de 3e Compagnie ter beschikking gesteld.

Het lijkt allemaal mee te vallen. Maar dat verandert opeens als er opnieuw een arrestatieploeg voor de deur staat. Ik vind een kort verslag geschreven door  de commandant van de arrestatieploeg, marechaussee Hendrikus Veldman. Hij heeft Aldert Meijer op 30 Mei 1945 opgepakt:

Als verdacht van lid te zijn geweest van de nationaal socialistische beweging

Verdachte is door mij onverwijld overgebracht naar: de Brandsmaschool Graaf Wichmanlaan 21 te Bussum en aldaar ter beschikking gesteld van het Hoofd van den Politieken Opsporingsdienst, District Hilversum.

brandsmaschool

Brandsmaschool

Aldert is dus eerst opgesloten in een voormalig schoolgebouw. Daarna is hij overgebracht naar Kamp Laren NH. Van een verblijf in de vesting Naarden vind ik niets. En belangrijker: er is in het dossier niets te vinden over de beschuldiging dat Aldert 15 mille zou hebben betaald. Hij is kennelijk puur opgepakt vanwege zijn lidmaatschap van de NSB. Waar kwam die beschuldiging van die 15 mille dan vandaan als het niet van de P.O.D. kwam? Ik heb er zo mijn vermoedens over.

Bij zijn arrestatie worden Alderts persoonlijke bezittingen in beslag genomen, zoals blijkt uit een ontvangstbewijs van 30 mei 1945, 17.00 uur: Gouden horloge, Portefeuille met F. 1,57, bos sleutels, Vulpenhouder, vulpotlood, zakmes, Heeren rywiel.

Wat ik hier uit begrijp, is dat hij van huis is opgehaald door een arrestatieploeg, maar dat hij zelf – onder bewaking – naar zijn gevangenschap moest fietsen (vandaar de inbeslagname van het Heerenrijwiel). Ik vind er een bewijs van inbeslagname van, maar Aldert zal ze nooit terug krijgen. Bij zijn invrijheidstelling moet hij van alles afstand doen. Waarom krijg je je sleutelbos of je zakmes niet terug? Ik gok, en als ik er de oude kranten op na sla, blijkt dat ik waarschijnlijk goed gegokt heb. Niet alleen de bewakers jatten als de raven, maar ook de medewerkers van het Beheersinstituut. De hele boel is waarschijnlijk gewoon ergens ‘verdwenen.’

Kamp Laren NH

Kamp Laren voor de oorlog

Kamp Laren voor de oorlog, toen er militairen lagen.

Daar zat mijn opa dan. Eenenvijftig jaar, een gevoelige man wiens leven draaide om vioolspelen, theosofie, vrijmetselarij. Iemand die probeerde de zakenman te spelen, maar daar volgens zijn omgeving eigenlijk te naïef en goeiig voor leek. Gevangen tussen mannen waarvan een deel de vreselijkste dingen had gedaan tijdens de oorlog. Ruw volk. En meer nog: gevangen in een kamp. In zijn sollicitatiebrief vertelt Aldert dat hij ‘door omstandigheden’ in concentratiekamp Laren heeft gezeten. Daarmee is  niets te veel gezegd.

De geschiedenis van het kamp is bij gebrek aan bronnen nauwelijks of niet te schrijven, maar een algemene indruk is goed te geven. Zoals gezegd, mijn opa heeft er volgens mijn moeder ‘de blaadjes van de bomen gegeten.’  In 1948 verscheen er een algemeen rapport over de Nederlandse interneringskampen, dat vertelde over vreselijke wantoestanden. Ondervoeding en mishandeling.

Volgens mijn moeder was het begin het ergst, en werd de toestand in het kamp geleidelijk beter. Opa mocht in ; 46 zelfs weer een viool hebben en spelen. Hij was een groot bewonderaar van zigeunerviolisten. Daarvan zaten er een aantal in het kamp en zo leerde hij hun bijzondere stijl. Zigeuners waren in de oorlog nog feller vervolgd dan joden, dus wat deden die daar trouwens tussen de oud-SS’ers enz., vraag ik me af.

Kamp Laren is in tegenstelling tot veel andere gevangenissen waar verdachten werden opgesloten, wel een ‘geschikte plek,’ in die zin dat er barakken zijn. Maar of dat veel uitmaakte? In 1947/48 begint de lokale pers zich af te vragen wat er in Kamp Laren in vredesnaam aan de hand is. (Aldert is dan al vrij gelaten). Er breekt dan namelijk voor de vierde keer brand uit in een barak. De politie en brandweer schieten meteen te hulp, maar het komt tot een vechtpartij met de kampbewakers. Die wil ze er niet in laten. ‘Is het een wonder, dat dan de vraag onwillekeurig gaat rijzen: wat heeft men in dit kamp te verbergen?’ schrijft de Gooi en Eemlander op 31-07-1948.  Dat is al lang nadat mijn opa was vrijgelaten, toen het al ‘beter ging in het kamp.’

In juni 1947 wordt de eigenaar van een autowerkplaats in het kamp betrapt als hij 1200 kilo graan het kamp in probeert te smokkelen, omdat zijn dwangarbeiders ondervoed zijn.

Er worden in 1947 in één keer 53 bewakers ontslagen, zonder opgave van redenen. Maar die redenen kan ik ook wel raden. De hele boel is één Stanford Prison Experiment. Ongetrainde, onervaren bewakers, op wraak belust. Dat kon niet goed gaan.

DE Waarheid 27 02 1947 bewakers ontslagen

 

Uit Kamptoestanden:

Te Laren werd in het kamp Crailoo nog in Juli 1948 op klaarlichte dag de heer van der Hoven, die niet geheel normaal was en in een vlaag van verstandsverbijstering — een paar weken voor zijn invrijheidstelling — tegen de draad opvloog, in koelen bloede van dichtbij doodgeschoten. Natuurlijk — Befehl ist Befehl — we hebben het meer gehoord! De draad mag niet worden aangeraakt. De pers zeide dat ,,in de schemer iemand die ontvluchten wilde neergeschoten was”. Ja, het pleegt ‘s middags om acht minuten over drie op 23 Juli niet te schemeren. 

Het algemene beeld is duidelijk. Persoonlijk weet ik er niet meer van dan dit: A. Meijer (1894) werd ook nog eens aangezien voor A. Meijer (1905),  Arnold Meijer, een bekende Nederlandse fascist. Dat vertraagde volgens mijn moeder zijn vrijlating, maar zal zijn behandeling door de kampbewakers ook niet ten goede zijn gekomen.

Aangrijpend gedicht

In de spullen van mijn opa vind ik een gestencild gedicht, een hele A4 vol. Het is een aangrijpend gedicht gemaakt voor de jaarwisseling 1945/46, door een R v.d. Mei senior. Na lang zoeken ontdek ik dat het een leraar is uit ‘s Gravenhage, Rink van der Mei (15-11-1894 in Haulerwijk – 16-03-1972 in Jubbega-Schurega), die ook enige ‘opvoedkundige teksten’ schreef in NSB-blaadjes. In gedachten zie ik mijn opa zitten in de schaarsverlichte barak. Honger, kou, stilte en heimwee. Aan de wand bij zijn brits met strozak hangt de foto van zijn gezin die ik nog heb, met de gaatjes van de punaises er nog in.

De storm giert, de hagel klettert. Daarbuiten is het een donkeren lucht. Ze zitten zwijgend bij de kachel, geen van de mannen spreekt of lacht.  Wat brengt de vrienden zo aan het peinzen? Waarom zo stil, wat rooft hun spraak? Het oude jaar is weer ten einde, een jaar van leed, een jaar van wraak. (voor complete tekst: zie bijlagen)

Verdediging

Eenmaal in het kamp wordt Aldert te werk gesteld, net zoals zijn medegevangenen. En zijn ‘zaak’ begint. Eerst is er een intake, waarbij onder andere een uitgebreid schriftelijk signalement wordt opgesteld. Ik leer er onder andere uit dat Meijer grijs/wit hoofdhaar heeft; schouders horizontaal;  oorlel halfvast;  gezicht mager; oogen groot, blauw; neus groot smal. Wat ik nog niet wist van foto’s: hij heeft boven een kunstgebit. Er staat een vingerafdruk bij het signalement, maar geen foto. Er staat ook dat hij Ned. Herv. is, terwijl hij bij mijn weten doopsgezind was.

Op 25 juni verhoort dezelfde Hendrikus Veldhuis – die Aldert arresteerde – zowel mijn opa als oma. Kennelijk is mijn oma tussendoor nog een keer verhoord op 1 juni, maar dat zit niet in het dossier.

Verdachte gehoord door mij op 25 juni 1945

Ik ben lid geweest van 1937 tot 1943 nadien niet meer. Ik weet van een boete lijst niets af. Ik ben nog nooit op een vergadering geweest. Hoe of ik op die lijst van Augustus 1943 voorkom snap ik niet. Ik heb samengewerkt met leven van de verzetsbeweging onder andere met Kehl, W. Brinklaan 5 te Bussum. Ik heb na 1943 ook nooit geen contributie betaald. Ik ben vrijmetselaar 3e graad. Ik heb joodsche families voortgeholpen, onderduikers in mijn fabriek zoowel als thuis verborgen gehad.

Vervolgens spreekt Veldhuis met mijn oma:

Door mij is gehoord Lamberdina Marckelbach, geboren te Bolsward 22 januari 1894, gehuwd met A. Meijer, zonder beroep, wonende te Bussum Brinklaan 14, die het navolgende verklaarde:

“Toen ik vrijdag 1 juni 1945 door U gehoord werd heb ik niet de waarheid verteld betreffende mijn man. Ik kom nu echter de waarheid vertellen daar mij is gebleken dat het beter is . Ik weet dat mijn man lid is geweest van de NSB. Hij wou daarbij vandaan, maar dit is niet toegestaan. Later heb ik gehoord dat hij zich wel bedanken kon en heeft dat ook gedaan. Voor de inlevering van de radiotoestellen had mijn man bedankt. De radio mochten wij toen ook niet meer houden. Er zijn ook geen NSB ers bij ons aan huis geweest om over politieke belangen te spreken. Er zijn nooit geen kranten of politieke bladen bij ons in huis geweest. Ook heb ik nooit voor mijn man contributie betaald. Het is laksheid van mijn man geweest. Hij ging nooit naar de vergaderingen. Nam aan het politieke leven van de NSB nooit deel en had naar mijn mening ook geen simpathie voor die vereeniging. Waarom hij lid geworden is destijds is voor mij nog steeds een raadsel.

Hoe de kwestie precies zit, weet ik niet. Aldert is in 1937 lid geworden van de NSB en wilde volgens eigen zeggen in 1939 opzeggen. In dat jaar pleegde Quisling in Noorwegen zijn bekende verraad, en waren Aldert ‘de oogen open gegaan.’ Later werd hem duidelijk gemaakt dat zijn opzegging niet was geaccepteerd, en heeft hij het er bij laten zitten, tot hij eind 1942 nogmaals opzegde, ditmaal via een aangetekende brief. Hij heeft dit verhaal tijdens een eerste verhoor verteld, nog voordat hij geïnterneerd werd. Vervolgens werd er bij een inval echter een ledenadministratie in beslag genomen met daarin een ‘boetekaart’ over 1943.

Een korte notitie maakt dat duidelijk: Komt voor op de lijst NSB leden na Augustus 1943 en in beslag genomen bij de garage Went te Bussum. 

Bovendien zou Aldert vrijstelling hebben gekregen van ‘radioinlevering.’ Dat riep genoeg vragen op bij de Politieke Opsporings Dienst (POD), om Aldert op te pakken. Een andere korte handgeschreven notitie:

Volgens zijn verklaring geen lid van de NSB meer, doch staat op lijst I, welke gemaakt moet zijn na aug. 1943. Onderzoek en eventueel arrestatie (later getyped:)  Ingesloten 30 Mei 1945. H. Veldhuis

.

Nicolaas Went 70 jaar

Nicolaas Went op 70-jarige leeftijd

Nicolaas Went had een Ford-garage aan de Landstraat 116 in Bussum, met 20 man in dienst. Ooit zag Went in Duitsland dat Hitler de werkeloosheid daar echt oploste. Daardoor werd Went een fanatieke NSB’er. Het zou me niet verbazen als Aldert zijn Ford hij deze bij Went had gekocht. Overigens was Went daarmee een concurrent van die andere garagehouder: N. R. van Zalinge.

Vervolgens schrijft Aldert een brief aan de Kampcommandant, met zijn eigen versie van het verhaal, en bovendien een lijst van mensen die kunnen getuigen van zijn goed vaderlanderschap. Hij haalt er van alles bij, alles wat maar in zijn voordeel zou kunnen pleiten.

Den WelEd. Heer Kampcommandant,

Laren

WelEd. Heer.

Ondergetekende A. Meyer, Brinklaan 14 Bussum, thans gedetineerd onder no. 783 Kamp Laren, Barak 7 Kamer 1 heeft de eer u het volgende onder de aandacht te brengen.

Uit idealistische overwegingen sloot ik my in 1937 aan bij de N.S.B. Toen in 1939 Quisling in Noorwegen zijn verraad pleegde, gingen mun oogen open en bedankte ik mondeling aan den penningmeester, terwyl ik de contributie over 1939 betaalde en rekende my dus niet meer als lid.

Eenige weken nadat de Duitschers ons land hadden overvallen , kwam dezelfde penningmeester te mynyn (sic) huize, en deelde myn vrouw mede, dat myn opzegging niet van kracht was geweest. Ik heb toen de zaak te licht opgevat, en mede door myn drukke werkzaamheden ( ik heb een limonadefabriekk, azynmakery, hoofdagentschap van de Heinekens Brouwery, Coca Cola, Heroartikelen, Oud’s wynen, enz.) kwam ik er pas in 1942 (n.b de 2 is later handmatig in 3 veranderd) toe, schriftelyk te bedanken (aangeteekend). Direct na de Duitse inval ben ik illegaal gaan werken, en wel het volgende:

Assistentie Joden. F. Bamberger, Van Ostadelaan Naarden. Voor deze familie heb ik koperwerk en papieren in bewaring genomen, en heb hen geholpen met levensmiddelen. Fam. Bloch, Graaf Janlaan Noorden, Gramofon (sic, MV) in bewaring, ook geassisteerd met levensmiddelen. Expeditiebediende Heinekens Brouwey ik zond zyn vrouw levensmiddelen en hemzelf naar het kamp Westerbork, drie maal een pakket levensmiddelen en sigaretten.

 2 Amerikaanse dames Mevr. Lakeman en haar dochter te Muiden, klanten van my, werden door de Duitsers naar de oorlogsverklaring in van Amerika in Amersfoort geinterneerd. Na herhaald bezoek aan de Gestapo, Euterpestraat Amsterdam, hetgeen voor my zeer gevaarlyk was, daar ik al verdacht was (van jodenhulp), gelukte het my de dames vry te krygen. Vlak daarop kreeg ik ’s avonds huiszoeking een (sic) een week daarna nog eens. Een schriftelyke verklaring en dankbetuiging van Mevr Lakeman berust bij myn advocaat, Mr. de Kort Eslaan Bussum. Een van mijn illigale vrienden had een geheim luik, in mijn huis gemaakt, waar ik kon wegduiken, en waar de joodsche papieren en koperwerk verborgen waren, zoodat de moffen een strop hadden. Hier bewaarde ik ook de verspreide exemplaren van Vry Nederland en Parool.

Onderduikers. In myn fabriek te Weesp ruimde ik een plaatsje in voor onderduiker welke ik tevens een behoorlijk loon betaalde. Thuis herbergde ik o.a. Ad v.d. Teer V. Ostadelaan, een B.S.er. In Weesp stelde ik myn paard en wagen gratis beschikbaar voor de stakende spoorarbeiders en verstrekte ik hun met de feestdagen wyn, limonade enz.

De onderdirecteur van Heinekens Brouwery, de Heer W. van Haaften, wiens zoon moest onderduiken ( hy is thans verbindingsofficier in ons leger,) werd door my gedurende de oorlogsjaren voorzien van boter, kaas, suiker etx. Dankbetuiging ligt hier in het kamp by de visitatie. In Weesp dwongen de Duitsers my met myn paard en wagen voor hen te ryden. Ik saboteerde dit zoo, dat de Chef van Politie my waarschuwde, dat ik te ver ging.

Een uitvoerig Proces Verbaal werd in Juni in Bussum, na een degelyk onderzoek van het bovenvermeldde, en nog meerdere feiten, opgemaakt door een ambtenaar van de P.O.D., den Heer Veldhuis, en waarin van myn zeer anti Duitsche stemming wordt gewag gemaakt. Verder wilde ik nog vermelden, dat ik nu reeds 23 jaar lid van van de Gemenge Orde der Vrymetselary “Le Droit Humain”, loge Hermes te Bussum en door verschillende omstandigheden langpatiënt ben geworden. Het onderzoek in  het Sanatorium heeft uitgewezen, dat er gevaar bestaat voor T.B.C. U begrypt wel, dat myn rechtgevoel na alles wat ik naar my beste weten illegaal werk heb gedaan, een gevoelige kwauw heeft gekregen, en roep ik Uwe gewaardeerde assistentie in , om dit onrecht zoo spoedig mogelijk te herstellen, mede in verband met myn gezondheid.

Overstaand geef ik U nog eenige van myn vele referentien:

Referenties:

Mr. v.d. Teer (sic, MV), v. Ostadelaan Naarden, Oud Kap. Ter Zee Ned Marina oud Commandant vliegkamp de Mok, Bruin, Burg. ’s Jacobslaan Bussum, voorzitter Vrymetselaarsloge, van Haaften, p.a. Heinekens Brouwery Amsterdam, Fam. Clinge Doorenbos, ’s Gravenlandse weg Bussum, E.B. Smit, Ambtenaar P.O.D. ’t Kruisput Naarden, Mr. van Herwaarden, Lamb. Hortensiuslaan Naarden, lid B.S., Mr. Kehl, Brinklaan Bussum, B.S. Lid e.a.

Hoogachtend

w.g. A. meyer

Het is duidelijk dat opa er alles aan doet om duidelijk te maken dat hij niets met de Duitsers op had, en er alles bij haalt. Enkele verhalen komen me enigszins bekend voor, het meeste niet. Het verhaal van de weduwe is in de familie niet bekend. “Je kon in die tijd maar beter nergens over praten,” vindt tanta Carla er van. De Weduwe Lakeman moet de eigenaresse zijn geweest van het in Muiden bekende café Lakeman aan de Sluisstraat 352.  Als reden geeft Aldert hier dat het Amerikanen zouden zijn geweest, die werden vastgenomen toen Amerika de oorlog verklaarde aan Duitsland, dus in 1941.

weduwe Lakeman Muiden

Ik vind een foto van het café van 1 september 1943. Op het linkerraam is de naam Lakeman geschilderd. De tekst van het bordje dat er onder hangt schetst het tijdsbeeld: ‘Voor joden verboden.’

Cafe Lakeman 1 september 1943

Met de meeste getuigen die opa aanvoert, wordt door de POD gesproken. Een deel daarvan komt me bekend voor. Ad van der Teer, moet Ad van der Feer zijn,  de broer van de verloofde van dochter Carla. Ad zat inderdaad in de illegaliteit. Zijn broer Hans werd door de Duitsers betrapt met illegale kranten, en werd afgevoerd naar concentratiekamp Neuengamme.

Jenne Clinge Doorenbos is de dochter van de bekende dokter Doorenbos, waar mijn opa als kind vaak kwam. Zij schrijft dat ze Aldert al zijn hele leven kent, dat ze onderduikers had, en dat Aldert haar vaak hielp zonder ergens naar te vragen.

Van Haaften, is Wim van Haaften, onderdirecteur en verkoopleider van de Heineken Brouwerij. Van de familie Van Haaften heb ik diverse lange en hartelijke brieven en kaarten om te bedanken voor wat Aldert hen tijdens de hongerwinter stuurde: boter, suiker en zelfs kaas.

Ook de fabriek speelde een rol, Aldert had er een onderduiker aan het werk.

De getuigen bevestigen in grote lijnen het verhaal van Aldert zelf. De volledige verklaringen vindt u in de bijlagen.

Daniël Vos die de getuigen heeft ondervraagd concludeert:

Ik verbalisant verklaar, dat mijn indruk omtrent verdachte dusdanig is, dat genoemde een slappeling en makkelijk te bepraten object is. Uit informaties blijkt mij, dat verdachte ernstig gepoogd heeft zijn gedane fout te herstellen. Van verdachte is, mits hij onder toezicht blijft inzake zijn politieke gedragingen, zeker iets te maken.

Het is duidelijk. Aldert Meijer is geen actief NSB’er geweest. De kwestie van de 15 mille speelt geen enkele rol in het onderzoek. Aldert is slechts op papier lid geweest van de NSB, en als het bij de eerste keer opzeggen goed zou zijn gegaan, was hij al in 1939 uit de partij getreden. Het lijkt er echter op, dat ook de tweede opzegging – per aangetekende brief – niet verwerkt is. Hij kwam daarom op een boetelijst van augustus 1943.

Waarom Aldert ooit lid was geworden? Uit ‘idealisme,’ tegen het bolsjewisme. Uit ‘economische motieven’ denkt een van de mensen van de POD, ‘zonder oog te slaan op het politieke.’ Of omdat Meijer een slappeling is, die gemakkelijk te bepraten is, vindt Vos. Zijn advocaat meent dat hij ‘uit angst’ lid is gebleven. Mijn oma had ‘geen idee’ waarom haar man lid was geworden en was er altijd fel tegenstander van geweest.

Herstart en nasleep: 1948 – 1960

Strijd met Heineken

invrijheidsstelling

Het is duidelijk dat Aldert geen gevaar vormt voor de nationale veiligheid en besloten wordt Aldert Meijer vrij te laten. Dat gebeurt op 12 april 1946. Op 3 september volgt een voorwaardelijke buitenvervolgingstelling. Aldert wil weer aan het werk, een inkomen verdienen voor zijn hongerlijdende gezin. Maar zover is het niet. De fabriek is nog steeds onder beheer.

Op de fabriek gaat het ondertussen helemaal niet goed. Donkersloot (met financiële hulp van Van Duikeren) heeft gezien dat er andere manieren zijn om snel geld te runnen, dan het produceren van limonade. De grondstoffen zijn op de zwarte markt een veelvoud waard. Aldert klaagt dat hij zelfs tijdens de oorlog altijd normale prijzen heeft gerekend, maar nu rekent de fabriek zwartemarktprijzen. Het wordt zelfs het Beheersinstituut te dol.

Het beheer van de fabriek wordt na twee jaar overgenomen door een andere maatschappij, die simpelweg Lusandros wordt genoemd. Het duurt lang voordat ik er achter kom wie of wat het is. Maar eindelijk… Het blijkt te gaan om de in 1939 opgerichte  N.V. Handel- en Exploitatiemaatschappij Lusandros.  Lusandros blijkt Heineken zelf te zijn.  “Lusandros is een Heinekendochter die tot taak had diverse agentschappen draaiende te houden,’ vind ik in het personeelsblad van Heineken. De maatschappij is trouwens vernoemd naar de Griekse generaal die in 404 v.Chr. de Atheense democratie versloeg en er een dictatuur vestigde.

Ook Lusandros heeft heel andere motieven dan een goed beheer voor hun trouwe zakenpartner. De maatschappij blijkt bezig te zijn om de fabriek op haar eigen naam te stellen en verkoopt al machines. terwijl Aldert nog onder beheer zit en er van een veroordeling geen enkele sprake is.  Er is dus haast geboden, schrijft Aldert een brief aan de POD, want waar moet Aldert anders na de oorlog zijn gezin van onderhouden?

De kwestie is n.l. de volgende:

Toen ik half April werd vrijgelaten ging ik natuurlijk direct naar mijn fabriek, die ik na jarenlang eerlijk en hard werken met groote zorg en financiele offers heb opgebouwd tot een flinke zaak. Het bleek mij dat de aanvankelijk door het Beheers Instituut aangestelde beheerder onbekwaam was geweest en diverse dingen had gedaan die niet door de beugel konden.

De tweede en huidige beheerder is thans bezig de zaak op zijn naam te krijgen en heeft hij al diverse machines weggevoerd, waartegen ik, daar ik nog gebonden ben niet kan doen en moet ik lijdelijk aanzien dat mij alle kans om in de toekomst voor mijn vrouw en kinderen het brood te verdienen, wordt ontnomen.

Verschillende instanties, de Heer Jalink van het Beheers Inst., mevrouw (onleesbaar: Nijsterg?) van het Bureau voor toezicht op pol delinquenten en verschillende vrienden willen mij helpen de zaak weer terug te krijgen althans te redden wat nog te redden valt. Alles wacht echter zoals gezegd op mijn dossier en zou ik Uwe vriendelijke hulp willen inroepen, en mij te helpen en het dossier spoedig te willen doorzenden. Bij voorbaat dank ik U voor de te nemen moeite en verblijf

Hoogachtend, Meijer, Brinklaan 14 Bussum

De brief heeft effect. Een rode krabbel op het dossier, en twee dagen later is het door. Aldert krijgt zijn fabriek terug. Op 4 januari 1947 wordt het beheer over het vermogen opgeheven “Met de bepaling  dat hij zal worden hersteld in het genot van het beheer over zijn geheele vermogen onder aftrek van de waarde van  f. 806 – ter verrekening van hetgeen hij het Bijzonder  Gerechtshof te  Amsterdam  en aan het Nederlandsche Beheersinstituut  schuldig is.’ Op 8 april 1947 volgt opheffing van het beheer op de fabriek.

Maar hoe? De fabriek is leeggeroofd en de tijden zijn nog steeds moeilijk, door de schaarste. Het komt tot een lange rechtszaak. Hier lijken helaas geen dossiers van bewaard, behalve enkele brieven in ons familie-archief. De bekende prof. Gerbrandy moet uiteindelijk ingrijpen. Lusandros/Heineken doet er alles aan om Aldert dwars te zitten. Er worden verschillende keren ‘minnelijke schikkingen’ getroffen, die Lusandros vervolgens niet nakomt. De verkochte – vrij nieuwe – machines worden niet teruggehaald, maar Aldert moet het doen met oude afdankertjes die Heineken daarvoor in de plaats zet.

Alderts advocaat schrijft ten einde raad aan de voorzitter van de Raad voor Rechtsherstel:

Hier hebben we dus te maken met een tweede m.i.  onbehoorlijke  handeling van N.V. Lusandros, die eerst voor een appel en een ei gebruikmakend van de ongunstige omstandigheden waarin mijn client verkeerde misbruik heeft gemaakt en thans de gemaakte minnelijke regeling niet wenscht na te komen.

Die voorzitter van de Raad voor Rechtsherstel is Prof. P.S. Gerbrandy tussen 1945 en 1948. Hij is bekend geworden als premier van de Nederlandse regering in ballingschap in Londen en zet zich persoonlijk voor de zaak van Aldert in en regelt uiteindelijk dat Lusandros een extra suikertoewijzing krijgt, waarna de maatschappij Aldert niet langer kan dwars zitten.

Brief van 3 juli 1948, Aldert vraagt om 2 maand suiker. aan het bedrijfsschap: verkoop van mijn zaak aan de heer Lusandros :

N.V.  Handel- en Exploitatiemaatschappij Lusandros

Volgens vonnis  van de Raad voor het rechtsherstel onder presidium  van Prof. P.S. Gerbrandy dd. 10 M art. 10  werd de destijds aangegane overeenkomst tot verkoop van mijn zaak tusschen het Beheers Inst. en Lusandros ongedaan gemaakt en werd ik weer in het bezit  van mijn fabriek gesteld met alle oude toewijzingen. […] Per 1 juli zou ik weer kunnen draaien en heb ik mijn machines reeds gereed staan. […] waar ik bij gebrek aan suiker nog niet regelmatig kan werken en ik dus nog niet dagelijks in Weesp op de fabriek ben, verzoek ik u mij dit keer de toewijzing  naar mijn privéadres: Brinklaan 14 te Bussum te willen zenden.

Lusandros heeft dus succesvol twee jaar tegengewerkt, terwijl Alderts gezin in diepe armoede moest doorbrengen. Mijn moeder herinnerde zich ieder jaar met tranen in haar ogen de periode waarin ze met kerstmis een ingepakt potlood kreeg voor op school. Geen verwarming, geen licht, en nauwelijks te eten.

Regeling getroffen (bij het bureau Bierhandel & mineraalwaterindustrie) tussen dhr. Lussandros/lusandros en Meyer: , vestigingsvergunning, suikertoewijzing, jenevertoewijzing terug, met agentschappen bemoeit Lusandros zich niet, Meyer krijgt de inventaris terug zover nog aanwezig (afwezig zijn in ieder geval paard en wagen, spoelkuip en flesschen-spoelmachine. Meyer ontvangt voor de afwezige goederen de opbrengst (800 a 900 gulden) overdracht uiterlijk per 1 mei 1948.  getekend: Mr. Baron van Haersolte

Daarmee kan Limonadefabriek A. Meijer eindelijk weer gaan draaien. Maar de tijd is slecht. De verkoop van fabrieksproducten komt niet meer goed op gang. Aldert probeert de fabriek te verkopen, maar ook dat lukt niet. Hij besluit om er naast weer naar zijn oude werk terug te gaan: boekhouden. Dat doet hij niet alleen bij de bekende boekhandel Los – in zijn jeugd de overbuurman – maar ook nb. bij Joodse vrienden. Niet iedereen is wraakzuchtig.

In opa’s sollicitatiebrief lees ik iets over hoe het verder ging met de fabriek:

Als zovelen heb ik in de oorlog een moeilijke tijd gehad en had gehoopt na de oorlog de zaak op te kunnen werken. De bieromzet is schrikbarend gedaald en de buitenzaken (café’s) in [onleesbaar], langs straatwegen etc. zijn gesloten gedurende de winter terwijl de verdienste  mede door de slechte tijd niet zodanig  waren dat ik hier ‘s winters kan teren.

Van mijn moeder hoorde ik nog andere redenen waarom het zo slecht ging met de fabriek. Voor de oorlog had Aldert geholpen om Coca Cola ‘er in te brengen.’ Na de oorlog is Cola opeens een gevestigd begrip, en moet Aldert betalen voor het agentschap van Coca Cola. En dat geld heeft hij om begrijpelijke redenen niet meer.

Aldert en Dien Meijer tijdens een rondleiding in de Coca Colafabfriek, 1940.

Aldert en Dien Meijer (in het zwart) tijdens een rondleiding in de Coca Colafabriek, 1940.

Daarnaast: de katholieke organisaties in Weesp riepen katholieken op om alleen bij elkaar te kopen. Als Ned. Herv. / Doopsgezinde had opa dus het nakijken. De hokjesgeest was terug en opa was zijn klanten kwijt.

De verdwenen spaarbankboekjes

Wanneer Aldert de fabriek verkocht heeft, of hoe, daarover vind ik niets. Ook mijn moeder en mijn tante weten het niet meer.

Er was nog een ander probleem. Toen hij gevangen werd genomen zijn alle levensverzekeringspolissen en pensioenpolissen in beslag genomen, en zelfs de spaarbankboekjes van zijn kinderen. Daarop had hun oma, uitgeefster Sijbrechtje Märckelbach geld gestort, voor later. Het blijkt allemaal weg. De recherche in Hilversum zegt niets te kunnen vinden.  Nog tot in 1954 probeert Aldert het geld van zijn kinderen terug te krijgen. Uiteindelijk blijkt dat het geld van de boekjes pal voor de verjaardag van Carla – de dag waarop ze meerderjarig zou worden en zelf de beschikking over haar boekje zou krijgen – is opgenomen.

Aldert schrijft nog een keer een brief waarbij hij alles uit de kast trekt.

Brief aan het beheersinstituut 7 juli 1954 over de verdwenen polissen: Na de bevrijding werd ik door een samenloop van omstandigheden ongeveer ult. Juli ’45 opgesloten in het concentratiekamp te Laren, waaruit ik op 12 april 1946 weer werd ontslagen. De directeur van de P.O.D. welke ik daarna om opheldering  verzocht deelde mij toen mede dat het eigenlijk niet nodig was geweest mij op te sluiten, het welk  blijkt uit  de acte van invrijheidstelling welke hier voor mij ligt, overigens een schrale troost.

Intussen bleek mij na mijn thuiskomst dat ik aan alle kanten zwaar was gedupeerd. De Heinekenbrouwerij  wiens agent ik was had mijn machines, materiaal, grote andere agentschappen etc. opgepakt. Deze zaak heb ik middels mijn advocaat  aanhangig gemaakt bij de Raad  van het Rechtsherstel te Den Haag, welke raad na 2 rechtszittingen onder presidium  van den Weledele Heer  Prof.  Mr. PS Gerbrandy op 10 maart 1948 mij onvoorwaardelijk weer in het bezit van mijn zaak stelde. Door onkundig beheer en andere (onleesbaar?) liever niet te noemen had men kans gezien de eertijds goede zaak tot de rand van de afgrond te brengen. (enz.)

Geld kwam van schenkingen van de ouders van oma. Het geld werd pal voor de verjaardag van Carla opgenomen, net voordat die meerderjarig werd. “Wat ook al weer te denken geeft.” Het komt mij voor dat de handelingen van het  Beheers Inst. te Hilversum  niet gericht waren op een zuiver beheer  maar op andere niet-eerlijke motieven en dat deze handelingen geheel indruisen tegen alle morele wetten van Kerk, staat en mens. De wetgever staat terecht altijd op de bres voor minderjarige kinderen en ik kan me niet voorstellen dat er één rechter in ons land een dergelijke handelswijze  zou goedkeuren.

Het antwoord is kort en bits. Het Beheersinstituut antwoordt dat er niets aan de hand is: Het komt ons juister voor om in Uw correspondentie insinuaties over ‘onregelmatigheiden” achterwegen te laten”

Besluit

Op 2 mei 1960 overlijdt Aldert Meijer aan een maagzweer. Binnen de familie is er geen enkele twijfel of deze is veroorzaakt door ‘het kamp’  en de zorgen over geld en de fabriek na de oorlog.

Dochter Carla is dan al getrouwd met Hans, die als een wandelend geraamte uit Neuengamme helemaal terug is komen lopen naar Nederland. Dochter Lydie – mijn moeder – trouwt aan het eind van 1960. Mijn oma Lamberdina Meijer-Märckelbach blijft alleen achter. Ze zal nog werken in schoonmaakbaantjes tot na haar 73e jaar. In 1956 voert minister Drees de AOW in. Het blijkt een uitkomst. “Ik heb het nog nooit zo goed gehad,’ vertelt mijn oma over de AOW als ze die vanaf 1960 ontvangt.

Hoe moet ik dit alles nu beoordelen? Mijn leven lang heb ik flarden van het verhaal gehoord, maar nooit het grote verband gezien. ‘Hoe kun je nou lid worden van zo’n partij?’ heb ik mezelf vaak afgevraagd? Maar tegelijkertijd zag ik de liefde van mijn moeder voor haar vader, hoorde van iedereen wat voor lieve en goede man hij was geweest, en haar verdriet om wat haar was aangedaan. Als kind van een NSB’er had je geen enkele verantwoordelijkheid, maar wel de straf, levenslang. De angst dat iemand er achter kwam! En als er iemand achter kwam? Dan werd je uitgekotst. Dus hield je je mond.

Aldert Meijer was lid van de NSB, daarover is geen twijfel. Voor zijn eigen gevoel was hij slechts twee jaar lid. Maar het liep anders. Tweemaal zei hij zijn lidmaatschap op, maar tweemaal lijkt dat niet te zijn geaccepteerd of verwerkt. Waarmee hij vijf jaar lang op papier lid is geweest.

Eenmaal terug in vrijheid,  was hij geruïneerd. Zijn fabriek leeggeroofd, zijn persoonlijke bezittingen verdwenen, het geld van zijn kinderen weg, zijn gezondheid geknakt. Drie jaar lang had het gezin op een soort minimumuitkering geleefd, die betekende dat er geen geld was voor verwarming, kleding, schoenen of zelfs eten. Alles van enige waarde in huis was verkocht. Drie jaar hongerwinter. Hoe kon Aldert nog ooit zijn gezin onder ogen komen?

Inderdaad, Aldert had een fout gemaakt. Hij is daarvoor zwaar gestraft. Te zwaar. Tegelijkertijd had hij veel goeds gedaan. Dat blijkt ook uit de steun die mensen hem na de oorlog gaven. Het enige wat ik me daarbij afvraag, hoe zat dat met vriend Van Haaften, toen zijn bedrijf bezig was opa’s fabriek kapot te maken? En Alderts gezin dat er allemaal niets mee te maken had, en zich tegen Alderts lidmaatschap verzet had, is ook zwaar gestraft, terwijl het geen enkele schuld droeg.

Het enige aan dit hele verhaal dat mij nog enigszins doet grimlachen, is als ik er aan denk hoe men in de gemeente Weesp zal reageren, als blijkt dat midden in hun dorp de naam van een  N.S.B.’er pronkt op een gemeentelijk monument. Limonadefabriek A. Meijer.

A. Meijer humorist.

P1210796

20151004_155509


Bijlagen

Gedicht voor de jaarwisseling 1945/46 in het Kamp Laren NH ( Crailoo)

kampgedichtfo

De storm giert, de hagel klettert. Daarbuiten is het een donkeren lucht. Ze zitten zwijgend bij de kachel, geen van de mannen spreekt of lacht.  Wat brengt de vrienden zo aan het peinzen? Waarom zo stil, wat rooft hun spraak? Het oude jaar is weer ten einde, een jaar van leed, een jaar van wraak. Ze staren ernstig in de verte; ze toeven bij hun vrouw en kroost, Gedachten zwerven door de ruimte, herinneringen schenken troost. Met weemoed denken ze aan het verleden, zo schoon van ideaal en deugd, wat is het alweer lang geleden, die tijd van werken, leven vreugd!/Zij zien hun vrouw nog in gedachten, druk bezig, zorgend de hele dag. Ze horen weer de kinderen spelen, Hoe vrolijk klinkt hun blijde lach!/Een stormvlaag kwam, sloeg alles neder;Er is geen vrouw meer en geen kind. Het huis is leeg, het haardvuur brandt niet, ‘t Geluk verdween, snel als de wind./Nu zitten ze rondom de kachel, Geen dezer mannen spreekt of lacht. Met stijf opeen geknepen lippen, Verbeiden ze de lange nacht./ Het oude jaar gaat naar het verleden, het sluipt ze stil, slaat d’ogen neer. Kleurt niet een schaamteblos zijn kaken? En prevelt het “Vergeef mij Heer?”/Het maantje kijkt weemoedig neder, Op ‘t verre kamp op Larens hei. In de natuur is rust gekomen, een donkere wolk schuift traag voorbij./ De mannen liggen op de strozak, ze waken, voelen, denken veel. Ze maken voor de toekomst plannen en bouwen menig luchtkasteel./ Maar eindelijk, eindelijk is ‘t. Pas nu staat voor reveille vast: het oude jaar is heen, voor altijd, weg met zijn leed, weg met zijn last./ Wat zal het nieuwe jaar hun geven? Zij weten niets, maar hopen veel. De hoop is ‘t die hen steeds doet leven. Die bron van kracht  schenkt elk zijn deel./ Stralend verschijnt dan de zon aan de kimmen, Giet over ‘t aardrijk haar warmte en licht.Schijnt over dwazen en schijnt over wijzen, Tekent haar invloed op ieders gezicht./ Weg met de zorgen, bewaar ze voor morgen. Lees vandaag in geluk en in vree; Hoop en geloof, en verdubbel in krachten, Denk aan de zwakken en deel met hen mee./ Dan is het hier nog wel waard om te leven, zelfs in een kamp is wel plaats voor geluk.Mannen blijft dapper, de hoofden geheven! Mannen weest kerels, en sta vast op uw stuk.

Laren, 31 december 1945. R.v.d. Hei Sr.

 

Rapport Beheersinstituut (met inventaris Fabriek)


Den achtsten Augustus 1945 bezocht ik in tegenwoordigheid van de Heer  Dyk de limonadefabriek A. Meyer – Achterom te Weesp N.H. A. Meyer is gearresteerd en eigenaar van deze fabriek. Hij woon prive te Bussum Brinklaan 14.  In den oorlog moet hij plotseling  in staat zyn geweest een schuld van 15 Mille af te lossen. Op zyn kantoor was een meisje werkzaam genaamd Lena Kraamwinkel wonende te Weesp  aan de Nieuwstraat 29.  Zyn boekhouder is P.Star Brederodelaan tegenover Nr. 10 te Bussum. De Heer T. Bruinekool Hoogstraat 55 te Weesp kwam dezer dagen aan de Parklaan en vroeg  bovengemelde zaak te kunnen overnemen. Hij werd geintroduceerd door den Heer N.R. van Zalinge Brediusweg 47  te Bussum.

Bij ons bezoek aan Weesp  kwamen wy in contact met den Heer  E.H. van Duikeren Groote Plein 1 te Weesp de a.s. schoonvader van den heer Bruinekool. De Heer Bruinekool is  ongeveer 25 jaar en zeide wel verstand te hebben het bedrijf waarnaar hy reflecteert.  Deze bewering is geheel  voor rekening van de Heer Bruinekool. Het bedryf  heeft alleen nog toewijzing van vaten bier, die betrokken worden van Heineken’s Brouwery te Amsterdam.  De Heer Drees van deze firma heeft zich bemoeid met de juiste verdeeling van het bier na de arrestatie van A.Meyer.  Ik stelde mu vanuit Weesp telefonisch in verbinding met de Heineken’s Brouwery, doch den heer Drees niet treffende verzocht ik hem  de boodschap te willen overbrengen, dat dit bedrijf onder onze controle staat. Ik gaf het telefoonnummer van de Parklaan op.

Een knecht van de Heer Meyer genaamd Borgstein, Korte Muiderweg 8 te Weesp was in het bedrijf aanwezig. Hy inde twee kwitanties voor gedane levering aan:

Rapiditas:  fl 28, 70

De Gooier: fl 30, 54

In portefeuille waren nog ongeind:

De Adelaar Weesp, f 30, 54

Verhoef Muiden, f2113

Amelroi,  ,, f 18, 92

Van Vliet, Ankeveen,  fl 21 13

Koster ,, fl 20, 69

Hollander, Nigtevecht,  fl 23, 33

 

Ik gaf opdracht de Heer Borgstein de geinde gelden onder zich te houden en af te wachten tot den Heer Kok van onzen dienst zou komen.

Telefonisch contact met den Heer Bruinekool is te verkrijgen via den Heer  P. van Duikeren Hoogstraat te Weesp.

Als inventaris trof ik aan:

Einde fabriek opkamer: 1 kookpot yzer,  1 gastel eenpits, 1 vat met kurken, 2 tafels, ledige flesschen met essence, eenige bussen met kleurpoeder voor limonade, 2 kruiken aardewerk.

Gelykvloers fabriek:  ca. 100 spuitwater syphons, 1 tafel, 3 schragen, 1 weegschaal oud, 1 biertapmachine, 3 koolzuurcylinders (2 vol),  ca. 350 flesschen,  ca. 50 flesschen voor tafelwater allen ledig), 1 kurkmachine, 1 spoelkuip, 1 spoelmachine, 1 vulmachine,1 compressor, 1 motor 1 p.k.  1 dryfas met 4 poulies en 4 drijfriemen , ca. 1000  stukts ledige kogelflesschen, 1 autobuitenband met velg, 2 emmers,  ca. 20 kisten

Vervolg inventarisatie 

Op den zolder: zes withouten cafe-terrasstoelen volgens verklaring van Borgstein toebehorende aan Venderbos te Weesperkarspel en aldaar in opslag.  Meyer zou van de opgeslagen stoelen  ook enige verkocht hebben volgens Borgstein.

Verder plakmateriaal, etiketten,  – boeken – 1 oude linnen kast met boeken.

Op den Vliering: Rommel en ca. 400 flesschen van diverse soorten

Op Kantoor: 1 Schryfbureau,  1 bureaustoel – 2 stoelen – 1 cylinder – bureau – 1 telefoontoestel aangesloten – 1 tafeltje – 1 schrijfmachine merk A.E.G. – 1 brandkast – 1 potlood – slyper – 1 looper – zeil als vloerbedekking –  1 lampje (toevoeging in potlood: 1 kachel, 1 thermometer, 1 barometer)

Na het bezoek heeft de heer Dyk deze zaak toegezegd aan de heer Bruinekool. De a.s. schoonvader van de Heer Bruinekool de Heer E.H. van Duikeren verklaarde zyn a.s. schoonzoon  financieel  te zullen steunen. Samen zouden zy  naar de Heineken’s Brouwery  te Amsterdam  gaan  ten einde te verkrygen, dat de zaak door de Heer Bruinekool op dezelfden voet zou kunnen worden  doorgedreven. De Heer van Duikeren wilde wel gaarne  weten of  er nog kans bestaat, dat Meyer de zaak weer zou kunnen opeischen. Daaromtrent konden wy hem geen zekerheid geven.

De volgenden morgen dd 9 augustus  1945  vervoegde ik  my by Mevrouw Meyer, Brinklaan 14 te Bussum en na de daar aanwezige boeken in beslag alsmede een sleutel  van de brandkast aanwezig  op het kantoor te Weesp. Mevrouw Meyer verklaarde, dat balansen  en verdere hoofdboeken  te vinden zouden zyn in de muurkast te Weesp. De brandkast zou ledig  zyn.  Deze boeken heb ik op parklaan 37 afgegeven. Daarna  heb ik deze boeken en de sleutel  van de brandkast in de handen van de Heer Kok gesteld. In het onderhoud  met Mevrouw Meyer  kwam naar voren , dat de Heer Drees van de Heineken’s Brouwery een kasboek heeft aangelegd en bygehouden dat in zyn bezit moet zyn.

Bussum, 9 augustus 1945. (handtekening: A.C. de Kooij? O.C. de Rooij?

Getuigenverhoren betrefffende A. Meijer

Contra Aldert Meijer

Verdacht van lidmaatschap NSB

In aansluiting op het proces verbaal van aanhouding en in bewaringstelling onder nummer 197 van Hendrikus VELDHUIS

Marechaussee Opsporingsambtenaar, als rechercheur werkzaam bij den Politieken Opsporingsdienst te Hilversum, afdeeling Bussum, contra den daarin genoemden

Aldert MEIJER, geboren te Bussum 23 september 1894, limonadefabrikant, wonende te Bussum, Brinklaan 14 verdacht lid te zijn geweest van de Nationaal Socialistische beweging in Nederland, heb ik…..

Daniel Vos, rechercheur bij den Politieen opsporingsdienst te Hilversum, afdeeling Bussum, tevens onbezoldigd rijksveldwachter, na daartoe bekomen opdracht gehoord….

(kantlijn: 1e getuige)

Wilhelmus Antonius Kehl, oud 36 jaar, kweeker, wonende te Bussum Brinklaan 5, die desgevraagd verklaarde:

“De door U bedoelde A. Meijer, wonende te Brinklaan 14 ken ik, doordat wij als buren omgang met elkander hadden. Dat Mijer voor den oorlog bij de N.S. B. geweest is is mij bekend. Toen ik uit het krijigsgevangenekamp Luckenwalde thuis kwam, was Meijer een van de eersten die mij kwam gelukwenschen, waarbij hij mij verklaarde niet meer met die rommel te maken te hebben. Dit was aanvang 1943. Wij hebben te samen, minstens twee jaar, illegale bladen gelezen. Een bij mij inwonende dame, zekere mevrouw Weijer die toen aan T.B.C. leed, heeft van Meijer steeds flesschen melk gekregen. Het is mij ook bekend, dat Meijer Joodsche goederen in bewaring had en ook een onderduiker in huis had. Ook toen er gespit moest worden voor de Moffen en diverse menschen onderdoken, heeft Meijer geld voor de goede zaak gegeven. Propaganda voor het nationaal socialisme, in welke vorm ook, heeft Meijer nooit gemaakt. Meer heb ik niet te verklaren.

Na voorlezing en volharding teekent getuige zijn verklaring. (handtekening)

2e getuige

Vervolgens verhoorde ik verbalisant ……. Jan VISSER, geboren te Amsterdam 26 Mei 1905 correspondent, wonende Nieuwe Englaan 6a te Bussum, die desgevraagd verklaarde:

“Ik ken de door U genoemde A. Meijer, wonende Brinklaan 14 doordat ik de laatste drie jaar van den oorlog geregeld bij de familie Meijer aan huis kwam. Toevallig was ik, kort na de bevrijding, aanwezig bij de arrestatie van den heer Meijer. De arrestatie van de genoemden heer – wegens zijn lid zijn van de N.S.B. was mij een verrassing, omdat ik nooit gemerkt heb, dat hij iets met de N.S.B. uitstaande had. Ik heb nooit periodieken of propagandamateriaal van de N.S.B. in het huis aangetroffen en nooit heb ik uit de gesprekken met Meijer, de indruk gekregen dat hij met de N.S.B. sympathiseerde. Inteegendeel verlangde hij als Nederlander naar de vrijworden zooals die nu heeft plaatsgehad. Zijn anti-Duitsche gezindheid bleek mij uit de mededeelingen van Meijer, dat hij goederen van Joden verborgen had. Voorts heeft hij moeite gedaan een weduwe, wier naam ik mij niet meer herinner, uit de handen van de Gestapo te krijgen. Dit heb ik zelve geconstateerd. Hij heeft aan iemand, die door de Duitschers gezocht werd, een schuilplaats in zijn huis verleend. Meer heb ik niet te verklaren.”

Na voorlezing en volharding teekent de getuige zijn verklaring (in concept)

Vervolgens hoorde ik verbalisant…..

Jenne Inke CLINGE DOORENBOSCH, geboren te Utrecht 1 Mei 1886, zonder beroep, wonende te Bussum, Nieuwe ’s Gravenlandscheweg 66, die desgevraagd verklaarde:

“Ik ken den heer Meijer, wonende Brinklaan 14 reeds van kind af. Hij was een patient van mijn vader, die hem langdurig behandeld heeft. Ik had op grond van zijn vrijmetselaarschap vertrouwen in hem. Ik wist nooit, dat hij lid van de N.S.B. was en hij heeft mij ook nooit uitingen in die zin gedaan. Ik werkte zelf illegaal en had veel noodig voor de door mij verzorgde onderduikers. Wanneer ik suiker, limonade etc noodig had – en dit gebeurde regelmatig – kreeg ik dit van den heer Meijer. Hoewel wij er nooit over spraken, waarvoor ik dit noodig had -, moet Meijer dit zeker geweten hebben. Hij maakte echter nooit een aanmerking. Een speldje van de N.S.B. heb ik hem nooit zien drage. Voor het eerst hoorde ik van zijn lidmaatschap van de N.S.B.  toen hij reeds gearresteerd was. Een broer van mij –die achterlijk is, maar toch voor uitzending naar Duitschland in aanmerking zou zijn gekomen – heeft hij geholpen, door hem op zijn fabriek aan te stellen. Ik begrijp nog niet, dat Meijer lid is geweest. In ieder geval, wanneer hij een overtuigde of fanatieke N.S.Ber was had hij, wetende of althans vermoedende dat ik illegaal werk deed, mij kunnen aanbrengen en zoodoende bij de N.S.B. en/of de Duitse instanties een goede beurt kunnen maken. Meer heb ik niet te verklaren.”Na voorlezing en volharding teekent getuige haar verklaring in concept

Vervolgens hoorde ik verbalisant …..

Jan BRUIN, OUD 69 jaar, chef rechtsherstel en beheer, wonende te Bussum, BurgemeesterUs Jabobslaan 33, die desgevraagd verklaarde:

“Ik ken de door u genoemde Meijer, wonende Brinklaan 14 sinds 1933 en had omgang met hem door de Loge der Vrijmetselaren, waarvan we beiden lid waren. Ik heb hem gekend als een betrouwbare kerel zonder politieke aspiraties. Het was een doodgoeie knul. Volgens mij is hij zuiver uit nood bij de N.S.B. gegaan. Toen ik dit in 1943 bemerkte heb ik de omgang met hem verbroken. Ik zag hem nadien nog wel, doch een speldje (in kantlijn invulling: van de N.S. B.) heb ik hem nooit zien dragen. Meer heb ik niet te verklaren.”

Na voorlezing en volharding teekent de getuige in concept

Vervolgens hoorde ik verbalisant…

Willem Johannes JAARSVELD, oud 55 jaar, accountant, wonende te Bussum Mecklenburglaan 39, thans gedetineerd, in bewaringskamp Crailoo te Laren N-H, die desgevraagd verklaarde:

“Ik ken de door U genoemde Meijer, wonende te Brinklaan 14 uit hoofde van zijn functie als groepsadministrateur. Zoodoende, doordat hij op mijn contributielijsten voor voor (sic) kwam, wist ik dat hij lid van de N.S.B. was. Dit was hij – naar mijn meening – tot eind 1942, toen hij bedankte. Hij was een passief lid, die nooit ergens aan mee deed. Vergaderingen bezocht hij niet en reclame maken van de N.S.B., in welke vorm ook, deed hij niet. Zijn geheele activiteit bestond uit contributie betalen. Meer heb ik niet te verklaren.

Na voorlezing en volharding teekent de getuige zijn verklaring (handtekening)

Verdachte

Verdachte

Naar aanleiding hiervan hoorde ik verbalisant op Donderdag 3 januari 1946, den verdachte…

Aldert MEIJER, geboren te Bussum 23 september 1894, limonadefabrikant, wonende te Bussum Brinklaan 14, thans gedetineerd in bewaringskamp Crailoo te Laren N-H, die desgevraagd verklaarde:

“Ik ben van Nederlandsche nationaliteit. Uit idialistische overwegingen sloot in mij in 1937 bij de N.S.B. aan. Toen in 1939 Quisling in Noorwegen zijn verradersrol ging spelen, gingen mijn oogen open en bedankte ik mij – mondeling – bij den penningmeester Moosdorf, welke inmiddels overleden is en die gewoond heeft Verlengde Oud-Bussumerweg te Bussum onder betaling van mijn contributie over het jaar 1939. Ik rekende mij dus niet meer als lid. Eenige weken nadat de Duitschers ons land hadden overvallen kwam dezelfde penningmeester te mijne huize en deelde mijn vrouw mede dat mijn opzegging niet van kracht was geweest. Ik heb toen de zaak licht opgevat en mede door mijn drukke werkzaamheden – ik heb een limonadefabriek, azijnmakerij en het hoofdagentschap van de Heinikenbrouwerij (sic) – kwam ik er pas in 1943 toe schriftelijk te bedanken. Direct na de Duitsch (sic) inval ben ik illegaal gaan werken. Ik verborg Joodsche goederen, bemiddelde bij de vrijlating van een weduwe die in handen van de Gestapo gevallen was. Dit gelukte mij ook na herhaalde bezoeken een de Euterpestraat te Amsterdam, hetgeen voor mijn gevaarlijk was, daar ik verdacht was van Jodenhulp. Ik heb dan ook, vlak daarop, des avonds een huiszoeking gehad en een week daarna weer. Ik had in mijn fabriek te Weesp ook onderduikers aan het werk. In Weesp stelde ik mijn paard en wagen beschikbaar voor de stakende spoorwegmannen en verstrekte hun met de feestdagen wijn en limonade. In Weesp dwongen de Duitschers mij, met paard en wagen voor hun te rijden, doch ik saboteerde zodanig, dat de chef van de politie Vos mijn waarschuwde dat ik te ver ging. Ik ben reeds 23 jaar lid van de gemengde orde der vrijmetselaren-  Le Droit Humain -, loge Hermes te Bussum.

Na 1943 heb ik nooit meer contributie betaald. Een speldje van de N.S.B. en/of andere fascistische organisaties heb ik nooit gedragen. Mijn dagblad was de Telegraaf. In het begin kocht ik nog wel eens Volk en Vaderland. Waar mijn bescheiden van de N.S.B. zijn, weet ik niet meer. Vrijstelling van radioinlevering heb ik niet gehad. Hoe ik op die vrijstellingslijst van de aan de gemeente Bussum opgelegde boete kom, snap ik niet. Ik heb nooit profijt van mijn lidmaatschap van de N.S.B. getrokken. Propaganda in welke vorm ook, heb ik nimmer gemaakt. De door U aan mij getoonde bescheiden van de N.S.B. zijn mij onbekend. (in verband hiermee toon ik de verdachte een drietal karthoteekkaarten van de N.S.B., welke door mij als bijlage I-2 en 3 bij de P.V. worden gevoegd.)

Hoeveel contributie ik betaalde, kan ik mijn niet meer herinneren. Meer heb ik niet te verklaren.”

Na voorlezing en volharding teekent verdachte zijn verklaring. (handtekening)

Ik verbalisant verklaar, dat verdachte voorkomt bij de afdeeling Documentatie van onzen dienst, (kantlijn: Documentatie)

I o Op lijst 1, zijnde een lijst welke door de Kringleider der N.S. B. in de maand Juni 1942 ter beschikking is gesteld van het Gemeentebestuur van Bussum, in verband met de vrijstelling van een door de bezettende macht opgelegde boete.

2 o Op lijst 2, groep 3, zijnde een ledenlijst vanaf Maart 1942, in beslag genomen ten huize van Krap, Comeniuslaan 13a te Bussum.

 3 o In de speciaalmap, waarin de afrekenstaen van geinde contributie over Januari-Juni 1943 onder groep 237.

(kantlijn: mening verbalisant)

Ik verbalisant verklaar, dat mijn indruk omtrent verdachte dusdanig is, dat genoemde een slappeling en makkelijk te bepraten object is. Uit informaties blijkt mij, dat verdachte ernstig gepoogd heeft zijn gedane fout te herstellen. Van verdachte is, mits hij onder toezicht blijft inzake zijn politieke gedragingen, zeker iets te maken.

Als bijlage bij dit Proces-verbaal voeg ik

1 o Een drietal karthoteekkaarten van de N.S.B. door mij met rood potlood gemerkt I-2 en 3

(kantlijn: Bijlagen)


Weled. Heer,

Zaterdag 6 Juli Jl bracht de Heer Vos van de P.R.A te Bussum U mijn dossier. 

De Heer (Vos) die mij veel medewerking verleende deelde mij mede dat ik een zeer goede kans maak geheel buiten vervolging te worden gesteld. 22 Juli was ik bij den Weledgestr. Heer Officier fiscaal en sprak daar den heer Molenaar.

ZEd. Beloofde mij omgaand mijn dossier bij U op te vragen, wat ook inderdaad is gebeurd. Maardag Jl was ik bij Uw bureau en vernam daar van een der dames dat mijn dossier nog steeds bij U berust en is mijn vriendelijk verzoek of U dit nu zoo spoedig mogelijk naar den Heer (M.J, of JJ?) fiscaal zoudt willen doorzenden.

De kwestie is n.l. de volgende:

Toen ik half April werd vrijgelaten ging ik natuurlijk direct naar mijn fabriek, die ik na jarenlang eerlijk en hard werken met groote zorg en financiele offers heb opgebouwd tot een flinke zaak. Het bleek mij dat de aanvankelijk door het Beheers Instituut aangestelde beheerder onbekwaam was geweest en diverse dingen had gedaan die niet door de beugel konden.

De tweede en huidige beheerder is thans bezig de zaak op zijn naam te krijgen en heeft hij al diverse machines weggevoerd, waartegen ik, daar ik nog gebonden ben niet kan doen en moet ik lijdelijk aanzien dat mij alle kans om in de toekomst voor mijn vrouw en kinderen het brood te verdienen, wordt ontnomen.

Verschillende instanties, de Heer Jalink van het Beheers Inst., mevrouw (onleesbaar: Nijsterg?) van het Bureau voor toezicht op pol delinquenten en verschillende vrienden willen mij helpen de zaak weer terug te krijgen althans te redden wat nog te redden valt. Alles wacht echter zoals gezegd op mijn dossier en zou ik Uwe vriendelijke hulp willen inroepen, en mij te helpen en het dossier spoedig te willen doorzenden. Bij voorbaat dank ik U voor de te nemen moeite en verblijf

Hoogachtend, Meijer, Brinklaan 14 Bussum

 

Brinklaan 14, Bussum. Herinneringen aan een huis

06 Wednesday Apr 2016

Posted by Marco in 't Veldt in familiegeschiedenis

≈ 3 Comments

Tags

A. Meijer, Aldert Meijer, Brinklaan 14, Bussum, Cornelia Groot, Funda, Lamberdiena Märckelbach, Nassaulaan, Piet Hein

377_720x480

Het staat te koop; het huis van mijn overgrootmoeder, mijn moeder, maar vooral van mijn oma. Op Funda kijk ik wat verweesd rond. Ja, er zijn aanknopingspunten…. de buitenkant is niet veel veranderd, maar van binnen? De trap herken ik, een schoorsteenschouw….

 

Wat is mijn eerste herinnering? Ik kom binnenrennen, over het grindpad naast het huis. Ik storm de keuken in. Mijn oma schrikt! Dat was  niet mijn bedoeling.

20160406_193733

De keuken ruikt vreemd, echt zoals het huis van oma ruikt. Nog steeds als ik een ruimte in stap die zo ruikt, ben ik opeens weer bij oma. God, wat mis ik dat. De geur van schimmel, vocht. Een oud huis dat alleen verwarmd wordt door een kolenkachel in de achterkamer.

Of nee, ik heb nog oudere herinneringen. Ik lag boven bij oma in bed. Ik moest bij haar logeren, waarom begreep ik niet helemaal. Of later wel. Ik lag daar in het bed bij oma, maar vond het tegelijkertijd een beetje eng. Het was dan wel mijn oma, maar tegelijkertijd een onbekende vrouw, iemand die ik nog bijna nooit had gezien. Dat heb je op die leeftijd als kind, je bent er aan gewend mensen iedere dag te zien, en al die anderen, dat zijn vreemden.

En toch rolde ik steeds tegen haar aan.

Want het bed zakte door.

We werden gewekt door hard lawaai van een kraan. Aan de overkant van de Brinklaan was de haven, en er was een schip aan het lossen, grind of zo iets. Daarna gingen we met de trein. Ik met mijn mandje autootjes in mijn hand, de andere hand hield zich vast aan oma. Tot we er bijna waren. Daar zag ik een onbekend huis. Het moet er nieuw hebben uitgezien, maar ik zag vooral iets bekends. Mijn pop! Het was er zo eentje van plastic met zand in de onderkant, zodat hij kon schommelen en toch altijd weer rechtop ging staan. We waren in ons nieuwe huis,  in Wierden, en ik was al twee en een half!

Later heb ik het huis aan de Brinklaan beter leren kennen. Het was een vreemd huis, want ik kwam er maar een paar keer per jaar, na een uren jakkeren in ons Dafje. Het was er leuk. De bruine suiker smaakte nergens zo lekker als in dat vochtige huis. Bij ons droogde hij altijd uit. En we speelden kaart. Amerikaans jokeren. Het enige kaartspel waarvan ik de regels onthoud.

Had ik al verteld over de muizen? Die zaten achter het behang. Je hoorde ze ritselen. Eén keer rende er eentje zo door de kamer! En zocht dekking onder het voetenbankje van oma. Die bedacht zich geen twee keer, maar schoof plotseling het bankje aan de kant en begon woest te stampen. En zoef….. weg rende de muis.

Je kwam het huis binnen in een keuken waar nog een handpomp was. Geen stromend water. Er was een geheimzinnige bijkeuken met een daklicht. Je ging de gang in, en rechts van de kamerdeur ging een Friese staartklok met een gong er naast. Later bedacht ik dat je daarmee de kinderen kon roepen, omdat het eten klaar was. Op de trap naar boven lag een loper, met roeden in koperen ringen. En boven was de slaapkamer waar mijn moeder ooit sliep met haar zus, op koude klapbedden die overdag achter gordijnen verdwenen.

De huiskamer bestond uit twee delen met schuifdeuren er tussen. Oma gebruikte eigenlijk alleen de achterkamer. Een tafel, een buffetkast, een klein tafeltje met verscheidene beeldjes uit Nederlandsch-Indië. Boven de kolenkachel hing een intrigerend schilderij met zeilschepen er op, waar ik de laatste tijd veel over heb geschreven. In de hoek een kastje met oude boeken en een klein buizenradiootje er op. “Daar in de hoek zat opa altijd muziek te luisteren,”vertelde mijn moeder. Ik had opa nooit gekend.

Er was zoveel dat ik nooit gekend had. En pas veel later, nadat oma overleed, ben ik dat huis beter gaan begrijpen. Voor zover je een huis kunt begrijpen. Het was niet altijd koud en stijf geweest. Eigenlijk is een huis een soort stoffelijk overschot van talloze levens. Mijn oma hebben we inmiddels begraven, net als mijn moeder, maar dat huis staat er nog altijd huis te zijn, een herinnering aan dingen die niemand zich meer kan herinneren. Niet alleen ik kwam er binnen, maar ook de Duitsers. “Dat was eng!’ zei mijn moeder. “Ze zochten onderduikers en mijn vader.  Maar die zat in de vesting van Naarden ondergedoken, op loopafstand. De soldaten zochten het hele huis door en staken overal in met hun bajonetten.”

Ik knikte en probeerde me dat voor te stellen, overal insteken met koude kille bajonetten. Maar mijn moeder bleef in mijn versie een volwassen vrouw, terwijl ze indertijd natuurlijk een jong meisje geweest moet zijn. Pas nu weet ik dat, nu ik haar foto’s heb gevonden, hoe ze er toen uitzag. Een lief meisje….

Oorlog, honger en kou, het heeft zich allemaal afgespeeld daar in dat huis. “We gingen ‘s avonds naar bed, omdat we geen licht hadden, behalve een heel klein drijflampje, maar daarbij kon je niet lezen. In bed lagen we te rillen van de kou. We waren zo arm dat ik met kerstmis alleen een ingepakt potlood kreeg als cadeau. Dat had ik nodig voor school.” Haar ogen werden nat als ze het weer eens vertelde.

Pas later, veel later ging ik beseffen dat er ook een heel ander huis was geweest. Vlak voordat mijn moeder doodging hadden we gesprekken over het huis, vroeger, terwijl we oude foto’s doorkeken die ik nog nooit had gezien. Het bleek een gezellig levendig huis te zijn geweest, een vol huis. Altijd mensen over de vloer. Opa en oma die bij allerlei verenigingen en clubs zaten, die half Bussum kenden. Opa die altijd voor mensen klaar stond en ‘veel te goed voor deze wereld was.’ Opa die bij de Bussumsche Orkestvereniging en Toonkunst viool speelde, zoals in de jaarlijkse uitvoeringen van de Mattheus in Naarden. “Hij oefende altijd in de voorkamer op zijn viool, terwijl mevrouw Scholten hem op de piano in de voorkamer begeleidde. In de achterkamer speelde oma dan kaart met meneer Scholten. Meneer Scholten was zeeman geweest en maakte voor opa een mooi scheepje in een fles, met daarin ook een modelletje van opa’s limonadefabriek. Allie’s Limonadefabriek: A. Meijer.  Het scheepje heette Dina, net zoals mijn oma: Lamberdiena Märckelbach, dochter van de uitgeefster van de Bussumsche Courant.

20151004_155343

Een vol huis, was het geweest, want behalve het rijke sociale leven van mijn grootouders, waren er in de oorlog talloze onderduikers en evacués geweest. Soms familie, soms vreemden. Tot er na de oorlog nog heel andere mensen binnenstormden. ‘A.Meijer, was dat niet misschien Arnold Meijer, die bekende NSB’er?’ Nee heren, dit is niet Arnold, maar Aldert Meijer, de limonadefabrikant.

Tevergeefs. Snel, streng en rechtvaardig zou er geoordeeld worden. Maar ja, dat was theorie. Jaren zat opa vast in Kamp Crailo. “Hij heeft er de blaadjes van de bomen gegeten.” Jaren stond mijn moeder op het hekje voor het huis te wachten tot haar vader thuis kwam. En toen hij eindelijk thuiskwam was hij een gebroken man. Tot haar dood is ze zich blijven afvragen wie de BS op haar vader had afgestuurd: ‘Hij had geen vijanden! Hij was veel te goed, hij nam altijd van alles voor iedereen mee, zelfs in de oorlog.”

Maar ja, iemand moet het toch gedaan hebben… in de archieven ligt misschien nog ergens een antwoord op me te wachten.

Het werd nooit meer zoals het was. Ja, het sociale leven werd opgepakt, maar de sfeer in huis bleef zwaarder dan te voor. En toen kwam er nog een ander aan de deur kloppen, net toen ik op komst was. Het was de dood. Hij kwam mijn opa halen. Een maagzweer, overgehouden aan het kamp.

Met haar dochters uit huis, bleef oma alleen achter in dat koude huis. Het werd stil, doods, zoals ik het gekend heb. Behalve als ik onverwachts kwam binnenstormen en de stilte verbrak. Dan werd oma onverwachts uit haar gepieker gerukt door een jong mannetje dat nog van niets wist. Een mannetje dat niet wist dat er ooit, al voor oma en opa er woonden,  overgrootmoeder er woonde, dat opa het voor zijn moeder gekocht had, nadat ze haar kruidenierswinkel in de Nassaulaan had verkocht. Dat zou hij pas veel, veel later ontdekken, toen al die mensen er al lang niet meer waren, dat dat vreemde stille huis, al zo’n vijftig jaar in mijn familie was, en het ooit bruiste van leven, grappen en muziek, dat opa en oma tot het eind van hun leven op elkaar verliefd bleven, ondanks alles wat ze meemaakten.

Het hek waarop mijn moeder dagenlang op haar vader wachtte, staat er nog schuldig te zijn. De trap, de deur de schoorsteenmantel. Aan de hand van foto’s op Funda dwaal in nog eens door het huis. Het huis waarin mijn oma leefde van een AOW’tje. “Ik heb het nog nooit zo goed gehad, wat een geld!” Waarin mijn oma de halve bloemkool voor zichzelf kookte, die ze bij de groenteboer in de straat had gekocht. Het huis waarin was gestreden en geknokt, een lange oorlog, hongerwinter en daarna. Wat heb ik nu als volwassene een respect voor die roodharige vrouw, die haar gezin die moeilijke periode heeft door gesleept. Wat zou ik haar graag nu nog eens zien, nu ik er zoveel meer van begrijp,  hoe graag zou ik de opa ontmoeten die ik nooit heb gehad. Maar ik weet dat het onmogelijk is, dat ik het moet doen met een doos oude grijze foto’s, en met wat plaatjes op Funda:

Karakteristiek, goed onderhouden en sfeervol huis met prachtige hoge plafonds, woonkamer en suite en 3 goed formaat slaapkamers. De gezellige en zonnige tuin ligt aan de zijgevel op het zuiden en is voorzien van een houten tuinhuisje. Op loopafstand gelegen van het centrum en station Naarden-Bussum.

€ 265.000 k.k.

377_720x480

Cato en Cor in de Brinklaan

Mijn overgrootmoeder Cornelia Groot aan Brinklaan 14 in Bussum. Rond 1925.

20160406_193609

Het gezin rond 1959. Linksboven,  net zichtbaar, de onderkant van de gouden lijst van het schilderij met de Piet Hein.

384_1440

zelfde plek nu

opa tussen 1958 en 1960

Opa met viool in de voorkamer, rond 1959

383_1440

zelfde voorkamer nu

 

De zeilmakerij Zeilinga aan de Noorderhaven in Groningen en een uniek reisverslag uit 1865

07 Monday Mar 2016

Posted by Marco in 't Veldt in familiegeschiedenis, geschiedenis

≈ Leave a comment

Tags

Aldert Jacobs Meijer, Amsterdam, Dirkje Overstraten Kruysse, Ede Abraham Zeilinga, Feije Zeilinga, Groningen, H.B. Onnes, Henricus Lieftinck, Jan Jurgen Zeilinga, Jelle Overstraten Kruysse, Jeroen ter Brugge, Lambertus Bulthuis, Margaretha Dirkje Overstraten Kruysse, Margaretha Wolthera Hemmina Lieftinck, Maritiem Museum Rotterdam, Neeltje Zeilinga, Nieuwendam, Noorderhaven, Piet Hein, St. Petersburg, Willemina Bulthuis

20151201_154156

Conservator Jeroen ter Brugge van het Maritiem Museum Rotterdam

Ik heb een nieuwe taak: het uitgeven van een uniek reisverslag Amsterdam-St. Petersburg per tweemaster, uit 1865. En ondertussen zoek ik verder naar mijn familiegeschiedenis. De stand van zaken.

(Update: inmiddels is mijn onderzoek gevorderd en blijkt de zeilmakerij op een ander adres te hebben gezeten: zie: twee eeuwen zeilmakerij Zeilinga.)

En toen was er een onverwachts telefoontje. Het Maritiem Museum Rotterdam. Het museum heeft op een veiling een boekje aangekocht. Het blijkt een handgeschreven reisverslag te zijn dat in 1865 is gemaakt aan boord van de Piet Hein, kapt. A. Meijer, of om hem zijn volle naam te geven: Aldert Jacobs Meijer.

Kapitein A. Meijer is mijn betovergrootvader. Hij zeilde met de tweemastbrik Piet Hein op St. Petersburg, en de schrijver van de het boekje was een keer met hem meegevaren. Het boekje is uniek, want er zijn verder geen dergelijke reisverslagen bekend uit die tijd.

Enthousiast reed ik naar Rotterdam waar ik verwelkomd werd door conservator Jeroen ter Brugge. Hij wist dat ik met onderzoek naar mijn familie en de Piet Hein bezig was, want ik had ooit contact gezocht met het museum. Dat heeft namelijk een scheepsportret van de Piet Hein (II) , het tweede schip van Meijer dat zo heette.  Ik bekeek het boekje en het scheepsportret. We spraken af dat ik het boekje ga publiceren in combinatie met mijn familiegeschiedenis.

Wat haal ik me nou weer op de hals? Wat een werk!

20151201_155532

Rechtsonder: de Piet Hein door Jacob Spin, in het Maritiem Museum Rotterdam

 

Ik kan voorlopig nog niet veel zeggen over het boekje, dat is de afspraak met het Museum, dat is immers de eigenaar, maar wel een paar dingen. Het is een handgeschreven verslag in potlood. De schrijver is een Ede Abraham Zeilinga. Daar waren er meerdere van, maar in het boekje staat ook een stukje van zijn zus Neeltje. Ze heeft het reisverslag gelezen. Daardoor weet ik dat het om Ede Abraham Zeilinga moet gaan is in 1848 in Amsterdam geboren is, en in 1918 in Groningen overleden.

Neeltje Zeilinga 1851

Neeltje Zeilinga, de zus van Ede Abraham Zeilinga. Foto met dank aan Wim AJ Zeilinga

Voor wie niet zo in de geschiedenis zit: mijn familietak Meijer en de familie Zeilinga kwamen van Schiermonnikoog. Leden van de familie trouwden diverse keren met elkaar.  Alderts schoonvader heette ook Ede Abrahams Zeilinga. Deze Ede verplaatste begin negentiende eeuw zijn zeilmakerij van Schiermonnikoog naar Nieuwendam. Later zette Zeilinga’s zoon Jacob de zeilmakerij in Nieuwendam voort, terwijl zijn broer Feije er één begon aan de overkant van het IJ, aan wat nu de Prins Hendrikkade 120 in Amsterdam is.

De hele familie, schoonfamilie en aanhang verhuisde mee. Aldert en zijn vrouw Grietje Zeilinga woonden ook op Nieuwendam in zo’n mooi huisje zoals je ze alleen in de Zaanstreek ziet. Aldert voer voor rederij  Kaars Sijpesteijn uit Krommenie met zijn eigen schip de Piet Hein, dat recht tegenover zijn huis was gebouwd op de scheepswerf van de gebroeders Meursing.

Piet Hein 1856. Gezagvoerder A. Meijer. Schilderij door Jacob Spin.

Piet Hein 1856. Gezagvoerder A. Meijer. Schilderij door Jacob Spin.

En dan is het 1865 en vraagt Ede, een zeventienjarige zoon van zeilmaker Feije Zeilinga of hij mee mag op een plezierreisje naar St. Petersburg, de vaste bestemming van zijn oom Aldert. Dat mag. Onderweg houdt Ede een soort dagboek bij. Voor mij biedt dit reisverslag een onverwacht en ontroerend inkijkje in het leven van mijn verre voorvader. En er is nog iets interessants: Een jaar na de reis – Ede is dan net achttien jaar – begint Ede een eigen zeilmakerij. Hij doet dat samen met zijn broer Jan Jurgen, op een plaats die mij erg vertrouwd is: de Noorderhaven in Groningen.

Natuurlijk moet ik daar meer over weten, maar mijn zoektocht begint weinig hoopvol. Allereerst ga ik op zoek naar de bron: wie heeft het reisverslag op de veiling aangeboden? Na veel heen en weer bellen weet ik dat te achterhalen.

Voor wie het wil weten: via deze lijn is het boekje overerft

Ede Abraham Zeilinga trouwde met Willemina Bulthuis, de dochter van de Groningse wijnhandelaar Lambertus Bulthuis. Ze kregen een zoon en een dochter. Zoon Cornelis Lambertus Zeilinga stelt een genealogie van de familie op (hij schrijft onder andere een brief aan mijn opa, die ik nog heb) en erft het reisverslag van Ede. Cornelis trouwt met de dochter van de bekende tabaksfabrikant Henricus Lieftinck:  Margaretha Wolthera Hemmina Lieftinck. Zij kregen vier kinderen, waarvan de langstlevende het reisverslag erft: dochter Wilhelmina (1906-1996). Zij trouwt met Jelle van Overstraten Kruysse en krijgt twee kinderen, waarvan dochter Margaretha Dirkje Overstraten Kruysse het boekje nalaat aan haar vier kinderen. Eén van hen heeft  het reisverslag op de veiling aangeboden. Het zou interessant zijn om te weten of er nog meer van de familie Zeilinga of Lieftinck in de familie Overstraten Kruysse bewaard is gebleven, maar het is me tot nu toe niet gelukt om daar achter te komen.

Is er meer?

Ik hoop natuurlijk dat er meer is. Foto’s van Ede en Jan Jurgen misschien? De verkoopster van het boekje staat mij door de telefoon met enig wantrouwen te woord. Ze zegt een paar kisten met ‘oude spullen’  te hebben geërfd, van haar moeder die momenteel dementerend in een verzorgingstehuis is opgenomen. Is het wat waard? Heeft ze te weinig voor het boekje gekregen? Ze zal nog eens kijken, want weet niet wat er in zit, maar reageert daarna niet op mijn mails. Ze is waarschijnlijk de enige erfgenaam, niet alleen van ‘mijn Ede’ maar ook van de familie van de vrouw van zijn zoon, die uit de bekende Groningse familie Lieftinck stamt, bekend van de tabaksfabrieken en de minister van financiën.

Wie helaas ook niet meer reageert is de familiegenealoog van de familie Zeilinga. Eerder tijdens mijn onderzoek hadden we contact, en ik had verwacht dat hij enthousiast zou zijn over deze nieuwe vondst, maar nee, er komt geen reactie. Wat er aan de hand is? Ik hoop niets ernstigs.(Update: inmiddels hebben we weer contact, er blijkt iets mis te zijn gegaan in de mailwisseling.)

Dan een verrassing: er leeft een man in Nederland die de voornamen Dirk Jan Jurgen draagt. Dirk is zijn ene overgrootvader, Jan Jurgen is de andere. Jan Jurgen Zeilinga is de broer en zakenpartner van mijn Ede. Maar helaas, Dirk Jan Jurgen weet mij helemaal niets te vertellen. Hij weet helemaal, maar dan ook helemaal niets, over de overgrootvaders waar hij naar vernoemd is, en heeft geen foto’s of andere dingen van ze geërfd. Er was ‘iets in de familie’ dat men maar beter vergeten kan, geeft hij als reden.

Nooorderhaven zuidzijde 1905

Noorderhaven ZZ Groningen in 1905. Uiterst rechts de zeilmakerij

Ook de wetenschap laat me in de steek. Het Noordelijk Scheepvaartmuseum weet me namelijk te vertellen dat er nooit onderzoek is gedaan naar zeilmakerijen in Groningen.

Daarmee komt het er op neer dat ik op archiefmateriaal en eigen onderzoek ben aangewezen. Een eerste verkenning leert dat het archiefmateriaal ook niet overvloedig zal zijn. Wel vind ik een foto van Ede’s zoon Cornelis Lambert in goed gezelschap, van o.a. zijn ‘schoonvader’ Lieftinck, samen met die andere Groninger tabaksfabrikant Niemeijer. Wat ik gelukkig wel vindt: in oude kranten zijn wat advertenties die me meer leren over de zeilmakerij. Die zat op een plek die we nu kennen als Noorderhaven ZZ 22. Vlak achter de stadswallen (nu Noorderplantsoen) zat nog de bijbehorende touwslagerij. In de Groninger Archieven vind ik een oude ansicht uit 1905, waarop een deel van het pand te zien is. Zo te zien was het toen nog steeds een zeilmakerij. Tegenwoordig staat er op deze plek een nieuw pand, dat wel enige verwantschap vertoont met het oude.

Noorderhaven 22 nieuwbouw in oude stijl
Noorderhaven 22 nieuwbouw in oude stijl
De huidige situatie Noorderhaven
De huidige situatie Noorderhaven

Tot nu toe heb ik meer over mijn familiegeschiedenis gevonden dan ik in het begin voor mogelijk had gehouden, zoals te lezen is in mijn vorige blogs over mijn familiegeschiedenis. Wat gaat er nog komen?

Inmiddels het ik de tekst van het reisverslag getranscribeerd. Maar er blijft ook nog heel wat over om te onderzoeken. Het zou daarbij fijn zijn als er nog oude foto’s of documenten zouden opduiken. Wie weet zijn er toch nog ergens leden van de familie Zeilinga die iets hebben? Daarnaast zal ik nog heel wat archiefonderzoek moeten doen, maar het einddoel is duidelijk: een mooi overzichtsboek over het reisverslag, kapitein Aldert Meijer en zijn (schoon)familie en daarmee een inkijkje in die unieke Nederlandse zeevaartgeschiedenis van de negentiende eeuw.

17 01 1862 Onnes verkoopt Zeilmakerij

Zeilmakerij met lijnbaan te koop aangeboden door H.B. Onnes in 1862. Alles wordt gekocht door Ede Abraham Zeilinga en zijn broer Jan Jurgen.

 

Vermist! Het tragische einde van de Piet Hein en haar gevolgen

29 Sunday Nov 2015

Posted by Marco in 't Veldt in familiegeschiedenis, maritieme geschiedenis

≈ 1 Comment

Tags

Aldert Jacobs Meijer, Aldert Meijer, Amsterdam, B.A. Potjer, Cornelis Nicolaas Martinus van der Horst, D.A. Jonker, Elmina, Enne Teensma, Hamburg, Jacob Spin, Jouke Visser, Klaas Jans Bas, Krommenie, Liverpool, Maracaibo, Meursing, Nieuwendam, Piet Hein, Pieter Hendrik Kaars Sijpesteijn, Pieter Teensma, Roelof Vil, Santa Rosa, Schiermonnikoog, St. Petersburg, Venezuela, Zeemanshuis Amsterdam

Piet Hein 1856. Gezagvoerder A. Meijer. Schilderij door Jacob Spin.

Piet Hein 1856. Gezagvoerder A. Meijer. Schilderij door Jacob Spin.

De Piet Hein, het schip dat mij als kind al zo fascineerde, blijkt een even tragisch als vreselijk einde te hebben gekend. Droomde ik als jongere over de verre reizen die het maakte, nu weet ik hoe die konden aflopen. Uit de archieven van rederij Kaars Sijpesteijn diep ik brieven op die meer vertellen over de gevolgen van de zeevaart in de negentiende eeuw, en het gebrek aan een fatsoenlijk sociaal stelsel. Niet alleen verloren de dappere zeelieden die haar bevoeren het leven, de ondergang van de Piet Hein stortte vele levens van hun familieleden in een diepe afgrond. Beleefde brieven van de nabestaanden vertellen een verhaal van diepe wanhoop.

Overstap

In het bezit van onze familie is een schilderij van de Piet Hein (I), een brik of schoener, gebouwd in 1851 op de scheepswerf van Meursing in Nieuwendam. Het was het schip van mijn betovergrootvader Aldert Meijer. In vier eerdere blogs ben ik ingegaan op Aldert en zijn geschiedenis (ga hier naar het begin van deze geschiedenis over de Piet Hein en A. Meijer).

Toen de Piet Hein (I) in 1872 verging, voer mijn verre voorvader Aldert er al niet meer op. Hij was in 1867 overgestapt als kapitein op een andere schip, dat hij omdoopte van Consul Voelkel naar Piet Hein. Het schip was op dat moment twee jaar oud. Naar de reden moeten we gissen, maar het zou me niets verbazen dat Aldert een nieuwer, beter en vooral veiliger schip wilde. Tot 1872/73 voeren er dus twee schepen met dezelfde naam Piet Hein voor dezelfde reder: Pieter Hendrik (Piet Hein) Kaars Sijpesteijn uit Krommenie.

De archieven van de familie Kaars Sijpesteijn zijn flink uitgedund. Over de vele fabrieken van die familie is nog veel te vinden, maar van het rederijarchief is vrijwel niets over.

1872: waar is de Piet Hein???

Piet Hein (I) in Maracaibo, Algemeen Handelsblad 30-06-1872,

Piet Hein (I) zeilt van Antwerpen naar Maracaibo, Algemeen Handelsblad 30-06-1872,

Als Aldert zijn nieuwe schip in gebruik neemt, wordt Jouke Cornelis Visser (geb. 1838 Schiermonnikoog) kapitein op de oude Piet Hein onder kapiteinsvlag nr. 51 van het Schiermonnikoger Zeemanscollege.

Het schip vaart daarna niet langer op St. Petersburg, maar wordt ingezet op de vaart op de West. Het doet een aantal vaste bestemmingen aan. Liverpool, – toen nog de Engelse industriestad bij uitstek –  is een vaste tussenhaven, net als Curacao in ons Suriname.

telegram Piet Hein in Afrika

Telegram waarin gevraagd wordt om vracht voor de Piet Hein naar Elmina

Tot mijn schrik vind ik ook de gevreesde slavenhaven Elmina onder de bestemmingen. De slavenhandel is dan echter al verboden, en de Piet Hein komt er om de palmolie te halen, en houtsoorten die als kleurstof in verven werden gebruikt.

Piet Hein, kapt. Visser in Maracaibo, Algemeen Handelsblad 01-11-1871

Piet Hein, kapt. Visser in Maracaibo, Algemeen Handelsblad 01-11-1871

Ten slotte is er Maracaibo, de grote handelsstad in Venezuela. Het is daarvandaan dat de Piet Hein op 13 augustus 1872 vertrok met een lading koffie, suiker, katoen en dierenhuiden. Het werd nooit meer gezien.

musica-venezolana-el-zulia-17-638

Haven van Maracaibo in oude tijden

Na een tijdje valt het in Nederland op dat de Piet Hein allang weer wat van zich had moeten laten horen. De Duitse verzekeringsmaatschappij stuurt een telegram naar de reder: waar het schip Piet Hein met kapitein Meijer blijft? Het had al lang in Liverpool moeten zijn aangekomen? De verzekering haalt de kapiteins van de twee Piet Heins door elkaar, maar de vraag blijft: waar is het schip?

Men vreest voor het ergste. Reder Pieter Hendrik Kaars Sijpesteijn stuurt brieven richting Venezuela. In het rederijarchief vind ik antwoord van het Nederlands consulaat in Venezuela en kapitein B.A. Potjer.

Ik neem aan dat Potjer een kapitein is uit de Groninger Veenkoloniën, maar de onmisbare Piets Scheepsindex kent alleen een Berend Alders Potjer, die in 1872 waarschijnlijk al niet meer voer. Potjer vertelt aan de thuishaven, dat de Piet Hein al was vertrokken toen hij zelf in Maracaibo aankwam. Potjer had nog navraag gedaan bij een andere kapitein – waarvan ik de naam niet goed kan lezen-, die hem vertelde dat de Piet Hein al veel eerder moest zijn vertrokken.

Een antwoord van het Nederlands consulaat is geschreven in het Engels, door een waarnemend Vice-consul. Kennelijk had Nederland geen eigen consulaat in het land, en maakte het gebruik van het Engelse.

stempel Nederlands Consulaat Maracaibo

De brief is gedeeltelijk onleesbaar door verkleuring, maar de strekking is simpel en neutraal. Ja, de Piet Hein is vertrokken uit Maracaibo.

Potjer hoeft zich niet ambtelijk uit te drukken, uit zijn bedenkingen en hoopt het beste voor de families:  ‘dus word de toestand van dit schip & bemanning hoogst bedenkelijk (?) dat er voor de betrekkingen hoe weinig hoop nog uitkomst mag komen.’

Ik vind ook nog een Duitstalige brief van de verzekeringsmaatschappij in Hamburg. Ik kan goed Duits, maar dat handschrift! Door de Nederlandse brieven worstel ik me nog heen, maar bij deze Duitse lukt me dat echt niet. Ik herken hier en daar een woord, en begrijp dat ook hier om inlichtingen is gevraagd waar en wanneer de Piet Hein voor het laatst gezien is, maar verder kom ik niet. In ieder geval waren schip en lading verzekerd.

Piet Hein vergaan met man en muis

Geertruida in storm. Jacob Spin

De Geertruida in een storm. Schilderij Jacob Spin

Wat kan er gebeurd zijn? De Piet Hein (I) was in 1851 gebouwd, en in 1872 dus al betrekkelijk oud voor een houten schip. Het was bovendien nogal klein voor de vaart op de West, waar je tropische stormen kon verwachten.

In Nederlandse Schoeners en Brikken van Ron de Vos vind ik een beschrijving van zo’n schipbreuk. De Santa Rosa kwam vier jaar na de Piet Hein van de helling op dezelfde scheepswerf van Meursing in Nieuwendam. De Santa Rosa pikte tweemaal overlevenden van een schipbreuk op de West op.

Op 21 november 1868 was het op reis naar Curacao. Onderweg redde het kapitein J. de Waard een bemanning van 32 man van het schip de Calumet.

Twee jaar later – op 29 december 1871 – redde de Santa Rosa acht man van de Amerikaanse bark Volunteer, zoals te lezen is in het verslag van de kapitein De Waard van de Santa Rosa:

Op de 13e van die maand op 35 graden 24 NB en 49graden21 WL ontdekte ik iets in het zuidoosten, een schip dat tot aan het dek onder water lag en waar de zeeën hevig overheen sloegen. De bezaan- en grote mast waren gebroken. Alleen de fokkenmast stond nog overeind met mars- en bramsteng en fokkenra, waaraan nog een gedeelte van de fok hing te wapperen. Ook de boegspriet stak nog naar voren. Wel was de kluiverboom gebroken. Er op aanhoudende, ontdekten we eerst twee man die op de voormarsra stonden en kort daarna nog meer volk opeengedrongen in de mars, die om hulp seinden. Terstond liet ik zo dicht mogelijk op het wrak aanhouden en daarna de sloep strijken om de schipbreukelingen te redden. Bij de eerste tocht naar het wrak haalden we vier en bij de tweede nog eens vier schipbreukelingen van het wrak. Machteloos, uitgeput van honger en gebrek kwamen ze bij ons aan boord.’

Geertruida in een storm. Schilderij Jacob Spin

De Geertruida in een storm. Schilderij Jacob Spin

Het verhaal van de geredde kapitein Field over wat er gebeurd was:

‘De 26e november werden we door een zware storm overvallen, waardoor de voorsteven gebarsten was en het schip ogenblikkelijk vol water was gelopen. Zonder nog iets te kunnen redden zijn we in de overgebleven mast gevlucht en hebben zo ten prooi aan honger dorst, stormwinden en regenslagen zeventien bange dagen doorgebracht. We rekten het leven met het eten van kleine krabben die we uit het drijvende zeewier zochten en met het drinken van het opgevangen zeewater dat van de mast lekte. Twee van onze makkers bezweken echter. We waren onwaarschijnlijk blij toen we de Santa Rosa in het oog kregen en zij ons. Ik moet nog zeggen dat we door De Waard en zijn equipage op het liefderijkst verpleegd zijn. Het volgende dat we nu gaan doen is ons melden aan de consulaire agent van Amerika.

Het leven op zee bleek gevaarlijk. Na zijn twee reddingen raakte ook kapitein De Waard met zijn Santa Rosa in 1875 vermist op zijn gebruikelijke reis naar Curacao.

Wat kan er gebeurd zijn met de Piet Hein? Er waren veel gevaren op zee. Er kon brand uitbreken aan boord, maar waarschijnlijker is dat het schip vergaan is in een storm. Het hierboven beschreven scenario is heel goed mogelijk: de boeg van een oud schip dat al zoveel harde golven heeft doorstaan, begeeft het onder de beukende golven, en het schip maakt zoveel water dat leegpompen niet meer helpt. Het kwam echter ook voor dat stormen zo plotseling opstaken, dat er geen tijd meer was om de zeilen te reven en het schip in één keer omsloeg en er geen redden meer aan was. We zullen het nooit weten.

Families zonder kostwinners

Wat we wel weten, is iets over de gevolgen voor hen die achterbleven. De vrouwen en kinderen die in Nederland wachtten op de mannen die niet alleen hun familie en geliefden waren, maar meestal ook hun enige bron van inkomsten.

Op de Piet Hein voeren waarschijnlijk zo’n zeven man, waarvan de meesten van Schiermonnikoog kwamen. In het archief van Kaars Sijpesteijn vinden we hartverscheurende brieven van hun nabestaanden. In Nederland waren voorzichtig de eerste vormen van sociale zekerheid aan het ontstaan, de zeemanscollege’s. Dat waren een soort onderlinge verzekeringen, waarvoor men maandelijks geld afstond. Met het geld werden nabestaanden van scheepsrampen bijgestaan. Over het algemeen met name de elite, de kapiteins. Het gewone volk moest zich maar redden en was vaak aan de willekeur van de kerkelijke bedeling en het armenhuis overgeleverd.

Soms begonnen weduwen een winkeltje. Dat was een sociaal geaccepteerd beroep voor vrouwen die hun man waren verloren. Op Schiermonnikoog deed zich echter het probleem voor, dat juist in die tijd veel kapiteins naar Amsterdam verhuisden – waaronder mijn betovergrootvader – zodat alleen de armere bewoners op het eiland achterbleven. Het armenhuis van Schiermonnikoog deed daarom via landelijke krantenadvertenties meerdere malen – tevergeefs – een beroep op rijken elders in het land om hulp.

Onderstaande brief van Catharina Maria Fenenga, de weduwe van stuurman D. A. Jonker schetst een treffend beeld van de gevolgen. Een weduwe met drie kinderen, waarvan er twee ziek zijn. Na een jaar is er geen eten meer en geen ‘brand’ (turf of hout). Met een onderdanige toon vraagt ze of er misschien nog een deel van het inkomen van haar man te verwachten is.

Ik ben de weduwe van stuurman D.A. Jonker, vermoedelijk verongelukt aan boord van de P. Hein, bij kapt. J.K. Visser, en daar ik UEdele eens willende aanzoeken of mij nog niet its toekomt van delaast verdiende maanden die mijn man op de P.Hein is geweest, er is mij door verscheidene menschen aangeraden, om hier zelf eens na UEdele toe te schrijven.

Zoo als UEdele ook wel bekend zal zijn ben ik doodarm zitten gebleven met drie klijne kinderen, waarvan twee veeltijds zukkelend zijn. En daar bij de op handen zijnde winter daar ik zoo noodig een beetje brand moest hebben. En met leevens onderhoud, zoo als wat aardappels. Moogde het soms weezen dat ik nog wat konde beuren, dan zou ik het hoogst noodig kinnen gebruiken. Dog oordeel UEdele dat er mijn niets meer van toekomt, dan moet ik ook al weer geduldig tevreeden zijn.

Of de weduwe ooit hulp heeft gekregen? Uit een brief van de weduwe Stegenga uit het Friese Workum begrijp ik dat ze al een keer een poging heeft gewaagd. Ik begrijp niet helemaal hoe het zit, maar ze heeft een -kennelijk persoonlijk – zegel meegegeven aan de beurtschipper. Mogelijk kon de schipper hiermee bewijzen dat hij namens de weduwe geld kwam vragen en er dus niet zelf mee vandoor ging. Maar het was ‘vruchteloos’ : de schipper en weduwe hebben kennelijk geen geld gekregen. Terwijl de weduwe toch zit met vijf kleine kinderen en geen inkomen meer heeft. Nu vraagt ze het nog een keer, met nadruk op haar uitzichtloze toestand:

Ued Heer ligt kan begrijpen in welk eenen toestand ik mij  hier bevind van alles ontbloot en zonde vooruitzichten zonder mijn man nimmer meer te aanschouwen dit is een ramp voor mij als moeder met 5 nog jeugdige kinderen welke de ouderlijke zorgen nog zoo nodig hebben van de 5 tot 9 jaren telt dus UEdelen.

De Rijken helpen elkaar

Pieter Hendrik Kaars Seijpestijn

Pieter Hendrik Kaars Sijpesteijn

Het is een beetje van alle tijden dat de rijken vooral andere rijken helpen, en het gewone volk het nakijken heeft. Die toestand lijkt zich ook hier voor te doen, want de enige dankbrief die ik vind, is die van Antje Theunis Teensma (1840-1877),  de weduwe van de kapitein. Ze was in  1868 met Jouke getrouwd, had twee kinderen gekregen die allebei meteen overleden. Allereerst haar brief met verzoek om geld. Geld, waarop ze kennelijk nog recht heeft maar toch laat ze ook niet na te wijzen op haar bedroevende omstandigheden:

WelEdle Heer Kaars Sijpesteijn, Mijnheer !

Lang heb ik er tegenop gezien om, in mijn treurige omstandigheden aan UEd te schrijven.

Reeds lang ben ik zonder geld maar thans bevind ik mij in de noodzakelijkheid, om UEd eindelijk te verzoeken, of UEd  zoo goed zou willen zijn om mij dat geld te zenden het welk mij van de afrekening toekomt.

Want daar mijn man nog eene zuster heeft en wij geen testament gemaakt hebben en ons kindtje verleden jaar overleden is, zoo zou zij van hem moeten erven maar daar er nog drie jaren moeten verlopen, en dan nog eene oproeping zou moeten geschieden.

Zo raadt men mij, om haar een som geld haar erfregt af te kopen daar er later soms nog meerdere onaangenaamheden uit zouden kunnen voorkomen.

Dit zijn mijn bij zwaar verlies nog treurige omstandigheden voor mij.

De afrekeningen heb ik van mijn broeder ontvangen en heb gezien dat mij nog toekomst f540  en 77 ½ cent en dat ik later van de assurantie nog ongeveer f500 zou kunnen ontvangen.

Hopende dat UE mij dit niet kwalijk zal nemen en na groete  noem ik mij met de meeste achting UE diepbedroefte wed. J C Visser geboren Teensma.

Kapitein Jouke Visser kwam net als de meeste andere kapiteins van de rederij uit Schiermonnikoog. Dat de weduwe haar meisjesnaam er aan toevoegt, is niet ongebruikelijk, maar kan hier nog een ander doel hebben gehad. Er voeren meerdere kapiteins Teensma voor rederij Kaars Sijpesteijn, haar broers Enné en Pieter Teensma, de beide mannen die mijn betovergrootvader hielpen toen hij dodelijk ziek werd in St. Petersburg. Wat moesten die er niet van denken als hun zus niet kreeg waarop ze recht had?

Het is dus niet vreemd dat er werd uitbetaald. De reder biedt ook nog een lening aan, waarmee de weduwe erfrecht kan afkopen. De weduwe van Jouke Visser reageert met een dankbrief. Is het de enige van de nabestaanden die iets te bedanken heeft? Of is het toeval dat dit de enige dankbrief die ik vind?

Problemen bij vermissing: geen doodverklaring

Zeemanshuis Amsterdam, bouwtekening

Bouwtekening Zeemanshuis Amsterdam

Voor de nabestaanden was er nog een groot probleem. De betreffende zeeman was vermist, en dus was niet zeker dat hij dood was. En zolang er geen officiële doodverklaring was, kon de erfenis vaak niet worden geregeld.

Wat ik van begrijp, is dat een doodverklaring pas na drie jaar kon worden afgegeven. Soms was het zelfs niet echt duidelijk wie zich aan boord had bevonden toen het schip verging. Onderweg monsterden er soms bemanningsleden aan en af. Dat werd bijgehouden op het schip, maar niet bij de rederij. En nog een probleem: bij aanmonstering leenden matrozen vaak geld als voorschot op hun gage, zodat het ook nog zo kon zijn dat de vermiste een ‘schuld aan het schip’ had.

Dat laatste zou het geval kunnen zijn met Klaas J. Bas. Een bestuurder van het Zeemanshuis stuurt Kaars Sijpesteijn een brief over Klaas, namens diens vader. Helaas kan ik de functie van de briefschrijver niet goed lezen. Het zeemanshuis was een ‘nette’ overnachtingsplaats voor zeelieden, als ze korte tijd in de haven lagen, maar hier is het misschien ook een opvangplaats voor oude zeelieden.
Amsterdam 28 juli 1873
Weledele heer P.H. Kaars Sijpesteijn, Krommenie

Onder dankzegging van de reeds gedane (incite?) ten aanzien van den persoon Klaas J. Bas die met het schip Piet Hein kapt. J. Visser is vermist zou het mij ten zeerste verplichten met de opgave tegen welke gage hij in april 82 in Liverpool is gemonsterd, dan kan ik de vader eene opgave doen en gemakkelijk (??) dat zijn zoon eerder eenige schuld dan te goed aan het schip had.
Tot wederdienst bereid (directeur??) v/h Zeemanshuis

Er wordt een hele juridische procedure in werking gesteld. Vanaf 1876 wordt tot driemaal in het Algemeen Handelsblad en de Staatscourant een grote (en dure) advertentie geplaatst met een oproep aan Klaas om zich te melden. Opdrachtgever is Jan Harmens Bos, ‘bedzuiveraar’ uit Wolvega, mogelijk een broer van Klaas, die twee procureurs aanstelt voor een rechtszaak in Heerenveen. Een stukje uit de dagvaarding:

Aangezien gedaagde zijne woonplaats heeft verlaten zonder volmacht tot waarneming zijner zaken of orde op beheer van dezelve te hebben gesteld;

Aangezien gedaagde in de maand december des jaars 1800 zeventig van Wolvenga naar Amsterdam is gegaan en aldaar als matroos met het schoonerschip kapt. J.C. Visser naar Maracaibo, Venezuela, Zuid Amerika is vertrokken en in zee is vergaan

Aangezien volgens ingewonnen bericht, gedaagde met evengemeld schip den 23 augustus 1872 die havenstad heeft verlaten, en sedert dien datum van schip en lading niets naders is vernomen, zodat het in de zeelijst van Amsterdam van 23 januari 1873 als vermist is aangewezen,  en men algemeen van oordeel is, dat gemeld schip op de terugreis met man en muis is vergaan.

Ook voor Cornelis Nicolaas Martinus van der Horst uit Amsterdam wordt zo’n procedure in gang gezet, namens zijn moeder en zus. Niet alleen worden er oproepen in de krant geplaatst, maar ze worden ook aangeplakt aan het stadhuis, lees ik in de dagvaarding in het Algemeen Handelsblad.

Daarmee hebben we de namen van de kapitein, eerste en tweede stuurman en twee anderen voorbij zien komen. Ik neem aan dat er meerdere matrozen aan boord waren, een kok en een ‘jongen.’ Van een deel van hen horen we niets.

Piet Hein (II) naar de West

Die vermissing van de Piet Hein (I) heeft nog een gevolg. Na de dood van mijn betovergrootvader in St. Petersburg, was stuurman Roelof Vil in der haast tot kapitein benoemd. Vil zette de gebruikelijke tochten in de Oostzee voort op de Piet Hein (II).

Na de vermissing van de eerste Piet Hein, verandert dit. De zeilvaart op de Oostzee verliest het toch al van de opkomende stoomvaart. Alleen op lange reizen is de gratis wind nog goedkoper dan steenkool en stoom. Dus kort na de vermissing van de Piet Hein (I) worden Vil en zijn schip ingezet voor de vaart op de West, waarbij ze de gebruikelijke route van kapitein Visser overnemen.

AH 14 03 1885 Piet Hein Vil maracaibo

 

————————————————————————————————

Bijlagen: oorspronkelijke correspondentie rond de Piet Hein met transcriptie.

als u de afbeeldingen aanklikt verschijnen ze op orgineel formaat.

Brief van het consulaat. Rechterdeel door verkleuring onleesbaar.

vermist brief consulaat b

Sir,

Your (favor?) of 17 dec 1872 had arrived in this consulate the 10e februari. In answer I hereby certify that (the?) Schooner ,,Piet Hein’’ , J. C. Visser  (…)  the 13e of august 1872 with a cargo of (…) Dividive tot he channel for orders (…)

The acting V.  consul of the Netherlands (onleesbare handtekening)

Antwoord van B.A. Potjer aan reder P.H. Kaars Sijpesteijn over vermissing Piet Hein

vermist brief BA Potjer PH niet in maracaibo gezien

Den Heer P.H.Kaars Sijpesteijn, Krommenie

Mijn Heer!

Ter beantwoording van uw schrijven van 23 augustus aan den heer J.H. v.d.  G. dient tot mijn groot leedwezen, dat ik u volstrekt geen (?) tijding kan mede delen, bij arivenment te Horacaibo van de Geertsema  was de Piet Hein  (f m  4 weken vertrokken, zelfs kapitein (Klaino?)  van de Frederik Henderik had (vioger?) bij arrivement  schoon veel vroeger  niet meer aangetroffen, dus word de toestand van dit schip & bemanning hoogst bedenkelijk (?) dat er voor de betrekkingen hoe weinig hoop nog uitkomst mag komen.

Teken ik met hoogachting

Uwed. Dienaar,

B.A. Potjer

Duitse brief verzekeringsmaatschappij met vraag waar Piet Hein blijft

vermist brief Hamburg waar PH capt Meijer blijft

Hamburg den (8?) februar 18(73?)

Herrn,

P.H. Kaars Sijpesteijn, Krommenie bei Haarlem (Holland)

Wir erlauben ons hiermit Ihn höflich zu bitten uns gefl.  recht bald sagen zu wollen wo Ihr Schiff Piet Hein capt: Meijer aufhalt und ob  Sie überhaupt nachrichten daaruber besitzen

Nach unsere Notizen ist daselbe am 16 August 1872 van Maracaibo für Liverpool bestimmt gesegelt & haben wir leider die Gewissheit dat Ihr Schiff in diesem haven bis jetzt nicht angekommen ist.

Wir sagen Ihnen für gefl. (???antwort) zum Voraus unsern besten Dank zu Zeichnen

Hochachtungsvoll

(stempel: Nord Deutsche Versicherungsgesellschaft, Director)

per Arthur Duncker

Richard Muller

Duitse brief over vermissing Piet Hein

vermist PH duitse brief

 

Brief weduwe Jonker aan Kaars Sijpesteijn

vermist brief weduwe DA Jonker b

 

vermist brief weduwe Jonker deel 2Schiermonnikoog den 16 october 1873. WelEdele Heer. Mijn heer ik maak mij zoo vrij om eens aan uUedele te schrijven. Ik ben de weduwe van stuurman D.A. Jonker, vermoedelijk verongelukt aan boord van de P. Hein, bij kapt. J.K. Visser, en daar ik UEdele eens willende aanzoeken of mij nog niet its toekomt van delaast verdiende maanden die mijn man op de P.Hein is geweest, er is mij door verscheidene menschen aangeraden, om hier zelf eens na UEdele toe te schrijven. Zoo als UEdele ook wel bekend zal zijn ben ik doodarm zitten gebleven met drie klijne kinderen, waarvan twee veeltijds zukkelend zijn. En daar bij de op handen zijnde winter daar ik zoo noodig een beetje brand moest hebben. En met leevens onderhoud, zoo als wat aardappels. Moogde het soms weezen dat ik nog wat konde beuren, dan zou ik het hoogst noodig kinnen gebruiken. Dog oordeel UEdele dat er mijn niets meer van toekomt, dan moet ik ook al weer geduldig tevreeden zijn. Maar dan verzoek ik UEdele vriendelijk om mij dan hier zelf eens over te schrijven, hoe of het dan is. Thans zal ik sluiten en noem mij UEdele dienstwillige dienares de weduwe C. A. Jonker te Schiermonnikoog.

 

Brief over Louwe Stegenga

vermist brief Grietje stegenta deel 1

 

 

vermist brief Grietje Stegenga deel 2Workum 6 januarij

Weledelen Heer Patroon,

Na lang en smartelijk ten tevens ongeduldig wachten heb ik eindelijk de moedt en de ten (???0  om mij tot U Edele Heer te wenden met een vriendelijk verzoek of u mij ook eenige inlichtingen kan geven aangaande mijn man (Louwe?).  Ued Heer ligt kan begrijpen in welk eenen toestand ik mij  hier bevind van alles ontbloot en zonde vooruitzichten zonder mijn man nimmer meer te aanschouwen dit is een ramp voor mij als moeder met 5 nog jeugdige kinderen welke de ouderlijke zorgen nog zoo nodig hebben van de 5 tot 9 jaren telt dus UEdelen Heer u kunt oordelen weder ik mij zoude toe moet wenden om in hun onderhoud te voorzien.

En ik daarom Uwe Edele nog eens inroep om bijstand te bieden mij als moeder met 5 kinderen daar ik de beurtschipper mijn (M…d)zegel heb medegegeven en hierop heb gewacht (onleesbaar) vruchteloos heb teruggekregen en ik nu zo in verlegenheid ben of U Edelen Heer mij hieruit niet kan redden gij doet een weldaadt welken God niet onbeloond laat zo ik uedele niet te lastig mag wezen berigt mij dan spoedig en redt mij uit deze verlegenheid

Uwen (onleesbaar) dienares Grietje Stegenga, geboren (onleesbaar, )

Schiermonnikoog 4 julij 1873

Brief weduwe J.C. Visser Teensma over de Piet Hein

vermist brief weduwe DA Jonker b

vermist brief weduwe Jonker deel 2

WelEdle Heer Kaars Sijpesteijn

Mijnheer !

Lang heb ik er tegenop gezien om, in mijn treurige omstandigheden aan UEd te schrijven.

Reeds lang ben ik zonder geld maar thans bevind ik mij in de noodzakelijkheid, om UEd eindelijk te verzoeken, of UEd  zoo goed zou willen zijn om mij dat geld te zenden het welk mij van de afrekening toekomt.

Want daar mijn man nog eene zuster heeft en wij geen testament gemaakt hebben en ons kindtje verleden jaar overleden is, zoo zou zij van hem moeten erven maar daar er nog drie jaren moeten verlopen, en dan nog eene oproeping zou moeten geschieden.

Zo raadt men mij, om haar een som geld haar erfregt af te kopen daar er later soms nog meerdere onaangenaamheden uit zouden kunnen voorkomen.

Dit zijn mijn bij zwaar verlies nog treurige omstandigheden voor mij.

De afrekeningen heb ik van mijn broeder ontvangen en heb gezien dat mij nog toekomst f540  en 77 ½ cent en dat ik later van de assurantie nog ongeveer f500 zou kunnen ontvangen.

Hopende dat UE mij dit niet kwalijk zal nemen en na groete  noem ik mij met de meeste achting UE diepbedroefte wed. J C Visser geboren Teensma

Dankbrief weduwe Jouke Visser

vermist dankbrief weduwe Visser

Schiermonnikoog 13 junij 1873

Weledele Heer Kaars Sijpesteijn

Mijnheer!

UEdele brief van 9 dezer, met de daarin zich bevindende f540 in bankpapier alsmede het postwisseltje heb ik heden wel ontvangen en dank UE voor de spoedige toezending, en voor het vriendelijke aanbod dat u mij nog geld zou willen voorschieten maar hoop dat ik het niet voor die tijd zal nodig hebben.

Na groeten met de meeste hoogachting UE diepbedroefde en (onleesbaar) weduwe J C Visser, Teensma

Kaartje waarin de weduwe D.A. Jonker om gage van haar vermiste echtgenoot vraagt. 

vermist kaartje weduwe DA Jonker

Een hoek van het kaartje is afgescheurd en dus onleesbaar.

 

Brief van 30 oct (….) ik vijfentwintig (….)  tot slot van gage (….w)ijlen mijn man stuurman  D.A. Jonker komende van de vermisten schooner ,,Piet Hein’’  kapt.  J.C. Visser

Schiermonnikoog 1 nov 18(..73) De weduwe D.A. Jon(ker)

Brief van het Zeemanshuis over Klaas J Bas die vermist is met de Piet Hein

vermissing Klaas J Bas

Amsterdam 28 juli 1873

Weledele heer P.H. Kaars Sijpesteijn

Krommenie

Onder dankzegging van de reeds gedane incite ten aanzien van den persoon Klaas J. Bas die met het schip Piet Hein kapt. J. Visser is vermist zou het mij ten zeerste verplichten met de opgave tegen welke gage hij in april 82 in Liverpool is gemonsterd, dan kan ik de vader eene opgave doen en gemakkelijk (??) dat zijn zoon eerder eenige schuld dan te goed aan het schip had.

Tot wederdienst bereid (???)  hr directeur v/h Zeemanshuis

Dagvaarding 06-01-1876 Bos, in links op de pagina.

Dagvaarding 06-01-1876 Bos, in links op de pagina.

DAgvaarding vd Horst 2e stuurman 23 3 1876 AH

Dagvaarding Cornelis Nicolaas Martinus van der Horst, tweede stuurman op de Piet Hein (I). Algemeen Handelsblad 23-03-1876

Een historische dag in Bussum

05 Thursday Nov 2015

Posted by Marco in 't Veldt in familiegeschiedenis

≈ Leave a comment

mist

Maandag was het een bijzondere dag voor me. Het was de dag dat ik mijn moeder begroef. Ze stierf ongeveer een jaar nadat mijn vader overleed. Het werd ook een dag waarop ik voor het eerst oog in oog stond met een deel van mijn familiegeschiedenis.

‘s Morgens vroeg in Groningen. Met de hele familie in de auto… dikke mist ontneemt bijna ieder zicht. Als we voorbij Almere komen voltrekt zich een wonder. Opeens rijden we een stralende nazomerdag in. Twintig graden op 2 november. De warmste novemberdag sinds het begin van de metingen in 1901. In dat licht lijkt zelfs een begraafplaats een paradijsje. Zeker als die zo mooi is als die in Bussum.

20151102_121727_resized

Algemene Begraafplaats Bussum. Foto: Marco in ‘t Veldt

Mijn moeder Lydie Meijer is geboren en getogen in Bussum. Met haar huwelijk kwam ze in het Twentse plaatsje Wierden te wonen, maar altijd is ze terug blijven verlangen naar haar Bussum. In het laatste jaar van haar leven kon ze weinig meer, haar lichaam was versleten. Ze zat slechts op de bank naar de radio te luisteren. Het deed haar goed dat ik onderzoek deed naar haar familiegeschiedenis, het leverde gespreksstof op, en een reden om over haar jeugd en ouders te praten, een tijd waaraan ze vaak moest terugdenken. Ze vond het interessant en was verrast over wat mijn onderzoek opleverde.

Toen ik onlangs – in het kader van mijn onderzoek – contact had met de gemeente Bussum over de verdwenen grafstenen op onze familiegraven, bleek dat er nog plaats kon worden gemaakt naast het graf van haar ouders. Het is een mooi idee dat mam nu weer bij haar ouders ligt die haar vierentachtig jaar geleden zo warm in hun armen sloten als klein baby’tje.

DSC_0055

We hebben haar teruggebracht naar waar ze thuishoort. Het was verdrietig maar gaf ook voldoening. Beter hadden we het levenseinde van mijn moeder niet kunnen maken.

Mijn moeder ligt nu op de Algemene Begraafplaats Bussum, een begraafplaats uit 1886. Het oorspronkelijke ontwerp is van J.F Everts, dezelfde architect die ook bijvoorbeeld de fabriek Dijkhuis & Co voor onze familie bouwde.

Ingang van de Algemene begraafplaats Bussum. Foto: Marco in 't Veldt

Ingang van de Algemene begraafplaats Bussum. Foto: Marco in ‘t Veldt

Ze ligt er op stand. Het oude gedeelte van de begraafplaats krijgt een monumentale status. Mam ligt er bijvoorbeeld op nog geen steenworp afstand van burgemeester Van Suchtelen. Ook uitgever Van Dishoeck heeft er een plekje. En natuurlijk onze familieleden, zoals mijn overgrootmoeder Cornelia Groot. Ook daar hebben we rozen gelegd. Hallo Cor en Lien.

DSC_0094

Bloemen op het graf van Cornelia Groot, Lollina Meijer en Johannus Hendrikus Dijkhuis

Nassaulaan

Na afloop liepen we naar de nabijgelegen Nassaulaan. Vreemd, want maandenlang had ik in mijn vrije avonden onderzoek gedaan, en geschreven over de geschiedenis van die laan, maar ik was er nog nooit geweest.

Lang stond ik stil bij Nassaulaan nr. 3. De gevel is aan de onderkant ingrijpend verbouwd en vormde ooit één geheel met het nu witgeschilderde buurpand, dat nu nr 1b heeft. Dat is op een andere manier verbouwd, waarbij o.a. de daklijst is verwijderd en de gevel wit is gestuct. Om de een of andere reden heeft men er een bord ‘Anno 1903’ opgezet, dat niet het bouwjaar aangeeft.

DSC_0114

Het witte pand is Nassaulaan 1b, dat rechts daarvan nr. 3. Samen ooit de winkel van bakker J. Meijer.

Ooit was nr.3 de bakkerswinkel van Jacob Meijer. Links op de gevel is nog duidelijk de beugel te zien waarop zijn uithangbord ooit hing.: J. Meijer. Pattiseur Confiseur.

DSC_0112
De winkel moet in 1886 gebouwd zijn. Nu ik er zelf eens voorstond, kon ik ook duidelijk zien dat het gebouw eens een twee-eenheid vormde met het pand er naast, dat nu nr. 1b is. Dat is bijvoorbeeld goed te zien aan de daklijst. Op nr 3 zit nog de originele lijst, met op de hoek een hoekornament, dat aan de andere kant ontbreekt. Dat heeft op de linker hoek van nr 1b. gezeten.

DSC_0164

hoekornament

Verderop staat Nassaulaan nr 25a nog, dat zijn leven begon in 1884 als Nassaulaan 15. Het was de winkel van Gerard Dijkhuis en mijn overgrootvader Aldert Meijer, die werd voortgezet door zijn weduwe Cornelia Groot. Het was mogelijk de eerste winkel in de Nassaulaan, en voor zover ik kan zien, is het nu het oudste winkelpand dat er nog staat. Wat mij betreft goed voor een monumentenstatus, maar de gemeente Bussum denkt daar kennelijk anders over. Net als nr. 3. staat het wat zielig klein ingeklemd tussen de nieuwere – en daarom veel grotere – winkelpanden in de rest van de straat.

DSC_0122

DSC_0125Slecht onderhoud

Er moet me wel van het hart dat ik ontzettend van schrok van de staat van de beide historische panden. Nr. 3 staat leeg, en hoewel in nr 25a nog wel een winkel zit, is het bovendeel van de winkel ook zwaar verwaarloosd. Mooi is misschien dat in de ramen nog het originele ongewalste glas zit, maar beide gebouwen maken een troosteloze indruk. Kapot voegwerk en rottend houtwerk. Lekkende dakgoten. Gaat Bussum zo met haar verleden om? Waar dat toe kan leiden is goed te zien op de hoek.

DSC_0131Op die hoek – nr 31 – stond de limonadefabriek Dijkhuis & Co. Nadat deze afbrandde, is er een speelgoedwinkel gebouwd die slechts ten doel heeft op te vallen, maar die geen enkele concessie doet aan de historie, de unieke plek of de sfeer van deze ooit zo voorname winkelstraat. Dit in tegenstelling tot de fraaie boekhandel Los er tegenover.

Boekhandel Los in Bussum. Foto Marco in 't Veldt

Nadat ik deze trieste balans had opgemaakt, liepen we verder. De maag vroeg aandacht, dus liepen we naar het meest nabijgelegen bakkerszaakje om wat te eten en te drinken.

DSC_0152

En het was daar dat ook mijn andere grootmoeder even voorbij kwam.
Onze koffie werd namelijk geserveerd op tafels die helemaal bedrukt waren met oude pagina’s van de Bussumsche Courant. En daar pal naast me, kon mijn oog er niet omheen: Uitgeefster Wed. G.M. Marckelbach, of voor familie: Sijbrigje. Hallo overgrootmoeder… over jullie familiekant moet ik ook nog schrijven, maar dat komt later.

DSC_0161

Na afloop van een emotionele maar zonovergoten dag reden we Bussum uit in prachtig avondrood. Opeens veranderde de zon echter in een bleke witte schijf en verdween. In een afstand van nog geen paar honderd meter reden we vanuit het prachtige nazomerweer opnieuw het duister van een dikke mist in.

Het was een historische dag.

mist (2

Verder lezen?

Over bakker J. Meijer op Nassaulaan 3 Bussum: https://marcoveldt.wordpress.com/2015/08/30/bakker-jacob-meijer-in-de-nassaulaan-3-bussum-1886-1915-familiegeschiedenis-meijer-in-bussum/

Over kruidenier A. Meijer en de weduwe A. Meijer op Nassaulaan 25a https://marcoveldt.wordpress.com/2015/09/20/een-kleine-geschiedenis-van-kruidenier-a-meijer-en-de-wed-a-meijer-in-de-nassaulaan-25-in-bussum-geschiedenis-familie-meijer/

Over de limonadefabriek Dijkhuis & Co, Nassaulaan 31 Bussum:  https://marcoveldt.wordpress.com/2015/08/21/de-oprichting-van-de-fabriek-dijkhuis-co-in-de-nassaulaan-geschiedenis-van-de-familie-meijer-in-bussum/

Een kleine geschiedenis van kruidenier A. Meijer, en de Wed. A. Meijer in de Nassaulaan 25 in Bussum. (Geschiedenis familie Meijer)

20 Sunday Sep 2015

Posted by Marco in 't Veldt in familiegeschiedenis, geschiedenis

≈ 6 Comments

Tags

Aldert Meijer, Algemene begraafplaats Bussum, Amsterdam, Biegel, Boekhandel Los, Brijer, Brinklaan 14, Bussum, Catharina Groot, Cornelia Groot, Dijkhuis & Co, Drukkerij Wed. Märckelbach, G.H. Dijkhuis, J. Louis de Greew, J.H. Dijkhuis, Jacob Meijer, Jacob Wijbrandszoon Groot, kruidenier, Lollina Meijer, Maggi, Nassaulaan, Pieter Groot, Pieter Stein, Stientje Meijer, Veerlaan, W.G. Boele Senior, Wed. A. Meijer, Wilhelmus Jacobus van der Bilt, Zaandam

Holiday_sigaren_WG_Boele_Senior_blikje,_foto1Mijn overgrootvader Aldert Meijer kwam uit een gezin van vier kinderen. Zijn vader en moeder overleden in 1877. Na de dood van hun ouders verlieten de kinderen het ouderlijk huis in Nieuwendam en verhuisden één voor één naar Bussum. Ze startten er de eerste winkels in de Nassaulaan, toen nog een zandweggetje, maar korte tijd later een bloeiende winkelstraat. Hieronder leest u de geschiedenis van de eerste kruidenierswinkel van de Nassaulaan in Bussum.

In eerdere blogs ben ik ingegaan op de geschiedenis van de limonadefabriek Dijkhuis & Co, en de bakkerswinkel van Jabob Meijer, op Nassaulaan 31 en 3. Gerard Dijkhuis (G.H. Dijkhuis) is getrouwd met Alderts oudste zus Stientje, en wordt in 1877 pater familias. Gerard opent een winkel en een fabriek in Bussum. Als Aldert Meijer in 1884 achttien wordt, mag hij meedoen. 

[Dit familieblog gaat over vier kinderen Meijer met hun ‘aanhang.’

*Stientje Meyer (12 april 1848 – 1893)+ Gerardus Hermannus Dijkhuis
*Lollina Meyer (17 februari 1853 – 1924) + Johannes Hendrikus Dijkhuis.
*Jacob Meyer (16 januari 1858 – 1915/1919) + Jacoba van Steenderen.
*Aldert Meyer (20 juni 1862 – 1899) + Cornelia Groot

nb.: als u op de foto’s klikt, worden ze groot.]

Een kruidenierswinkel in de Nassaulaan in Bussum

Winkel van de Wed. A. Meijer, Nassaulaan 25 in Bussum, rond 1905

Winkel van de Wed. A. Meijer, Nassaulaan 25 in Bussum, rond 1913.

Ik ga terug naar de foto waar ik enkele blogs geleden mee begon: twee jongens voor de winkel van de Weduwe A. Meijer in de Nassaulaan in Bussum. Bij mijn moeder bekijk ik het origineel nog eens en zie meer dan de eerste keren, want nu mijn onderzoek vordert, begrijp ik meer van wat ik zie. Bijvoorbeeld: op de winkelmuur –  aan de zijkant – hangt een poster. Daarboven staat: Novum, vrijdag, zaterdag en zondag a.s.

Volgens de Historische Kring Bussum dateert de foto uit 1905, maar Novum is een bioscoop/zalencomplex dat in 1913 haar deuren opende in Bussum. De foto is dus op zijn vroegst in 1913 gemaakt. Misschien waren de toegangskaartjes verkrijgbaar in de winkel.

De winkel heeft twee deuren. ‘Waarom?’ vraag ik me af. Het duurt een tijdje voordat ik daar een vermoeden van krijg.

Boven de linker deur zie ik nu bij nadere inspectie ook iets dat me niet eerder was opgevallen, een opschrift. Het is slecht leesbaar, maar omdat ik half kan raden wat er staat, begrijp ik het opschrift toch: ‘A. Meijer – voorheen G. H. Dijkhuis.’ Het is de naam van de winkel.

Dat Gerard Dijkhuis in zijn ééntje een winkel in Bussum was gestart, wist ik inmiddels, maar nu begrijp ik waar. Op deze plek. In mijn vorige blog heb ik beschreven hoe Gerard in 1884 in zaken ging met Aldert Meijer, de jongste broer van zijn vrouw. Nadat de twee weer zakelijk uit elkaar gingen, zette Gerard de limonadefabriek nog een tijdje voort. Aldert wijdde zich toen aan de kruidenierswinkel. De winkel dus, die ik hier op de foto zie.

Boven de deur hangt het adres, nummer 25, maar eerder had de winkel nog nummer 15.  De nummers in de Nassaulaan zijn veranderd, toen er meer winkels werden bijgebouwd in de voormalige villatuinen. Hier is dat nog goed te zien bij de buren met de rietenmanden voor hun winkel. Ze hebben duidelijk zichtbaar nog de oude nummering hangen, 17. Ze doen in verkoop en reparatie van rieten manden.

Ik kijk nog eens naar de rechter jongen. Hij draagt een witte jas en staat zelfverzekerd met zijn hand op de werkfiets, alsof de foto helemaal voor hem gemaakt wordt. En misschien is het ook wel zo. Is het mijn opa? ‘Alli,’ zoals hij als jongen genoemd werd, voordat hij zich ook Aldert ging noemen, net als zijn vader, zijn opa en zijn neef? Ik weet het niet helemaal zeker maar ik denk het wel. Hij moet toen een jaar of achttien zijn geweest. Boven uit het middelste raam kijkt de eigenaresse van de winkel, zijn moeder Cornelia Groot, oftewel de Wed. A. Meijer, zoals ze in haar advertenties wordt genoemd. Na de dood van haar man in 1899 zet ze de winkel lange tijd voort, in ieder geval tot na 1916.

Sigaren en andere verkoop

Wat verkoopt de winkel? Met een loep bekijk ik de foto aandachtig. De sigarenreclame is niet te missen. ‘W. G. Boele uit Kampen’. Het reclamebord neemt zowat de hele gevel in beslag. In Kampen werden in die tijd anderhalf miljoen sigaren per week gemaakt, vooral in huisvlijt. Een getal dat tegenwoordig haast niet meer te vatten is. Er werd gerookt als ketters, en de winkel moet er een flinke omzet aan hebben gehad, al waren er natuurlijk ook de nodige concurrenten.

Sigaren van W. G. Boele in Bussum te koop bij A. Meijer. Gooi en Eemlander 21-11-1896

Sigaren van W. G. Boele in Bussum te koop bij A. Meijer Jr.. Gooi en Eemlander 21-11-1896

Er hangen verder nog de nodige reclameborden, en in de rechter deur hangt een affiche of een krant. Maar wat hangt er eigenlijk aan dat raam? Het lijkt op een wit papier met foto’s, maar de foto’s zitten er schuin op. Het is dus geen krant (als die toen al foto’s hadden). Is het een papier met opgeplakte foto’s? En wat hangt er eigenlijk boven?

Dan zie ik iets dat mijn hersens tot nu toe buiten mijn bewustzijn om steeds automatisch hadden gekwalificeerd als ‘airconditioner, niet belangrijk.’

Maar natuurlijk is het geen airconditioning, want die bestond toen nog niet. Maar wat wel? Een vogelkooi! En dan herinner ik me een andere foto van opa. Er staat alleen een duif op met een prijsbeker er naast. “Je opa hield duiven toen hij klein was, en hier had hij een prijs mee gewonnen,” lichtte mijn moeder de foto toe. Grote kans dus dat de prijswinnaar hier voor de winkel hangt, inclusief foto’s van de duivenvereniging, en de trotse winnaar er bij. Daarom staat die jongen daar dus zo trots en zelfverzekerd!

Prijswinnende duif van mijn opa, met de beker in de kooi.

Prijswinnende duif van mijn opa A. Meijer, met de beker in de kooi.

Geen geschiedenis van de Nassaulaan

Het vreemde is, dat de geschiedschrijving van Bussum haast geen woord vuil maakt aan de Nassaulaan. In het boekje ‘150 jaar Bussum, Geschiedenis van een honderdjarige,’: van A. N. J. Fabius, komt het woord Nassaulaan niet één keer voor. Nog merkwaardiger, als men bedenkt dat het boek is uitgegeven door de Drukkerij Wed. Märckelbach.

De dochter van de weduwe –  Dien (Lamberdina) –  speelde vaak in de Nassaulaan. Niet alleen haar vriendin Marie woonde daar, maar ook die leuke jongen uit haar klas van de lagere school: Aldert Meijer. Uiteindelijk zou het Dien lukken om Aldert te strikken, en zo werden ze mijn opa en oma. Maar dat is iets voor later…..eerst moet ik iets van de geschiedenis van de Nassaulaan reconstrueren.

Gokkast

Ik ontdek tijdens mijn onderzoek op internet nog iets belangrijks: het zoeksysteem waarmee ik in oude kranten zoek, is een gokkast. Met dezelfde zoektermen krijg  je de ene keer heel andere resultaten dan de andere keer, en er veel dat het zoeksysteem helemaal niet vindt. Het zoeken vraagt dus de nodige inventiviteit en doorzettingsvermogen, maar dat betaalt zich wel uit. Zo vind ik nu veel advertenties van Gerard Dijkhuis, die ik eerder niet had vonden. Mijn nieuwe ontdekkingen maken veel duidelijk over hoe en wanneer hij begon in Bussum.

De eerste winkel in de Nassaulaan?

In een advertentie van 16 juli 1881 maakt Gerard de oprichting van zijn fabriek in mineraalwater bekend. Hij noemt zijn fabriek dan de Gooische Mineraalwaterfabriek.

Oprichting van de Gooische Mineraalwater Fabriek G.H. Dijkhuis in de Nassaulaan in Bussum

Oprichting van de Gooische Mineraalwater Fabriek G.H. Dijkhuis in de Nassaulaan in Bussum, later Dijkhuis & Co.

1881 is slechts vier jaar nadat kapitein Aldert Jacobs Meijer in 1877 in St. Petersburg stierf, en zijn vier kinderen in Nieuwendam verweesd achterliet. Ze gingen duidelijk niet bij de pakken neerzitten. Na het verlaten van Nieuwendam woonden Gerard en Stientje korte tijd in Koog aan de Zaan, maar al in 1881 wonen ze in Bussum.

Hoe kan dat? In 1874 had Bussum een treinverbinding met Amsterdam gekregen. Het slaperige boerendorpje werd opeens de moderne tijd in geslingerd. dhr. Biegel – van oorsprong een Duitser – zag het min of meer al privé taak om Bussum te moderniseren. Hij bouwde er een villa voor eigen gebruik, Villa Nassau. De zandweg die het oude dorp met het nieuwe station verbond, liep er pal langs. Het werd daarom wel het Nassaulaantje genoemd. Biegel begon het gebied te ontwikkelen en te verkopen. In 1880 verscheen er een advertentie in de Gooi en Eemlander, waarin bouwgrond te koop werd aangeboden. De advertentie werd vaak herhaald, wat in die tijd tamelijk ongewoon was. Kennelijk had hij weinig effect, ook al was er een notaris uit Amsterdam bij betrokken.

 Villa en bouwgrond aan de Nassaulaan in Bussum te koop. Gooi en Eemlander 3 april 1880

Villa en bouwgrond aan de Nassaulaan in Bussum te koop. Gooi en Eemlander 3 april 1880

Toen verscheen er ook een advertentie in de landelijke krant. In het Algemeen Handelsblad werd verteld dat de aangeboden bouwgrond zeer geschikt was voor het bouwen van villa’s, winkelhuizen of burgerwoningen. Het is deze advertentie die Gerard onder ogen moet hebben gekregen. Er wordt gewezen op de verdubbeling van de bevolking sinds de opening van ‘den Oosterspoorweg,’ de vestiging van gegoede Amsterdamse familie’s, de uitmuntende scholen en het gezellige leven.

In deze advertentie in het Algemeen Handelsblad van 17 juni 1881 worden de voordelen van bouwgrond aan de Nassaulaan aangeprezen

In deze advertentie in het Algemeen Handelsblad van 17 juni 1881 worden de voordelen van bouwgrond aan de Nassaulaan aangeprezen

Ik stel me voor dat Gerard de trein heeft genomen om eens te gaan kijken. Bood Bussum misschien een goede zakenkans voor hem en zijn familie? Wellicht gingen zijn broer en andere familieleden mee.

Wat zagen ze? Een zandweg door de weilanden. Dhr. Biegel of notaris Vrakking zal ze hebben rondgeleid en de mogelijkheden van de locatie hebben aangeprezen. Daarvoor zal in die tijd nog de nodige fantasie nodig zijn geweest, daar langs dat zandweggetje. Op deze kaart uit 1884 is het resultaat te zien.

Nassaulaan 1884

De winkel van G.H. Dijkhuis in een nog bijna lege Nassaulaan op een kaart uit 1884, precies tussen de woorden NASSAU en LAAN

In het midden van de weg, staat de Villa Nassau. Aan het begin van de weg staan enkele gebouwen, en voor de rest is de straat leeg. Weilanden en de tuinen van de twee villa’s aan de weg. Op één plek na, meer rechts op de kaart, boven de weg: daar staat eenzame bebouwing. Het moet de winkel van G.H. Dijkhuis zijn, die drie jaar eerder haar deuren heeft geopend, met nog één winkel er naast. De winkel grenst direct aan de tuin van de Villa Nassau, en dat is op oude ansichten inderdaad te zien. Foto’s uit de begintijd zijn er niet, maar de oudste ansichten die we hebben – zie hieronder – tonen goed dat de winkels nog tussen grote groene villatuinen stonden, en dat de kruidenierswinkel van Dijkhuis/Meijer grensde aan zo’n tuin.

Nassaulaan in Bussum.

Nassaulaan in Bussum. Rechts achter de mensen,  is de winkel van A. Meijer. Direct na de winkel staan nog de bomen van de tuin van Villa Nassau

Het is volop zomer als de verkoop van de grond begint. Voor dhr. Biegel is het nog lang niet genoeg. Deels op eigen kosten laat hij de Nassaulaan bestraten. En er komt een stoomtram. In de gemeenteraad is er nog een tijd discussie of het geen tram moet worden met paarden er voor, maar er wordt gekozen voor de techniek van de toekomst. De voorstanders van paarden hadden wel een punt – veiligheid – maar verloren het pleit. Al snel heeft de tram de bijnaam ‘De Gooische Moordenaar,’ door de vele slachtoffers die het ding maakt.

Oprichting van de Gooische Mineraalwater Fabriek G.H. Dijkhuis in de Nassaulaan in Bussum

Oprichting van de Gooische Mineraalwater Fabriek G.H. Dijkhuis in de Nassaulaan in Bussum. Advertentie Gooi en Eemlander, 16 juli 1881.

Het oprichten van de fabriek is Gerard niet genoeg, hij begint ook een winkel in specerijen en diverse artikelen, zoals hij bekend maakt in de Gooi en Eemlander van  5 november 1881

GE 05 11 1881 Dijkhuis specerijen

Een winkel en een fabriek, zit dat allemaal in dat ene winkelpand? Of heeft hij er ook nog een pand naast? In ieder geval: zijn vrouw Stientje Meijer – de zus van Aldert en Jacob – zoekt meteen een dienstbode.

Mevrouw G.H. Dijkhuis vraagt knappe dienstbode

Mevrouw G.H. Dijkhuis vraagt knappe dienstbode

Een maand later vraagt Gerard Dijkhuis een drankvergunning aan, die hij krijgt. Hij gaat ook bier verkopen.

G. H. Dijkhuis in de Nassaulaan krijgt een drankvergunning. Gooi en Eemlander 24- 12- 1881

G. H. Dijkhuis in de Nassaulaan krijgt een drankvergunning. Gooi en Eemlander 24- 12- 1881

Hoe het verder gaat met Gerard heb ik in mijn vorige blog beschreven. Gerard gaat in 1884 een partnerschap aan met de jongste broer van zijn vrouw, Aldert Meijer. Gerard en Aldert  bouwen samen een fabriek op de hoek Nassaulaan/Veldweg, die ze openen onder de naam Dijkhuis & Co. Er zit ook een woongedeelte in. De fabriek staat vlak bij de kruidenierswinkel, daarvan slechts gescheiden door één bouwblok. In 1895 scheiden Gerard en Aldert de boedel. Gerard krijgt de fabriek, Aldert de winkel, ‘voorheen G.H. Dijkhuis.’

Betalingsbewijs van 500 gulden aan G.H. Dijkhuis, door A. Meijer

Betalingsbewijs van 500 gulden van G.H. Dijkhuis, aan A. Meijer

Aldert alleen verder.

Vanaf 1895 gaat mijn grootvader alleen verder met de winkel. Hij wordt dan bekend als kruidenier A. Meijer jr, maar al snel slaat het noodlot toe.

Toen zijn vader in 1877 overleed, was mijn overgrootvader Aldert Jr. pas vijftien jaar. Zijn leven lang zal hij zich junior blijven noemen, een impliciete verwijzing naar zijn vader. Het leven van junior duurt echter  niet heel erg lang, 36 jaar slechts.

Aldert Jr. leert een vrouw uit Zaandam kennen, Cornelia Groot. Zij is dochter van ‘vleeschhouwer’ Jacob Wijbrandszoon Groot, een slager uit Zaandam Westzijde. Aldert is 31 jaar en Cornelia is 24 jaar, als ze in 1893 trouwen. De twee trouwen niet in Bussum maar in Amsterdam. De getuigen wonen namelijk allemaal in Amsterdam: slachter Pieter Groot , koekbakker Jacob Meijer, koopman Jan Hendrik Dijkhuis en schoolhoofd Wilhelmus Jacobus van der Bilt. Aldert heeft waarschijnlijk zelf ook een paar jaar in Amsterdam gewoond voordat hij naar Bussum kwam.

Wilhelmus van der Bilt is de man van Cato (Catharina Groot), de zus van Cornelia.  Hun kinderen – de neven van mijn opa – zullen later nog een noodlottige rol spelen.

Pieter Groot is de broer van Cornelia, en net als haar vader dus slager. Ook Cato en Pieter blijken later naar Bussum te verhuizen.

Aldert en Cornelia krijgen twee kinderen in Bussum. Het eerste kind is een zoon, die ook Aldert wordt genoemd, mijn opa. Daarna wordt een dochter geboren, Helena Catharina Meijer, vernoemd naar Cornelia’s moeder.

Bewijs van aangifte van geboorte A. Meijer in Bussum, mijn opa

Bewijs van aangifte van geboorte A. Meijer op 23 september 1894 in Bussum, mijn opa

Maar dan is het 1899, een noodlottig jaar. Aldert en Cornelia zijn pas zes jaar getrouwd als Aldert op vrijdag 17 maart op 36-jarige leeftijd sterft aan longontsteking.

Alsof het nog niet genoeg is, sterft ook het tweejarige dochtertje Helena Catharina aan dezelfde ziekte op 7 april 1899. Opeens blijft Cornelia alleen achter met haar zoon. De dertigjarige Cornelia zal nooit meer trouwen en de geschiedenis ingaan als ‘de Weduwe A. Meijer.’ Ze zet de winkel voort en voedt haar zoon op. En dat moet ze goed gedaan hebben, want volgens mijn moeder was opa gek op haar.

20150823_193034

Helena Catharina Meijer. gefotografeerd door J. Louis de Greew, Veerlaan 15, tussen 1896-1998.

 Verdwenen grafstenen

Graf van Lollina Meijer en Cornelia Groot in Bussum

Graf van Lollina Meijer en Cornelia Groot in Bussum

Uit mijn eerder onderzoek weet ik dat Cornelia op de algemene begraafplaats in Bussum begraven ligt, onder één steen met Lollina Meijer, één van de zussen van haar man Aldert. Maar waar ligt Aldert zelf? En waar liggen de andere mannen uit de familie?

Betalingsbewijs 18 april 1899 voor het recht om drie lijken te begraven op de algemene begraafplaats te Bussum, in grafruimte 54, eerste klasse.

Betalingsbewijs 18 april 1899 voor het recht om drie lijken te begraven op de algemene begraafplaats te Bussum, in grafruimte 54, eerste klasse.

In de archiefdoos van mijn moeder vind ik twee bewijzen van de aankoop voor twee driepersoons graven. Ik bel met de gemeente Bussum en krijg antwoord. Het blijkt dat alle familieleden er nog liggen. Aldert, maar ook Gerard en Johan Dijkhuis, Pieter Groot, Helena Catharina Meijer. De gemeente heeft echter de meeste grafstenen weggehaald, want de graven zijn ‘verlopen,’ en de gemeente kon geen nabestaanden achterhalen.

De zus van mijn moeder woont haar hele leven in Bussum, en is met één druk op de knop uit de burgerlijke stand van de gemeente te halen, dus erg hard kan er niet gezocht zijn. Wat er met de verwijderde stenen is gebeurd, kan men mij ook niet zeggen. Een vreemde toestand vind ik, en uiterst onzorgvuldig.

Pieter Groot

In ieder geval ontdek ik hiermee dat ook Pieter Groot naar Bussum is gekomen. Als hij daar in 1916 sterft, gebeurt dat in Nassaulaan 25, blijkt uit de uitschrijving bij de burgerlijke stand. Pieter is dan winkelbediende en ongehuwd. Mijn conclusie is simpel: toen haar man Aldert stierf heeft ze hulp van haar ongetrouwde broer gekregen.

Inschrijving van het overlijden van Pieter Groot in de burgerlijke stand van Bussum

Inschrijving van het overlijden van Pieter Groot in de burgerlijke stand van Bussum

Ik vraag mijn moeder er naar. Ze moet er een tijdje over denken. Dan herinnert ze het zich plotseling uit de verhalen van haar vader: “Oom Piet! Ja, die heeft mijn vader nog goed gekend. Hij moet zijn gestorven aan de Spaanse griep. Mijn vader zei altijd, dat mannen zo sterk als ossen, daardoor van de ene op de andere dag dood omvielen.”

Rouwadvertentie in het Algemeen Handelsblad van 15 januari 1916 van Pieter Groot

Rouwadvertentie in het Algemeen Handelsblad van 15 januari 1916 van Pieter Groot

Er blijkt slechts één foto in ons familiebezit te zijn waarop oom Piet staat. Hij leunt tegen een auto, terwijl hij naast Cornelia zit. Aan de andere kant zit een onbekende vrouw met haar dochtertje. Het stuur van de auto zit eerder aan de linker dan aan de rechterkant, en dus moet de foto in Engeland zijn gemaakt, waarschijnlijk tijdens een bezoek aan familie daar.

In het midden: Pieter Groot, rechts Cornelia Groot en links een onbekende vrouw met haar dochter.

In het midden: Pieter Groot, rechts Cornelia Groot en links een onbekende vrouw met haar dochtertje.

Van kruidenier Aldert Jr. en zijn leven weet ik vrijwel niets. Geen verhalen, gebeurtenissen, eigenaardigheden, zelfs niet hoe hij er uit zag. Helemaal niets. Met verbijstering bedenk ik vaak dat mijn opa kennelijk niet eens een foto van zijn eigen vader had. Terwijl hij wel veel foto’s van zijn moeder had. Er moeten op een gegeven moment dus wel foto’s van mijn overgrootvader zijn geweest, maar waar zijn ze gebleven? Wie heeft ze, of wie heeft ze weggegooid?

Ik moet het doen met de openbare gegevens, vooral advertenties van zijn winkel en de vergunningaanvragen. Uit de krant krijg ik toevallig tweemaal een klein inkijkje. Eéntje daarvan wordt ons gegeven door het vijfjarige zoontje van de overbuurman, kleedinghandel Cohen. Het jongetje speelt met lucifers en er breekt brand uit.

Men luidt de dorpsklok om alle brandweerlieden te waarschuwen. Mogelijk is Gerard Dijkhuis daar nog een van, in een vorige blog hadden we gezien dat hij bij de brandweer ging. Volgens het krantenverslag rolt de brandweer een brandslang van 500 meter uit om water uit de vaart richting brandhaard te pompen. Ook de bedrijfsbrandweer van chocoladefabriek Bensdorp helpt met blussen.

Opperbrandmeester Everts geeft zelf de leiding aan het blussen. We kennen hem ook als architect van de fabriek Dijkhuis & Co en half Bussum uit die tijd. De krant merkt cynisch op dat natuurlijk de halve bevolking van Bussum present was, dus die moet op afstand worden gehouden. Toch kan men niet voorkomen dat de hele winkel van Cohen afbrandt. De panden er omheen lopen zware schade op. De spiegelruiten van de dubbele winkel van den heer A. Meijer (voorheen Dijkhuis& Co) zijn gesprongen en de hele gevel geblakerd.

19 9 1896 brand

Bij brand in de Nassaulaan in Bussum loopt de kruidenierswinkel van A. Meijer schade op. Gooi & Eemlander.

bij brand in de Nassaulaan in Bussum loopt de kruidenierswinkel van A. Meijer schade op. De Tijd, 16 september 1896

Bij brand in de Nassaulaan in Bussum loopt de kruidenierswinkel van A. Meijer schade op. De Tijd, 16 september 1896

Een getuige in de Bussumsche Moordzaak

In het tweede verslag van de brand is sprake van geruchten. Een aantal jaren eerder is er in hetzelfde pand – toen nog eigendom dan dhr. Meinders – een moord gepleegd op een twaalfjarig meisje. Het werd een geruchtmakende zaak die veel krantenartikelen opleverde.  Een kanonnier dhr. Momber, gelegerd in de vesting Naarden, had verkering met een dienstmeisje van de familie Meinders. De twee wilden samen een inbraak in scene zetten om de winkelier te beroven. Daarbij werden ze echter betrapt door Jansje, de twaalfjarige dochter des huizes. De kanonnier vermoordde het jonge meisje om zijn misdaden te verbergen. De ware toedacht werd toch ontdekt. Toen de verdachten werden afgevoerd naar het station moest de politie hen ‘met het blanke sabel’ beschermen tegen een menigte van honderden mensen die de twee wilden lynchen.

De Telegraaf – toen al tuk op moorden – ging meteen op onderzoek uit en kwam te spreken met een van de getuigen. Die speelt later ook een rol in het proces, dat landelijk veel aandacht trekt als ‘de Bussumsche Moord.’

Op 21 augustus 1894 bespreekt de Telegraaf de getuigen in de moordzaak. ‘Gister-middag zijn ook verhoord Pieter Stein, bediende van den kruidenier A. Meijer, een overbuurman van Meinders en Geertje van Woudenbeerg, eene dienstbode.”

In Het nieuws van den Dag: “De kruideniersbediende P. Stein zag bekl. Momber – een enkele maal met Jansje –  bijna iedere dag in de winkel van zijn patroon.”

Het nieuws van den dag 18 03 1895 knecht Aldert Meijer zag dader moord bijna iedere dag

De moord is een heel verhaal, en misschien schijf ik er nog wel eens een blog over. Mij wijst het verhaal er nog eens op hoe klein Bussum toen nog was. Grote ketenwinkels bestonden nog niet. Nee, iedere winkel was een familiebedrijf, en die familie’s kenden elkaar. Het hele dorp kende de winkeliers. De aanwijzing ‘A. Meijer, Nassaulaan’ was als winkel genoeg om gevonden te worden. Mijn moeder hoort haar vader ‘nu nog’ vertellen hoe lang de werkdagen waren. “Ze waren altijd maar aan het werk! Van ‘s morgens tot ‘s avonds laat, en dan nog kwamen de mensen na sluitingstijd aankloppen omdat ze iets nodig hadden!”

De Wed. A. Meijer gaat alleen verder

Na de dood van haar man Aldert stond Cornelia er alleen voor. Ook Gerard Dijkhuis en zijn vrouw Steintje Meijer waren al dood. De familie werd snel kleiner. Op Nassaulaan 3 had Jacob Meijer zijn winkel in gebak, maar die was daar druk mee. Johan Dijkhuis en en Alderts zus Lollina Meijer hadden op dat moment een winkel in Leiden.

Wat te doen? Cornelia’s broer Piet kwam naar Bussum en hielp haar in de winkel, tot ook hij doodging. De wed. A. Meijer moet een bekende verschijning zijn geweest in Bussum. De paar foto’s die ik in het familie-archiefje vind, tonen me een zelfbewuste elegant geklede vrouw.

Cornelia Groot, de Wed. A. Meijer, in het midden.Links haar zus Catharina Groot, rechts een mij onbekende vrouw.

Cornelia Groot, de Wed. A. Meijer, in het midden.Links haar zus Catharina Groot, rechts een mij onbekende vrouw, mogelijk een Engels familielid.

Cornelia Groot op het strand

Cornelia Groot op het strand

De bovenstaande foto is Cornelia op het strand van Zandvoort, met mijn opa als kleine jongen. De foto zou gemaakt kunnen zijn door mijn overgrootvader Aldert Meijer jr. Mooi zijn ook de vissersboten op de achtergrond, die het strand zijn opgesleept.

De jonge Aldert wordt meerdere malen professioneel op de foto gezet, net als zijn tweejarig zusje. Dat gebeurt in de Veerlaan 15, net om de hoek, door fotograaf  die daar van 1996-1998 zat. Van mijn overgrootvader ontbreekt ieder spoor. Volgens het foto-opschrift zijn de foto’s van De Greew altijd na te bestellen. Zal ik het eens proberen?

opa in Amsterdam, gefotografeert door Wilhelmus Jacobus van der Bilt

Mijn opa in matrozenpak met zijn hond. Dat de foto zo onscherp is, ligt aan mij, betere foto volgt.

Mijn opa in matrozenpak met zijn hond. Dat de foto zo onscherp is, ligt aan mij, betere foto volgt.

Advertenties laten zien wat de winkel zoal verkocht. Allereerst: onmisbaar in een boerendorp:  schaapenwaschmiddel.

Schapenwasmiddel bij A. Meijer

Maggi, sigaren, koloniale- en grutterswaren, maar ook tuinzaden. Dat laatste was te danken aan Gerard, die kennelijk iets met planten had, want in 1894 wint hij een prijs op de Floralia.

GE 15 02 1896 Tuinzaden

Tuinzaden te koop bij A. Meijer, Gooi en Eemlander 15-02-1896

GE 30 01 1907 Alex Meier koffie echt

GE 14 08 1897 maggi de koningin der soepen reclame A. Meijer 1893

De Nassaulaan groeit

Ondertussen verandert de Nassaulaan helemaal van karakter. Nadat de Meijer’s er met hun winkels zijn gestart, worden er voortdurend nieuwe winkels bijgebouwd.  Hieronder twee vroege ansichten de ik op internet vind. Rechts het blokje winkels, waarvan de achterste winkel die van A. Meijer is, net voor de bomen in de tuin van de Villa Nassau. De bovenste ansichtkaart vind ik wat vreemd. Het is duidelijk een mislukte foto, want de mensen hebben bewogen en zijn dus vaag. Toch is hij gewoon verspreid als ansichtkaart

N1.066.3N1.062.2 (1)

De onderste moet in dezelfde tijd zijn gemaakt, na 1891. toen kreeg Bussum namelijk de eerste telefoonaansluitingen. Op de handkar links staat te lezen: Telefoon 25. En van wie was die handkar dan? In het telefoonboek van 1915 vind ik:

25    Vollers, J., Banketbakker en Kok, Brinklaan 144

Links boven aan het gebouw – achter de bomen – hangt een reclamebord van makelaar W. Schippers. Zijn advertenties vind je ook voortdurend in kranten: bouwgrond, burgermanshuizen en villa’s te koop aangeboden. Bussum groeit, met de nodige spanningen tussen de rijke nieuwkomers en de arme oorspronkelijke boerenbevolking.

Iets later is onderstaande foto genomen. Het is weer een ansicht uit de doos van mijn opa. De postzegel is er afgescheurd maar de voorstelling is goed te zien. Rechtsachter de winkel van A. Meijer, daarvoor op de hoek de fabriek Dijkhuis & Co. Helemaal rechts voor is de boekhandel Los. Men poseert echt voor de fotograaf. In de winkeldeur de dhr. Breijer (volgens de Historische Kring) van de boekhandel Los, die hier ongetwijfeld de opdrachtgever van de fotograaf was. Een vrouw met een onherkenbare vormloze massa (een baby?) in haar handen staat voor het rijwielrek. Op het rek is te lezen:  ‘Bussumsche Rijw…”

Waar het me om gaat is de man in de witte jas er achter. Zo’n witte jas zie ik vaker tijdens mijn onderzoek. Bijvoorbeeld bij de man die voor de bakkerswinkel van Jacob Meijer staat (zie vorige blog), en bij de eerste foto in dit blog.

Achter de man staan wat andere mannen timide met hun rieten hoedjes – het is zomer – en een paar straatkinderen. Maar die man in die witte jas staat zelfverzekerd. Hij moet de eigenaar van Dijkhuis en Co zijn, de fabriek achter hem.

Maar wie is het? Voor mij is dat een belangrijke vraag. Om daar een antwoord op te krijgen is het belangrijk om er achter te komen wanneer de foto precies gemaakt is, en dat lukt me niet. Het is in ieder geval van voor 1907, toen de winkelpui van de boekhandel Los verbouwd werd. Als de foto na 1899 is gemaakt, moet het ET Maassen zijn, of LAB Flier, maar als de foto voor februari 1898 is gemaakt, is dit de enige foto waarop Gerardus Hermannus Dijkhuis zelf staat. De grondlegger van Dijkhuis & Co.

Het probleem blijft echter dat ik niet weet wanneer de foto is gemaakt. Ik heb slechts een aanwijzing: deze foto is door onze familie verzonden, en dat zal een reden hebben gehad, die de ontvanger kende. Wie Josephine is, weet ik niet, maar Johan krijgt ook de groeten van Cor en Piet, mijn overgrootmoeder en haar broer dus.

Nassaulaan bij nr 31 en 33, Dijkhuis en Co, en boekhandel Los.

Nassaulaan bij nr 31 en 33, Dijkhuis en Co, en boekhandel Los.

De volgende ansichten van internet laten zien hoe de straat steeds voller wordt.

N1.055.1N1.055.2N1.056.1N1.056.2

Hierboven is goed te zien hoe de tuin van de villa is volgebouwd. De winkel van mijn overgrootmoeder staat opeens tussen de anderen winkels. Die staan waar ooit de tuin van Villa Nassau was.

De onderste ansicht-  van het rijtje hierboven – heeft iets grappigs. Heel duidelijk is te zien wie de opdrachtgever is, de Boek- en Kunsthandel Fels, één van de nieuwe winkels, die de ansichtkaart ook heeft uitgegeven. De heer Fels en de hele familie staan keurig in het gelid. Boven de winkel hangt nog een dame uit het raam. Maar ook de eigenaar van de Behang- en Stoffeerderij – de buurman van Fels –  staat ook netjes in de winkeldeur. Duidelijk chaotischer is het bij de buren, A. Meijer, zie hieronder

bijgesneden ansicht nassaulaan Boekhandel Fels

Er lijken twee heren in de deuropening van de winkel te staan, nauwelijks te onderscheiden, want er loopt een dienstbode in de weg, die ons het zicht op deze heren ontneemt. Ze draait zich net naar de fotograaf. Naast de twee heren staat een jongen in een matrozenkiel. Gokje: dat moet mijn opa zijn als kind. Boven uit het raam steken ook nog één of twee hoofden. Op de achtergrond bij de hoek van Dijkhuizen en Co, staan ook twee heren. De ene in witte hemdsmouwen. Ze zullen wel bij de fabriek horen, maar die is dan al niet meer in familiebezit. Kortom: zo’n foto is leuk voor de familie Fels, maar mijn familieleden komen er bekaaid af.

Op onderstaande foto lijkt dat beter. Het is een foto waarvan ik er één in ons familiearchief vind, en diversen op internet. Hij is duidelijk eerder gemaakt dan de ansichtkaart hier boven, maar de enige waarop iemand van de winkel duidelijk te zien is. Het is de Nassaulaan, met links de winkel A. Meijer. Naast de winkel staan nog de bomen van de villatuin, die in de ansicht hierboven al weg zijn.

Nassaulaan met winkel A. Meijer

In de deuropening staat een man met een witte jas aan. Daarnaast nog een man, iets minder duidelijk zichtbaar, deels achter een sjouwer op klompen. Die had de fotograaf beter even kunnen moeten wegsturen omdat hij in de weg staat.

De kaart is verstuurt door mijn overgrootmoeder Cornelia. ‘Cor,’ is het laatste woord van het opschrift. Maar helaas zegt ze niets over wat je op de kaart ziet, behalve ‘deze buurt ken je wel.’

De kaart dateert uit 1900. En dat is nou weer net een jaartal dat me doet hopen… De man in de deur lijkt niet op oom Piet. Wie is het dan? Stel dat de foto één of  twee jaar eerder is gemaakt….ja, die man lijkt wat op mijn opa….bovendien is hij heel lang, alle Meijers zijn lang. Mijn opa was 1.90 meter, en dat in die tijd. Deze man steekt minstens een kop boven de anderen uit. Ja, dan…dan… is het misschien de enige foto van mijn overgrootvader die ik heb.

Maar ja, voor hetzelfde geld is het gewoon een knecht.

ansicht met man in deur bijgesneden

GE 03 05 1911 kruideniersbediende gevraagd

Kruideniersbediende gevraagd. Gooi en Eemlander 03-05- 1911

Oom Piet overlijdt

Over het reilen en zeilen van de winkel weet ik verder niets, op een enkele anekdote over mijn opa’s jeugd na.  Kennelijk is het al die jaren goed gegaan met de winkel onder bewind van de Weduwe A. Meijer. Hard werken leverde een behoorlijk burgermansbestaan op, in een tijd dat er met name onder de oorspronkelijke boerenbevolking in Bussum nog wel bittere armoede werd geleden, en er kinderen zonder ontbijt naar school gingen. Maar dan sterft oom Piet plotseling in 1916. Wat te doen?

In de archiefdoos zie ik weer iets voor het eerst. Tussen alle oude foto’s en kaarten doet het aan alsof het gisteren is geschreven: een getypte brief. Neef Piet uit ‘Ons Indië’ – een zoon van Cornelia’s zus Cato – reageert op het nieuws van het overlijden van oom Piet, dat hij ontving terwijl hij nog op bed lag:

“Ja, het was een beroerde meededeling op den vroege ochtend. […] Ja, het zal een heel verlies zijn, daar u nu alles alleen moet doen. Als ik echter in Uw plaats stond zou ik de heele boel maar verkoopen en kalmpjes in Amsterdam gaan zitten. U hebt nu lang genoeg in de zaak gezwoegd en verdient het gerust wel, dat u eens een beetje rustiger kan gaan leven.”

De verdwenen erfenis

Cornelia volgt het advies van haar neef op. Zij verkoopt de winkel en verhuist met mijn opa naar Amsterdam. Vanaf 1919 adverteert W. van Amerongen met ‘prima koffie’ op wat inmiddels Nassaulaan 25a is geworden.

De brief van neef Piet blijkt niet zomaar bewaard. Er zitten meer papieren van dien aard in de kist. Ik vind een handgeschreven verklaring van 17 maart 1920. Het blijkt een overeenkomst om het geld dat uit de verkoop van de winkel komt – toch een flink bedrag – aan de neven te lenen in hun handelsfirma, tegen gegarandeerd minimaal 6% rente per jaar. Ze leent meer dan 12.000 gulden uit. Als ik het goed uitreken, zou dat jaarlijks mijn grootmoeder tegen de 900 gulden per jaar opgeleverd hebben, in die tijd goed voor een goed burgermansbestaan.

Cornelia Groot-Meijer leent haar geld uit.

Cornelia Groot-Meijer leent haar geld uit.

Maar het liep allemaal anders, weet ook nog mijn moeder. “Ja, van dat geld hebben ze nooit wat terug gezien. Die neven leefden er goed van in Indië en hebben de hele erfenis van je opa er doorgejaagd. Hij moest beginnen met helemaal niets.”

Het is slechts één van de vele tragedies in het leven van mijn opa. Hoe dat allemaal gelopen is?

Kennelijk ging de NV. Gebr. Van der Bilt Handelsmaatschappij failliet en beschouwden de neven daarmee hun plicht tot terugbetalen vervallen. Neef Piet is in de jaren ’60 gestorven als directeur van een staalfabriek, dus echt armoede geleden heeft hij niet – maar van het geleende geld schijnt niets te zijn terugbetaald.

Na een korte tijd in Amsterdam te hebben gewoond, kwamen Cornelia en haar zoon Aldert terug naar Bussum. Mijn opa kocht voor zichzelf een huis aan de Brediusweg, en één voor zijn moeder aan de Brinklaan 14. Maar wel van eigen geld dat hij op dat moment verdiende. Cornelia heeft tot haar dood in op 22 september 1931 aan de Brinklaan gewoond. Daar is ook de onderstaande foto genomen. Ze werd eenenzestig jaar.

Cornelia Grot-Meijer aan de Brinklaan 14.

Cornelia Meijer-Groot (rechts) aan de Brinklaan 14.

Aan dat huis aan de Brinklaan heb ik goede herinneringen, want het was het huis waar ik graag bij mijn oma kwam. Het huis staat er nog, al is de voortuin verdwenen.

Brinklaan 14. Street View

Brinklaan 14. Street View

De winkel in de Nassaulaan schijnt rond 1930 gesloopt en herbouwd te zijn, maar oogt aan de bovenkant hetzelfde. U kunt er nu Vera Mode in vinden met een moderne gevel. Maar als ik naar de drie ramen er boven kijk, lijkt er weinig veranderd, en zie ik toch net mijn overgrootmoeder Cornelia Groot-Meijer het raam uitkijken…

Nassaulaan 25a op 2 november 2015

Nassaulaan 25a op 2 november 2015

Winkel van de Wed. A. Meijer, Nassaulaan 25 in Bussum, rond 1905

Cor

Bakker Jacob Meijer in de Nassaulaan 3 Bussum, ca. 1886-1915. (Familiegeschiedenis Meijer in Bussum)

30 Sunday Aug 2015

Posted by Marco in 't Veldt in familiegeschiedenis, geschiedenis

≈ 2 Comments

Tags

Aldert Meijer, bakker, Breestraat 124, Bussum, Bussumer Zandgebak, Canada, confiseur, Cornelia Groot, Dijkhuis & Co, Everdina Aleida Meijer, Gerardus Hermannus Dijkhuis, Gooische Mineraalwater Fabriek, Gooische Moppen, Historische Kring Bussum, Jacob Aldert Meijer, Jacob Meijer, Jan Hendrik Dijkhuis, Johannes Hendrikus Dijkhuis, Leiden, Lollina Meijer, Middenstreek, Nassaulaan, Nassaulaan 3, Nassaustraat, patisseur, Raamstraat 5, Schiermonnikoog, ss. Hollandia, Utrecht, Waterloo, Wed. A. Meijer

Nassaulaan 3 tegenwoordig, volgens Street View. Links Nassaulaan 3, Rigah. Vroeger J. Meijer Confiteur Patiseur.

Nassaulaan 3 tegenwoordig, volgens Street View. Links Nassaulaan 3, Rigah. Vroeger J. Meijer Confiteur Patiseur.

Mijn overgrootvader Aldert Meijer had een kruidenierswinkel in de Nassaulaan in Bussum. Zijn broer Jacob  blijkt er een bakkerswinkel te hebben gehad. Daarvan wisten we niets meer in onze familie. Dit is een reconstructie op basis van dingen die ik op internet vind.

(Dit blog gaat over vier kinderen Meijer met hun ‘aanhang:’

*Stientje Meyer (12 april 1848 – 1893)+ Gerardus Hermannus Dijkhuis
*Lollina Meyer (17 februari 1853 – 1924) + Johannes Hendrikus Dijkhuis.
*Jacob Meyer (16 januari 1858 – 1915/1919) + Jacoba van Steenderen.
*Aldert Meyer (20 juni 1862 – 1899) + Cornelia Groot

nb.: als u op de foto’s klikt, worden ze groot.)

EEN BAKKERSWINKEL  IN DE NASSAULAAN IN BUSSUM

Winkel van de Wed. A. Meijer, Nassaulaan 25 in Bussum, rond 1905

Winkel van de Wed. A. Meijer, Nassaulaan 25 in Bussum, rond 1905

Ik ga terug naar de foto waar ik enkele blogs geleden mee begon: twee jongens voor de winkel van de Weduwe A. Meijer in de Nassaulaan in Bussum. Het is de kruidenierswinkel van mijn overgrootvader A. Meijer, in de Nassaulaan in Bussum. Op de mand van de bezorgfiets meende ik echter te lezen dat er staat: J. Meijer.

Nu ben ik daar niet meer zo zeker van, – het opschrift is moeilijk te lezen – maar ondertussen heeft het me wel op een spoor gezet. J. Meijer, dat moet Alderts oudere broer Jacob zijn, die bakker was. Vraag is dus: woonde Jacob ook in Bussum?

Mijn moeder weet daar niets van, maar Jacobs zoon Aldert woonde er later wel. Dus…

Op internet vind ik een ansichtkaart: Nassaulaan, winkel J. Meijer. Ik besluit de kaart te kopen. Als ik hem thuis ontvang, kan ik met het blote oog inderdaad  de naam J. Meijer lezen, op het uithangbord links. Met de loep er bij kan ik ook de rest lezen. J. Meijer. Confiseur. Patiseur. Salon de rafraichissement.

winkel J. Meijer in Bussum

Links op het uithangbord staat: J. Meijer. Confiseur. Patiseur. Salon de rafraichissement. Bakker Meijer, Nassaulaan 3 Bussum.

Met Google Street View en het vergelijken met andere oude ansichten ontdek ik dat het straatnummer Nassaulaan 3 moet zijn. Volgens het kadaster gebouwd in 1895, het gebouw staat er tegenwoordig nog. De laatste jaren zat er een kledingwinkel Figah in, maar nu staat het leeg.

J. Meijer in de Nassaulaan. Toeval? Ik heb helaas nergens definitief bewijs kunnen vinden. Nergens wordt de voornaam van bakker J. Meijer genoemd en Meijer is een zeer algemene en dus ‘gevaarlijke’ naam. Op Nassaulaan 26 – dus tegenover de winkel van mijn overgrootmoeder – woonde blijkens het adresboek van 1926 een D. Meijer. Dat moet dus volstrekt toeval zijn, want zover ik weet hebben we geen D. Meijer in onze tak van de familie.

Maar toch ga ik er van uit dat deze J. Meijer de bakker Jacob Meijer uit mijn familie is. En uit advertenties blijkt iets van de geschiedenis van deze winkel.

[Aanvulling: uit informatie die ik krijg van Nel Krijnen-van Gog van de Historische Kring Bussum, blijkt dat de bakker inderdaad Jacob Meijer heet. Jacob Meijer koek en broodbakker verkoopt een woon- en winkelhuis waarin broodbakkerij gelegen aan de Zuidzijde van de Nassaulaan. Sectie A.5762. voor f7100.’- Ik zal deze informatie in een later stadium zelf in de archieven natrekken.]

Nassaulaan in Bussum. Ingekleurde ansicht, met links het uithangbord van J. Meijer. Pattiseur. confiseur.

Nassaulaan in Bussum. Ingekleurde ansicht, met links het uithangbord van J. Meijer. Pattiseur. confiseur.

Het vreemde is, dat de Historische Kring Bussum meerdere foto’s en ansichten heeft waarop de winkel van J. Meijer – inclusief uithangbord – staat, maar nergens de naam Meijer noemt, of op de geschiedenis van de winkel ingaat. Wel vind ik in hun archief het onderstaande reclamebiljet van bakker J. Meijer. Met de hand is er het jaartal 1893 opgeschreven, en volgens het bijschrift van de vereniging zat de bakker op Nassaulaan 15. Het adres dus waar ook kruidenier A. Meijer zat. Door wie en wanneer dat geschreven is, weet ik niet, maar klopt het wel? En het is toch duidelijk dat bakker Meijer niet op nr. 15 zit? Of zijn ze in de war?

Uit het archief van de Historische Kring Bussum: bakker J. Meijer

Uit het archief van de Historische Kring Bussum: bakker J. Meijer

Snelle groei Nassaulaan

In 1874 had Bussum een treinverbinding met Amsterdam gekregen. Het slaperige boerendorpje groeide opeens snel. Het trok veel gegoede Amsterdammers, en kennelijk ook bakker Meijer uit die stad.

In 1881 vestigde Gerard Dijkhuis zich als eerste van de familie in Bussum, met zijn vrouw Stientje Meijer. Hij opent daar een van de eerste winkels aan de Nassaulaan, misschien wel de eerste. Al snel komen er meer leden van de familie naar het dorp. In 1884 gaat Gerard samenwerken met Aldert Meijer, de jongste broer van zijn vrouw. Samen bouwen ze de mineraalwater- en vruchtensappenfabriek Dijkhuis & Co.

Ook Gerards eigen broer Johan Dijkhuis, met diens vrouw Lollina Meijer komen naar Bussum. Ze openen een drogisterij aan de Nassaulaan. (meer hier over aan het eind van dit artikel). En kennelijk start Jacob Meier er ook een winkel. Vanaf 1886 verschijnen er advertenties van Jacob in de krant.

Vanaf 1886 zijn er dus vier bedrijven van de familie Dijkhuis/Meijer in de Nassaulaan. Maar waar allemaal? Op de onderstaande kaart van de Nassaulaan uit 1884 is te zien dat de straat in dat jaar nog bijna helemaal leeg is. De winkel van Gerard staat eenzaam tussen de weilanden, grenzend aan de tuin van de Villa Nassau, rechts aan de bovenkant, precies tussen de woorden NASSAU en LAAN. Er worden in die tijd echter in hoog tempo winkels bijgebouwd, zodat de laan een aantal jaren later behoorlijk vol staat met winkels.

Nassaulaan in 1884 met nog heel weinig bebouwing.

Nassaulaan Bussum in 1884 met nog heel weinig bebouwing.

Het eerste dat Jacob doet, is het zoeken van een bakkersknecht. Er zijn meerdere knechten nodig, of de eerste beviel niet, want na een oproep van juli 1886, volgt er opnieuw een advertentie in oktober 1886. Dat moet ook het jaar zijn dat de winkel begint.

Het kan echter nog niet de winkel op ‘mijn” ansicht zijn, want die winkel is volgens het kadaster pas gebouwd in 1895.

Het nieuws van den dag 03 07 1886 J. Meijer vraagt bakkersknecht

Het Nieuws van den Dag 03 07 1886. J. Meijer vraagt bakkersknecht

Bakker Meijer uit de Nassaulaan Bussum vraagt een knecht. Rotterdamsch Nieuwsblad 14 oktober 1886

Bakker Meijer uit de Nassaulaan Bussum vraagt een knecht. Rotterdamsch Nieuwsblad 14 oktober 1886

Ik heb dus geen zekerheid waar de winkel voor die tijd gevestigd was. Als de notitie van de Historische Kring Bussum klopt, dan zat bakker J. Meijer op Nassaulaan 15, voordat hij in 1895 verhuisde naar Nassaulaan 3.

In 1884 hadden Aldert en Gerard hun fabriek Dijkhuis & Co gereed op Nassaulaan 21/31 klaar. Het zou kunnen dat er daardoor ruimte was ontstaan in de winkel Nassaulaan 15, waar nu de bakkerij van Jacob in kon. Dat zou betekenen dat de rechter deur van de winkel op de foto, de ingang van de bakkerij was. Links A. Meijer, voorheen G.H. Dijkhuis, rechts J. Meijer. Maar verder op in dit verhaal, zullen we zien dat het ook kan zijn dat Johan Dijkhuis hier zat met zijn drogisterij.

[Aanvulling: De Historische Kring Bussum vertelt me de winkeladressen in de oude wijktelling die tot 1893 gold. A. Meijer zat op B75, J Meijer zat toen op B 79, banketbakker. Dat zou betekenen, in nieuwe telling, dat Jacob om nr. 31 zat. Dat betekent dat toen Gerard en Aldert de fabriek Dijkhuis & Co bouwden, ze daarin meteen een ruimte voor de banketbakkerij maakten. Dat zou ook de vreemde vorm van het gebouw kunnen verklaren. ] 

Sinterklaasetalage

Jacob adverteert niet heel veel, maar in de sinterklaastijd moet toch de aandacht getrokken worden. Ieder jaar maakt hij natuurlijk een overheerlijke Sinterklaasetalage. De opening daarvan moet worden aangekondigd, want iedereen in het dorp moet het zien. Eén keer gebruikt hij opvallend genoeg wel een straatnummer: Nassaulaan b79. Het gebruik van straatnummer in advertenties is in die tijd zeer ongewoon. En ik begrijp het nummer en de telling niet. Bedoelt hij nassaulaan 79b?  Of is de b een aanduiding van een wijk?  Duidelijk lijkt me echter dat er op dat moment niet Nassaulaan 15 mee bedoeld wordt.

J. Meijer maakt reclame voor zijn sinterklaasetalage. Gooi en Eemlander 24 november 1888

J. Meijer maakt reclame voor zijn sinterklaasetalage. Gooi en Eemlander 24 november 1888

Er wordt in de winkel trouwens niet alleen gebak verkocht, blijkt me uit onderstaande advertenties. Het lijkt me dat er ook drank wordt aangeboden.

Bakker J. Meijer uit de Nassaulaan vraagt om slijters. Gooi & Eemlander 23 november 1889

Bakker J. Meijer uit de Nassaulaan vraagt om slijters. Gooi & Eemlander 23 november 1889

Huwelijk Jacob Meijer met Jacoba van Steenderen

Terwijl Jacob zijn winkel opent, gebeurt er nog iets. De financiële zekerheid biedt de kennelijk mogelijkheid om te trouwen. Op 23 december 1886 wordt de ondertrouw van Jacob met Jacoba van Steenderen bekend gemaakt in de Gooi en Eemlander. Op donderdag 6 januari 1887 trouwt ‘broodbakker Jacob Meijer.’ Hij is 28 jaar en volgens de burgerlijke stand woonachtig in Bussum. Jacoba komt uit Arnhem, woont in Amsterdam, maar ze woonde eerder in Bussum, volgens de officiële inschrijving van het huwelijk. De Getuigen bij het huwelijk zijn namens Jacob: Gerardus Hermannus Dijkhuis en Albert (sic) Meijer.

GE 25 12 1886 huwelijk Jacob Meijer en Jacoba van SteenderenJacob en Jacoba zullen twee volwassen kinderen krijgen: Everdina Aleida Meijer (dinsdag 6 december 1887- zaterdag 20 mei 1961) en Aldert Meijer (overlijdt 10-1-1950 op 58-jarige leeftijd. Een derde kind – Cornelis – overlijdt vrijdag 2 maart 1894 op de leeftijd van vier weken. Jacob is dan volgens de burgerlijke stand banketbakker.

Ook met de naderende kerst moet het publiek gelokt worden, en dus kunnen we lezen wat Jacob toen zoal verkocht.

Kerststollen te koop bij bakker J. Meijer in de Nassaulaan in Bussum.

Kerststollen te koop bij bakker J. Meijer in de Nassaulaan in Bussum.

De afzet groeit kennelijk, want de producten van Jacob worden ook in Naarden verkocht.

19 7 1890 zandkoekjes Jacob ook in Naarden

Zilveren Medailles voor Meijers Gooische Moppen

Dan gebeurt er iets dat Jacob met trots vervult: zijn Bussummer Zandkoekjes en Gooische Moppen krijgen meerdere prijzen. Trots adverteert hij er mee; “alsmede de met twee Zilveren Medailles bekroonde Bussumer Zandkoekjes en Gooische Moppen‘ lees ik in de advertentie.

Zilveren medaille voor bakker J. Meijer. Gooi & Eemlander 12-10-1895.

Zilveren medaille voor bakker J. Meijer. Gooi & Eemlander 12-10-1895.

J.Meijers Gooische Moppen met zilver bekroond. De Graafschapbode 25- 05-1895

J.Meijers Gooische Moppen met zilver bekroond. De Graafschapbode 25- 05-1895

Jacob moet apetrots zijn geweest en gaat zijn producten ook elders erkopen. Uit een advertentie in de Graafschapsbode blijkt me waar en wanneer de medailles zijn toegekend. In 1892 in Den Haag en op de Internationale Bakkerij-Tentoonstelling in Amsterdam in 1894. Die bakkerstentoonstelling was niet zomaar wat, het was werkelijk groots opgezet. Dagenlang werden er grote krantenartikelen aan gewijd en hele verhalen over geschreven.

Was het behalen van deze prijs de reden voor hem om een nieuwe winkel te openen? Nassaulaan 3 dateert volgens het kadaster uit 1895 In 1897 maakt J. Meijer bekend dat zijn bakkerswinkel helemaal opnieuw is ingericht. Pardon…., confiseur J. Meijer maakt dat bekend, want vanaf dat moment gaat alles op zijn Frans. Bakker Meijer is dan al lang geen broodbakker meer maar banketbakker. En Meijer heeft nu ook telefoon, nummer 56. Hij heeft dus telefoon gekregen, kort na Aldert Meijer , die nr. 47 heeft.

De nieuw ingerichte winkel van bakker J. Meijer in de Nassaulaan in Bussum. Gooi en Eemlander 23-10-1897

Bekendmaking van de nieuw ingerichte winkel van bakker J. Meijer in de Nassaulaan in Bussum. Gooi en Eemlander 23-10-1897

Op de foto die ik van internet gekocht heb, is te zien hoe de bouw in de straat ondertussen doorgaat. Achter nr. 3 staat al weer een winkel in de steigers, en rechts is op een groot bord te lezen dat bouwgrond te koop wordt aangeboden.

Op de onderstaande ansicht van rond 1915 is het vooraanzicht van de winkel te zien. De foto is genomen vanuit de Nassaustraat, een zijstraat van de Nassaulaan. De winkel aan het eind links, is nr 3. Het is een vrij smalle winkel, met links van de deur een etalage. Het woongedeelte boven de winkel heeft twee ramen. Je kunt je voorstellen dat je door de deur rechts de winkel binnenkwam, dat links in de lengte van de winkel een toonbank vol gebak enz. was, met achterin de winkel de mogelijkheid om iets te drinken in de ‘salon.’

vooraanzicht winkel Jacob Meijer Nassaulaan Bussum

Ook deze plek is vaker op de foto gezet, zoals hieronder.

1905

De onderstaande foto toont de winkel en het uithangbord vanaf de andere kant, en een bijna lege straat.

10.272

Nassaulaan met rechts nr 3, de winkel van J. Meijer.

Echte Gooische Moppen

Veel van de ansichten zijn op vrij grote schaal verkocht en je vindt ze op meerdere plekken online. De onderstaande is echter zeer zeldzaam. En dan het opschrift! Zeer bijzonder.

Jacob heeft kennelijk meteen na het behalen van zijn prijs in 1895 een stempel laten maken, om zijn roem te verkondigen. Hij gebruikte hem denk ik om verpakkingen mee te stempelen, zodat iedereen het lezen kon: Meijers beroemde Gooische Moppen. Bekroond op meerdere tentoonstellingen.

Maar wie heeft de stempel op onderstaande ansichtkaart gezet? Het is niet al te netjes gebeurd. Links op de kaart is nog goed te zien hoe hij over onleesbaar kindergekrabbel heen is gezet. Het moet in de winkel van Jacob zijn gebeurd door een kind. Everdina of Aldert? Bovendien: het is niet de winkel van Jacob die op de foto staat, maar de fabriek van de familie, Dijkhuis & Co, met rechts Boekhandel Los. Wie zijn al die kinderen op de foto? Kinderen uit de buurt. De zoontjes van de winkeliers, die aan het hoepelen zijn. Staat onze stempelaar er tussen? In de tweede jongen van links meen ik in ieder geval mijn opa te herkennen, ook een Aldert Meijer.

Dijkhuis & Co in de Nassaulaan n Bussum. De reclamestempel is van bakker Jacob Meijer van Nassaulaan 3 en moet dateren uit 1895.

Dijkhuis & Co in de Nassaulaan in Bussum. De reclamestempel is van bakker Jacob Meijer van Nassaulaan 3 en moet dateren uit 1895.

Toch een gezicht?

Veel van de winkeliers in de Nassaulaan poseerden op ansichtkaarten, pontificaal met hun hele familie voor de winkel. Handig voor het nageslacht. Mijn familie deed dat kennelijk niet, en ik heb geen enkele foto van ze. Toch zou het kunnen dat ik Jacob één keer kan zien. Of is het zijn knecht die op de ansichtkaart hieronder voor de winkel staat?

N1.040.2 met Jacob

De ansichtkaart hierboven vind ik heel mooi. Er staan heel veel mensen op, maar kijk eens hoe goed de fotograaf al die mensen ‘gedresseerd’ heeft. Het is druk in de straat, maar iedereen staat goed stil en kijkt in de camera. Alleen die jongen in het witte hemd in het midden en die meisjes er naast kijken vol bewondering naar de fiets, waar die jongen zo stoer mogelijk op leunt. In die tijd was een fiets een bijzonder en kostbaar bezit, en de jongen mag er duidelijk alleen op fietsen omdat hij een bezorger is.

De jongens er naast hebben een wagentje en lopen op klompen. Ze zijn van bescheiden komaf. Daarnaast gaat een nettte winkeldame een bestelling afleveren met een handwagen. De straat is vol en het is lekker weer. Ook een winkelier is even komen kijken wat er aan de hand is.

Pal onder het uithangbord J. Meijer, staat iemand in een witte jas. Een zelfde soort witte jas als de bezorgjongen met de fiets aanheeft, op de eerste foto in dit blog. Een bakkersjas. Is dit de eigenaar J. Meijer zelf? Dan zou dit de enige foto zijn die ik heb van Jacob. Maar zekerheid heb ik natuurlijk niet.

Is dat bakker Jacob Meijer zelf in de deuropening van zijn winkel? Detail ansichtkaart.

Is dat bakker Jacob Meijer zelf in de deuropening van zijn winkel, onder zijn uithangbord? Detail van de ansichtkaart hierboven.

Het einde van de winkel

Heel opvallend: vrijwel meteen na het behalen van de medailles houdt het adverteren op. Is Jacob met de winkel gestopt of vond hij het niet meer nodig om te adverteren? Ik denk het laatste, want de bovenstaande ansicht dateert duidelijk van later, begin negentiende eeuw, dus is de bakkerswinkel nog geruime tijd doorgegaan. Wanneer Jacob dan wel gestopt is, weet ik niet. Van een verkoop van de winkel is niet echts iets te vinden. Ik vind alleen een advertentie uit 1915 waarin een bakkerswinkel in Bussum te koop wordt aangeboden, maar de naam en het adres van de winkel worden niet genoemd. Zeker is dat Jacob met zijn winkel uiterlijk 1915 is gestopt. In het telefoonboek van 1915 (het oudste dat ik weet te vinden) is Jacobs telefoonnummer 56 namelijk al in gebruik bij iemand anders, want ik lees:

56    Schoute, Dr. J., Leeraar, Oude ‘s Gravelandscheweg

Hoe het verder ging met de familie van Jacob Meijer

Voor mijn onderzoek maak ik veel gebruik van de zeer goede genealogie van de schoonfamilie Zeilinga. Die is op het gebied van Jacob Meijer echter incompleet en geeft zijn overlijdensdatum zelfs fout. Dat is niet vreemd, want tot mijn verbazing vertoont de burgerlijke stand van Bussum daar ook grote gaten. Volgens Zeilinga overleed Jacob in 1915, maar in de burgerlijke stand is niets over Jacobs overlijden te vinden.  Wel vind ik een overlijdensadvertentie in het Algemeen Handelsblad. Jacob blijkt in 1919 te zijn overleden in Amsterdam, waarschijnlijk in huis bij zijn dochter Everdina Aleida Meijer.

Overlijdensadvertentie van bakker Jacob Meijer in het Algemeen Handelsblad 20- 01-1919

Overlijdensadvertentie van bakker Jacob Meijer in het Algemeen Handelsblad 20- 01-1919

In ieder geval hebben Jacob Meijer en Jacoba van Steenderen drie kinderen gekregen. Cornelis overleed al na vier weken, maar Everdina en Aldert leefden een vol leven.

(update: Jacob verhuisde van Bussum naar de Leidsche Kade 57, 2 hoog in Amsterdam op 23-11-1912, waar hij 18 januari 1919 overleed.)

Everdina is genoemd naar Jacoba’s moeder, en overleed in Naarden in 1961. Ze trouwde in 1919 op 25-jarige leeftijd met procuratiehandelaar Johannes Jacob Mager. ‘Oom Jo.’ Hij importeerde veel goederen uit het verre oosten. Als kind kreeg mijn moeder eens een Japanse kimono van hem.

Aldert is natuurlijk de vaste prik in iedere generatie Meijers, en in dit geval is hij vernoemd naar kapitein Aldert Jacobs Meijer, de vader van Jacob. Bijzonder is dat hij ontbreekt in de ene genealogie op internet, en volgens de andere die ik vind, is deze Aldert kinderloos. Ook de burgerlijke stand weet niets anders van hem, behalve zijn huwelijk en zijn overlijden op 58-jarige leeftijd op 7 januari 1950.

Aldert was stuurman, en volgens mijn moeder mocht hij zijn laatste vaart zelfs als kapitein maken op de ss Hollandia. Het zeemansbloed dat een generatie had overgeslagen, was kennelijk weer gaan kriebelen. Zou er bij Jacob het schilderij van de Piet Hein II, gezagv. Aldert Meijer aan de wand hebben gehangen? Zou Jacob zijn kinderen hebben vertelt over zijn vader, die met de Piet Hein op St. Petersburg voer?

De ss Hollandia waarop Aldert Meijer stuurman en kapitein was.

De ss Hollandia waarop Aldert Meijer stuurman en kapitein was.

Pas als ik er met mijn moeder over spreek, zegt zij tot mijn verbazing: “Nee! Neef Aldert had drie zoons. Jaap, Klaas en Aldert.”

Voor mij een min of meer schokkende ontdekking. Ik had tot dusver aangenomen dat de tak Meijers uit Schiermonnikoog/Nieuwendam/Bussum was doodgelopen. Niets daarvan: Aldert overleed in 1950 in Naarden maar had drie zoons: Jacob (jaap, john), Aldert en Klaas. Twee van hen zijn naar Canada gegaan en daar leeft ook de naam Meijer/Meyer voort. Ik kan helaas weinig tot niets van de drie zoons vinden, alleen een genealogische vermelding met foto. De burgerlijke stand in Naarden en Bussum weet niets van hen. Wat ik op internet vind: deze Jacob blijkt zelfs voluit Jacob Aldert Meijer te hebben geheten, net als onze verre voorvader twee eeuwen geleden.

Jacob Aldert Meyer / Meijer

Jacob Aldert Meyer / Meijer

Rond 1800 woonde schipper Jacob Aldert Meijer in een eenvoudig huisje aan het eind van de Middenstreek op schiermonnikoog. Twee eeuwen later sterft zijn afstammeling en naamgenoot in Waterloo in Canada. De geschiedenis blijft me verbazen.

Johan Dijkhuis en Lollina Meijer

Als Jacob Meijer in 1886 zijn bakkerswinkel in de Nassaulaan opent, woont daar de hele familie Meijer. Ook Johannes Hendrikus Dijkhuis en zijn vrouw Lollina Meijer hebben er een winkel.  Johan is ‘handelaar in drogerijen,’ of zoals we tegenwoordig zeggen: drogist. In 1880 krijgen Johan en Lollina een kind in Leiden, maar korte tijd later hebben ze een winkel in de Nassaulaan in Bussum.

Advertentie van Johannes Hendrikus Dijkhuis in Bussum. Gooi en Eemlander 18-12-1886, JH Dijkhuis

Advertentie van Johannes Hendrikus Dijkhuis in Bussum. Gooi en Eemlander 18-12-1886, JH Dijkhuis.

Omdat er nooit straatnummers worden gebruikt in de advertenties, is het moeilijk te zeggen waar Johan zijn handel dreef. Er stonden nog niet veel gebouwen aan de Nassaulaan, dus veel keuze was er niet.  Was de tweede deur in de winkel op nr 25 van Johan? Links Gerard, rechts Johan? Dat zou betekenen dat er twee gezinnen, twee winkels en de Gooische Mineraalwaterfabriek in één bouwblok huisden, en dat lijkt me wat krap. En waar zat Jacob dan met zijn bakkerij voordat hij naar Nassaulaan 3 ging?

Johan houdt het al snel voor gezien in Bussum en vertrekt rond 1892 weer naar zijn oude studiestad Leiden. Dat is ook het jaar dat Aldert en Gerard besluiten hun boedel te scheiden. Aldert gaat alleen verder in de winkel op nr. 25, en Gerard op nr. 31.  Is dat mede de reden dat Johan naar Leiden vertrekt? Zodat Aldert een grotere winkel krijgt met twee voordeuren?

In Leiden vind ik twee adressen voor Johan en Lollina. De Breestraat 124 en de Raamstraat 5. In advertenties wordt er consequent naar de Raamstraat verwezen, wat tegenwoordig zou worden aangeprezen als ‘een absolute A1-lokatie!’

J.H. Dijkhuis als drogist in Leiden. Haarlems Advertentieblad 23 julie 1892

J.H. Dijkhuis als drogist in de Raamstraat Leiden. Haarlems Advertentieblad 23 juli 1892

Johan en Lollina wonen en werken lange tijd in Leiden. Ze krijgen er één kind, maar dat overlijdt al voordat het 1 jaar oud is. Daarna blijft het echtpaar kinderloos. Waarschijnlijk was dat een tragedie.

Terug in Bussum

Johan en Lollina komen weer terug naar Bussum. Waar en wanneer? Daar kan ik niets over vinden. Johan duikt in 1915 opeens op met een ingezonden bericht in de krant. Hij stelt voor in Bussum een ‘onderlinge ziektekostenverzekering’ op te richten in deze ‘moeilijke tijden,” waarmee hij de Eerste Wereldoorlog en de Spaanse griep bedoelt. Dat is het enige dat ik er van kan vinden, en het voorstel is kennelijk op niets uitgelopen.

In het adresboek van ‘Bussum 1929’ staat J.H. Dijkhuis geregistreerd op Nassaustraat 6, een zijweg van de Nassaulaan. Dat klopt met de herinnering van mijn moeder “Je kon op één kruising gaan staan en ze allemaal aanwijzen.” Wat Johan daar doet is me niet duidelijk. Het adres heeft een winkel, maar ik vind geen advertenties of een naam van een ‘drogisterij Dijkhuis.’ Misschien had hij een winkel onder een andere naam, of was hij bij iemand in loondienst.

Het roodstenen winkelpand is Nassaustraat 6 in Bussum

Het roodstenen winkelpand is Nassaustraat 6 in Bussum

In 1924 sterft Lollina. Ze wordt begraven in een graf dat Cornelia Groot – de vrouw van Lollina’s broer –  voor haar koopt op de Algemene Begraafplaats Bussum. In 1931 wordt voegt Cornelia zich daar bij haar.  De twee vrouwen delen er een grafsteen.

Op 10 mei 1942 overlijdt Johan. Hij is de oudste van allemaal geworden: 92 jaar. Volgens mijn moeder was hij aan het eind van zijn leven dementerende. Mijn opa wilde hem in huis nemen, maar mijn oma was daar tegen. Johan overlijdt in een verpleeginstelling in Utrecht. Ook hij wordt begraven in het graf waarin Lollina en Cornelia liggen. Om mij onduidelijke redenen wordt zijn grafsteen door de gemeente enige tijd later verwijderd, en dus rust hij naamloos naast de twee vrouwen. Hij laat mij met veel mysteries achter, maar het onderstaande is er één van: wat is in godsnaam een ‘geheime ziekte?’

Het nieuws van den Dag JH Dijkhuis geheime ziekten

Geheime ziekten worden spoedig en volkomen genezen door droppels van Dr. Robert, in Leiden verkrijgbaar bij J. H. Dijkhuis.

Voorstel van J.H.Dijkhuis uit Bussum voor het oprichten van een onderlinge ziektekostenverzekering. Gooi & Eemlander 25 -009-1915

Voorstel van J.H.Dijkhuis uit Bussum voor het oprichten van een onderlinge ziektekostenverzekering. Gooi & Eemlander 25 -009-1915

← Older posts

Recent Posts

  • ‘Een Golf is een Golf is een Golf.’ Wat de overheid kan leren van de autohandel.
  • Boekhandel Boekhuis: sinds 1843. Enige aantekeningen bij de ouderdom van de boekhandel in Bolsward.
  • De Beursvloer. Filmpje over de Haren Tynaarloose Uitdaging
  • Vogelspotters gespot: een observatie bij het Zuidlaardermeer
  • Tegen het cynisme van Jouke van Dijk. Schrijven we mensen boven de 50 jaar echt af?

Archives

  • December 2018
  • January 2018
  • November 2017
  • August 2017
  • July 2017
  • June 2017
  • May 2017
  • January 2017
  • November 2016
  • October 2016
  • August 2016
  • May 2016
  • April 2016
  • March 2016
  • February 2016
  • January 2016
  • December 2015
  • November 2015
  • October 2015
  • September 2015
  • August 2015
  • July 2015
  • May 2015
  • April 2015
  • February 2015
  • January 2015
  • November 2013
  • May 2013
  • March 2013
  • February 2013
  • January 2013

Categories

  • Archeologie
  • familiegeschiedenis
  • Fotografie
  • geschiedenis
  • journalistiek
  • maritieme geschiedenis
  • muziek
  • Project X Haren
  • Uncategorized
  • Werk en arbeidsmarkt

Meta

  • Register
  • Log in
  • Entries feed
  • Comments feed
  • WordPress.com

Blog at WordPress.com.

Cancel
Privacy & Cookies: This site uses cookies. By continuing to use this website, you agree to their use.
To find out more, including how to control cookies, see here: Cookie Policy